De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 51]
| |
No. 62. Den 30. Mey 1732. De Hollandsche Spectator.
Itane ferox es, quia imperium habes in belluas?
terent:Ga naar voetnoot1
IK hebbe onlangs een brief ontfangen, in welke sterk geklaagt word over een zeker slag van dienstbare geesten, die men in deze stadt Aansprekers, en elders Bidders noemt, en dewelke bedrogen door hunne kleding die ze met onze Leeraren gemeen hebben, zig met de onverdragelykste laatdunkendheid schynen te verbeelden, dat hen geen minder ontzag en eerbied toekomt, als aan onze treffelyke Harders. Volgens de ondervinding van myn Correspondent, verwaarlosen deze Messieurs niets, om over al 't oppergebied zig aan te matigen, en hunne gevoelens, en bevelen als orakelen doen gelden. By de gemene man die zig ligt door eenen uiterlyken schyn en verwaande toon laat overbluffen, gedragen ze zig als volstrekte bazen van 't huis, en durven met de onzinnigste baldadigheid over die genen te heerschen, welkers huurlingen zy voor een tyd zyn, en die ze behoorden als hunnen Heeren en Meesters te eeren, en te gehoorzamen. By de Groten, daar haar heerschzugt zig tot de familie zelf niet durft uitstrekken, wreken ze zig op de boden, en trachten by de zelve hunne schade weêr in te halen. Onder dezen commanderen ze als magt hebbende, en eigenen zig het recht toe om de zelven op hun wenk te doen lopen en dra[10]ven, als of ze Hofmeesters waren, en loon genoten, om, uit naam van den Heer van 't huis, 't volk met een absolut en onwederstaanbaar gezag te regeren en naar hun pypen te doen danssen. Op Bruiloften, en andere plechtige | |
[pagina 52]
| |
maaltyden van burgers, daar ze dikwils als afgerichte Tafeldienaars gebruikt worden, maken ze het even zo bont. Ze werpen zig op voor alleenheerschers, hun goedvinden 't welk zig niet verwaardigt in 't geringste naar de zinnelykheid hunner betaalsheren te vleien, is een fatale wet, en de flankering zelf van de schotelen, die ze meestentyd met de belagchelykste grilligheid in slagorder weten te stellen, moet stiptelyk naar hun bestek gericht worden. Hoewel ik het gedrag van dat slag van luiden met zo veel oplettendheid niet onderzogt hebbe, als myn Correspondent, zo komt het my egter te binnen verscheidene opmerkenswaardige staaltjes van hunne laatdunkende heerschzucht te hebben bespeurt; My heugt zelfs dat ik verscheidene leden van die zwarte broederschap ontmoet heb, die, zonder tyd en plaats waar te nemen, de Rol van Godsgeleerden zig onderwonden te speelen, en tot de uiterste verbaastheid van hunne onkundige toehoorders, een heele predicatie van kwalyk onthoudene stukken en brokken by een gelapt, met de sotste naâping van de gewoonelyke tonen, en gebaerden van de beroemdste Leeraren dorsten voor den dag brengen; 't geen, gelyk het ligt te denken is, hen by de aandagtige vergadering geen kleine aanzienlykheid byzette. Ik ben ook volmaaktelyk van de gedagten van myn Correspondent aangaande de voornaamste oorsprong van hunne pedantische meesteragtigheid, en ik ben verzekert dat de zelve 't gevoeglykst af te leiden is, van hun bef, zwarte rok, en mantel, die hen zelven, zo wel als den gemenen man wys maken, dat tusschen [11] een aanspreker en een Predikant geen groot verschil moet wezen. Verders verzoekt my de schryver van gem. brief eenig middel uit te denken, om die luiden zo een ongegronde waan uit het hooft te stellen, en hen evenmatige gevoelens omtrent de regte waarde van hunne bediening in te boezemen. 't Zelve is, myns oordeels, gansch niet moeielyk te vinden. Ieder van die Messieurs behoefde maar van hoger hand aangezegt te worden, dat ze voortaan voor op haar borst een grote A van wit lint t'zamen gestelt zouden hebben te dragen, de welke op het zwart wonder wel afstekende hen van verre aan de voorbygangers zoude bekend maken, en hen zelven, zo dikwils zy hunne ogen zouden neerslaan, indagtig zoude maken dat ze Aansprekers, en geene Predikanten zyn. Dit middel zou nog een twede goede werking veroorzaken, en menig fatzoenlyk man beletten voor hunne statige opschik van verre den hoet al af te ligten, 't welke hunne verwaantheid geen gering voetzel verschaffen moet. Maar zouden wy hier de arme aansprekers niet wat te hard vallen? De trotsheid die hen hier wordt verweten, | |
[pagina 53]
| |
komt immers niet uit hunne byzondere imborst en natuur; De eenige oorzaak daar van is in de omstandigheden, waar in ze zig bevinden, te zoeken. Geeft den nederigsten burger 't zelfde ampt, in korten tyd zal de zelfde laatdunkendheid uit zyn gemoet, in zyn wezen, gebaarden, en gedrag zig verspreiden. Niets is 'er dieper in 't menschelyk gemoed ingeworteld, als de heerschzugt, hare uitroeijing schynt onze natuur zelfs aan 't kwynen te moeten helpen; Men kan haar met recht aanzien, als de laatste vyandinne waar mede de sterkste, en meest beproefde deugd te worstelen heeft, zonder oit op de zelve een volkomen zegen, die haar voor altyd aan 't jok der reden onderwerpt, te behalen. Indien [12] die kragtige en vrugtbare tak van onze verdorvenheid by den een meer als by den ander zig naar buiten uitstrekt, daar van is wel de voornaamste reden, dat de zelve by den een door zekere omstandigheden word te rug gehouden, en by den andere door tegengestelde omstandigheden word uitgelokt, en, met eene zekere vryheid om zig uit te spreiden, begunstigd. Deze waarheid blykt ogenschynelyk, zo dra iemand in eenig bewind word geplaatst, hoe gering, slaafachtig en veragtelyk het zelfde ook mag zyn. Ik zal hier tot geen voorbeeld bybrengen zekere Commisen van ontfangers, die wanneer ze op hunnen troon zyn gezeten, en daar door zig in staat bevinden, van den een boven den anderen te begunstigen, dezen te laten wachten, en den anderen spoedig af te vaardigen, luiden veel fatzoenlyker als zy als honden durven aanspreken, en wanneer dezen op hun beurt eischen geholpen te zyn, de zelven trotzelyk afwyzen met: Wel hoe heb jy zo een haast; je kunt wel wat wagten, denk ik; ik kan alles t'effens niet doen. Hoewel zommige van die Messieurs dikwils hunne laatdunkendheid den toom nog al meer vieren, en, om door een soort van wraak hun gezag kragtdadiger te doen blyken, niet zelden in diergelyke gelegenheid een deftig man de laatste van allen afschepen, of ook wel dwingen onverrigter zake te vertrekken, zo meen ik op hun gedrag niet lang te blyven staan; De reden van hun verwaandheid en heerschlust is al te natuurlyk, al te baarblykelyk en op al te sterke beweegredenen gegrond om veel kragt tot het bewys van myne generale stelling by te brengen. Het zelve zal met meer vastigheid kunnen gegrondvest worden op tastelyke blyken van trotsheid, de welke voortgebragt worden door oorzaken, die eer geschikt schynen om nederigheit uit te werken. Het ampt van hondeslager is een soort [13] van een kerkelyke bediening, maar, hoewel nut, zekerlyk niet van de aanzienlykste; Maar daar is een zeker bewind, en gezag aan gehegt, en die geen, die | |
[pagina 54]
| |
het bediend, heeft in 't leedige gedeelte van de kerk een volstrekt commandement over blaffende honden, en baldadige straatjongens. Wil men onderzoeken of dit bewind zyn lust tot gebieden op een aangename wyze kittelt, men zie hem maar aan met aandagt in de uitvoering van zyne heerschende bediening. Zo dra hoort hy niet een onbetamelyk gerugt of hy treed derwaarts met een deftige gang, stuurs wezen, en opgesparde blikken; In 't gemeen wagt hem de vyant niet af; Honden en kinderen verstuiven op zyn aankomst, als stof dat van de wind gedreven word; Hy keert te rug ten uitersten vergenoegt over zyne krygstocht, en de omstander met een verwaant gelaat aanziende, schynt hy in hunne ogen te willen lezen de verwondering in hen uitgewerkt door de blyken van zyn uitgestrekt gezag en door zyne behaalde victorie. Bied men hem tegenstand, of overvalt hy onverhoeds zyn tegenparty, 't zy mensch of dier, hy weet hen door de gevoeligste reden, en door d'ongenadigste behandelingen te doen bespeuren, dat hy al de voorrechten van zyn rechtmatig gebied kent, en magtig is te hanthaven. Kosters knegts, die de gestoeltens openen, mans en vrouwen die in de kerk stoelen, en stoven onder hunne wettige regeering hebben, verwaarlozen mede niets om hun gezag zo veel te doen gelden, en uit te rekken als 't immers doenlyk is; Ze matigen zig niet zelden een zoort van gebied aan over die genen, daar ze van leven moeten, en die ze verplicht zyn te dienen, en ik twyfel of 'er veel fatsoenlyke luiden van beide sexen gevonden worden, die over de trotsche, en bitsche bejegeningen van dat volkje niet te klagen hebben. [14] 't Is niet lang geleden, dat ik in een frontierstad een bysonder behagen schiep in 't beschouwen van een Sergeant die bezig was met twintig of dartig recruten in de wapenhandel te oefenen. Een Sergeant, gelyk men weet, is een onderofficier, dog niet tegenstaande dien eertytel verpligt, met den hoed in de hand de bevelen van de minste Vaandrig af te wachten. Dog onze Man scheen in die gelegenheid alle de trappen die boven hem zyn te hebben vergeten, en zyne inbeelding maar te vleyen met zyn tegenwoordig volstrekt gezag; Ik was bykans nydig over zyne vergenoegtheid, en over de gelukkige toestand van zyne gekittelde heerschlust; zyn aanzigt was rood van glorie, en zyn ogen blonken van laatdunkendheid, hy baeide zig in de spoedige gehoorzaamheid van zyne onderdanen, en zelfs met veel meer wellust als een Veldheer, die op zyn wenk gansche brigades ziet wenden en keren, en gedugte legers naar zyn goeddunken in rust of in beweging brengt. | |
[pagina 55]
| |
Men moet bekennen dat zo een officier vry wat fatzoenlyker ampt waarneemt, als een Rakker, die men ook vereeren kan, zo men wil, met de fraye tytel van Dienaar van Justitie. Maar indien men zig verbeelden wilde, dat 'er ook aan die bediening geen heerschzugt gehegt was, men zou zig grovelyk bedriegen; Daar is bewind aan vast, en derhalven ook smaak in 't gebieden; zulks is onfeilbaar. Men kan zulks niet wel bemerken, wanneer hy een geknevelde gevangen, tot wiens neerlaag hy geholpen heeft, als in tromph, naar den kerker brengt, of tot het ontfangen van zyne straf hene leid. Men neem de moeite van zo een Sinjeur in de oeffening van dat gedeelte van zyn ampt aandag[15]telyk te beschouwen, en men zal doorgaans vinden dat myne afschetzing van de gezaghebbende Sergeant hem zo eigen is, dat ze zonder 't grootste onrecht hem niet kan betwist worden. Deze gekittelde gebiedenslust zal, met geen minder glans, in zyn houding, wezen en gebaarden, uitblinken, wanneer hy gebruikt word, ter occasie van huwelyken, en begraafenissen, om 't gepeupel te weren, en ruim baan te maken. Ziet men hem niet heen, en weer vliegen, met een barse trony, en opgeheven rotting, die hy nu en dan onbeschoft omtrent brave burgers durft gebruiken? Hoort men hem niet uitroepen met een donderende stem, als of hy alles vernielen wou, Maak plaats daar, zeg ik, sta ruim, en deze vinnige woorden met bulderende vloeken verzellen! 'k ontken niet dat hy in een gedeelte van dit alles zyn pligt waarneemt; dog niemand, die tot eenige oplettendheit bekwaam is, zal ook ontkennen, dat hy in 't waarnemen van die pligt baarblykelyke tekenen voortbrengt van zyn gestreelde heerschzugt. Ik heb dikwils bespeurt, dat de bediening van koetzier mede voor die hartstocht gansch niet smakeloos is; Ik wil niet spreken van 't gemeen gebruik van die Messieurs, die niet alleen om zig van een gedeelte van hun arbeid te ontslaan, maar ook om wat te commanderen te hebben, op hunne eigen onkosten de eene of d'andere bedeljonge van de straat tot stalknegt verheffen; Ik spreek hier maar van de hartstrelende heerschappy, die ze over de paarden oefenen. Ik heb hen zomtyds uuren achter malkander in de stal, zonder de minste beweegredenen, als alleen om hun gezag, by gebrek van exercitie, niet te laten verkoelen, horen tieren en razen, dat ze de beesten deden trillen en beven. Ziet men ook niet dagelyks, dat die treffelyke bevelhebbers de paarden, of op stal, of voor de koets, wanneer ze [16] in 't minste niet misdoen, dikwils uit enkele moedwilligheid, met de zweep te keer gaan, en wat is wreedheid dog anders, als heerschzucht | |
[pagina 56]
| |
in hare wanschapenste gestalte, en een lust, om door een ander te doen lyden, zig te baden in de verzekering, dat men in dit opzigt verhevener is als 't onderdrukte voorwerp. In 't kort de heerschzucht is zo uitgestrekt en zo algemeen, dat 't geen een Fransch schryver daar omtrent zegt, my zeer waarschynlyk voorkomt; te weten, dat wanneer een kruier, of schoenlapper, een geruimen tyd besteed, om aan zyn hond kunsten te leeren, zyn grootste oogmerk is, ten minste eenig schepzel in de waereld onder zyne absolute heerschappij te brengen, en zyn gebiedenslust met dat gering genoegen eenigzins te paajen. Men let maar eens op zo'n man, wanneer hy in 't midden van eene nieuwsgierige en opgetogene vergaderingGa naar voetnoot1, zyn beest laat opzoeken, in 't water springen, met caressen of slagen, naar vereisch van zaken, beloont of straft, en men zal met de onfeilbaarste duidelykheid in al zyn handel bespeuren, dat hy een vleyend vermaak schept in de voorspoedige oeffening van zo een dierbare heerschappy. 't Is afzonderlyk van de menschelyke natuur iets groots en verhevens te willen bezitten; zoeken ze 't zelve te vergeefsch in hunne eigen boezem; ze trachten een grootheid die hem vreemd is zig toe te eigenen; Hier van daan komt het dat luiden van een ware en beredeneerde verdienste 't minst hoogmoedig en heerschzuchtig zyn, dewyl ze hun grootste verhevenheid, in 't heerschen over zig zelven, stellen, en dat in tegendeel die genen die de wezentlyke grootheid van Reden en deugd ontbeeren, dit gebrek zoeken te vervullen met zo veel 't doenlyk is, zig boven hun eevenmensch, door gezag, en heerschappy, te verheffen. 't Is met dezen gelegen, als met eene weegschaal, die hoe minder gewigt zy behelst, hoe meer naar boven klimt. [17] |