De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 41]
| |
De Hollandsche Spectator, derde deel.Te Amsterdam, By Hermanus Uytwerf. | |
[pagina 43]
| |
No 61. Den 26. May 1732. De Hollandsche Spectator.
πιστεις δ'αρα ομως και απιστιαι ωλεσεν ανδρας.Ga naar voetnoot1
NOit heb ik iets met groter verwondering gelezen, als de beschuldiging van de berugte Juffrouw Cadiere tegens den Jesuit GirardGa naar voetnoot2; 't Geen in 't zelve my 't meest verbaast heeft, bestaat in de verrukkingen en opheffingen van haar lichaam; in de bloedende wonden, waar mede 't zelve dat van den Gekruisten Zaligmaker nabootste, gelyk ook in de doorne kroon, welkers prikkelen het bloed oogenschynlyk langs haar voorhooft, tot op haar aanzigt, deden nedervloeien, alle zaken, die my zo wel met getuigenissen bekragtigt scheenen, dat het my onmooglyk was aan derzelver waarheid de minste twyfel te slaan, en de welken aan de behendigheid van gochelkunsjes niet kunnende toegeschreven worden my noodwendiglyk voorkwamen als baarblykelyke uitwerkingen van een eigentlyk gezegde tovery. Ik voorzie gemakkelyk dat het my niet missen zal door zommige myner wyste Lezers alhier uitgelagchen te worden als een ligtgelovige bloed, die uitgediende beuzelpraatjes voor grondig aanneemt, en de toverkonst, waar mede de oude wyven onder de Gereformeerden van ons Va- | |
[pagina 44]
| |
Uit Historische Print- en Dichttafereelen, van Jan Baptist Girard, en Juffrou Maria Catharina Cadiere. ['s Gravenhage, Henri Scheurleer], 1735. Zie ook: L. de Vries. De Spiegel der vrijerij en minnekunst 4. Amsterdam, Meulenhoff, 1968: 127-159.
| |
[pagina 45]
| |
derland nauwlyx in hare vertelzeltjes meer durven voor den dag komen, als iets wezentlyks aanziet. Het betaamt geen verstandig man, [2] zullen ze my toevoeren, de laffe gevoelens van 't gemene volk aan te kleven, en de verhevendheid van geest blinkt noit met meer voordeel uit, als in het beweren van stellingen, die boven de verbeeldingen van de ongeletterde menigte zweven. Maar behoudens het respect van die verligte oordelers, my dunkt dat deze hunne veroordeling vry wat schielyk en roekeloos zal wezen. De ligtgelovigheid, en het bygeloof zyn van een en de zelfde natuur, en het laatste is niet anders als ligtgelovigheid, die op geestelyke dingen betrekkelyk is. Nu is het van de uiterste baarblykelykheid, dat de ligtgelovigheid niets anders is als een losse en ongegronde overtuiging, en derhalven niet alleen bestaat in iets als waar aan te nemen, maar ook als valsch te verwerpen, zonder voldoenende bewyzen; zo dat een gevoelen te veragten zonder andere reden, als om dat het by de grote menigte doorgaat, even zo ligtgelovig is, als het zelve te omhelzen op dien eenigen grond, dat de grootste menigte het voor warachtig keurt; Immers geloven de wyste luiden duizenden van zaken, die van 't slegtste gepeupel gelooft worden, niet om dat ze door 't zelve worden aangenomen, maar om dat het nauwkeurigst onderzoek hen aantoont dat ze op onwankelbare bewyzen gegrondvest zyn. By gevolg is het dwaas iemand voor ligtgelovig uit te kryten, alleenlyk, om dat hy zyn zegel hangt aan 't een of 't ander gevoelen van den gemenen man, en in een ander een bovengewone kragt van geest te erkennen, alleenlyk, om dat hy mogelyk met meer trotsheid, als reden, de gedagten van de ongeletterde menigte afkeurt en verwerpt. Zo gelooft gy dan, zal men my zeggen, dat 'er tegenwoordig eene wezentlyke tovery in de Natuur is; Dat zeg ik juist niet, maar ik heb de minste reden niet om verzekert te zyn dat 'er in het denkbeeld van tovery iets [3] is, dat zich zelven omver werpt, en een volstrekte strydigheid, en onmooglykheit in zig besluit. 't Is op dit beginzel alleen, dat, indien ik door een voldoenende getuigenis verzekert was van een voorval, dat baarblykelyk buiten den loop der natuur is, zonder nogthans het noodige character te hebben om aan een goddelyke wonderdaad toegeschreven te kunnen worden, ik de minste zwarigheid niet zoude maken, om 't zelve van de toverkunde af te leiden. Maar wat verstaat gy dog door toverkunde, zal men my mogelyk afvragen? Ik wil wel bekennen dat ik buiten staat ben daar van een volmaakt denkbeeld te vormen. Ik begryp door die uitdrukking in 't algemeen een bovengewone kennis van de natuur, en een byzondere kragt om dezel- | |
[pagina 46]
| |
ve aan te wenden tot uitwerkingen, die door de bekende wetten der beweging niet kunnen voorgebragt worden. Of men nu onderstelt dat die kunst door onderwyzing van den eenen mensch tot d'ander kan overgaan, door een gelukkig geval, of door een buitengewone doordringendheid van verstant kan ontdekt worden, of wel door omgang met wyzer en verhevener schepzelen als den mensch kan worden verkregen, zulks doet weinig tot de zaak, en geen van die middelen zyn aan de minste tegenstrydigheid onderhevig. Waar op dog steunt dan het stout vonnis 't welk zo veel wyze en geleerde mannen tegens tovery uitspreken? Om de waarheid te zeggen hunne bewyzen hier omtrent zyn vry mager. Voor eerst gebruiken ze 'thunnen voordele de ondervinding, Onder duizend gewaande toverstukken naauwkeuriglyk onderzogt zynde, zeggen ze, vind men 'er geen een dat 'er voor door kan gaan; Dikwils is de zaak zelf valsch en verdigt, of heeft ze eenige grond van waarheid, ze bestaat in een zekere gauwigheid en behendigheid, die 't menschelyk vernuft niet te boven gaat, maar door de [4] onkunde voor bovennatuurlyk word aangenomen, en door verhaal van de een tot d'ander overgaande van ieder een nieuw optoisel ontfangt, en zo allengkens een verbazend wonder word. Ik sta dit alles toe; doch zulks bewyst maar dat tovery veel valsche schyn en bedrog onderhevig is, dat ze zeldzamer is als 't gemeene volk zich verbeeld; Maar ik kan niet zien dat hier uit de geringste bewysreden kan getrokken worden tegens des zelfs wezentlykheid of mogelykheid. Maar, zegt men nog, indien 'er in de toverkunde iets wezentlyks is, hoe komt het dan dat ze alleen te voorschyn komt in gewesten, daar men haar in 't algemeen geloof geeft, en zig niet durft wagen in landen, waar uit de bygelovigheid verbannen is, en daar ze in 't algemeen verworpen word? Wat is de oorzaak dat het in 't Noorde van Toveraars krielt, en dat 'er in ons Nederland van geen een gewag word gemaakt? Doch dit bewyst wederom alleenlyk, dat bedrog aan de eene kant, en onkunde en ligtgelovigheid aan de andere, de voornaamste bronnen zyn van menigvuldige valsche vertellingen aangaande de tovery; doch zulks bestryd geenzins hare mogelykheid; Men zoude ook met schyn van waarheid kunnen bybrengen, dat het zeer natuurlyk is, dat de toverkonst noit gezogt word in een gewest, daar doorgaans gelooft word, dat ze niet te vinden is. Maar wat zullen doch Christenen die de gewyde schriften voor de volstrekte waarheid houden, antwoorden op de menigvuldige bewyzen uit de zelven getrokken, om de wezentlykheid van de toverkonst te beweren? Zommige antwoorden 'er op met de uiterste onnozelheid, dat ze | |
[pagina 47]
| |
wel geloven dat 'er in die tyden Tovenaars waren, maar dat daar uit niet volgt, dat 'er nu zyn; dat is waar, maar nog min kan men 'er uit besluiten, dat 'er nu geene zyn, en dat toverkunde onmogelyk is. Anderen gebruiken alle hun ge[5]leerdheid, en al de doorslepenheid van hun geest en verbeeldingskragt, om die bewyzen te ontzenuwen, en om aan honderd plaatsen die ogenschynlyk de zelfde zin aan 't verstand aanbieden, een gedwongen, en vergezogte betekenis te geven. Dat slag van luiden, en vele anderen, met hen, springen met de Heilige schriften wonderlyk om; Met de eene hand nemenze dezelven aan als waar en Goddelyk, en met de andere schynen ze de zelven te verwerpen als den mensch ganschelyk onnut; Hunne roekeloosheid maakt 'er een speeltuig van voor hun vernuft. Myns oordeels komt deze behandeling omtrent de gewyde bladeren, en de openbare ontkenning van hun gezag, bykans op t' zelve uit, want zo het ieder vry staat de zelven des noods van hunne natuurlyke en baarblykelyke betekenis te ontroven, zo zynze kragteloos, ze betekenen alles wat men wil, en dienvolgens, eigentlyk gesproken, betekenenze niets, en wy kunnen uit de zelven de minste vrugt niet rapen, nog de geringste vermeerdering van ligt verkrygen. Op dien zelven voet, zal men my mogelyk toevoegen, zoud gy ook kunnen staande houden, dat 'er iets wezentlyks in spook kan zyn; zulks beken ik, en zelfs kan ik niet begrypen, dat een redelyk mensch het tegendeel kan beweren; want om daar in te slagen, moest men weder kunnen bewyzen dat het denkbeeld van spook een volstrekte contradictie behelst. Ik weet wel dat duizend praatjes, en vertelzeltjes daar omtrent 't minste geloof niet verdienen; ik ben bewust dat menigvuldige guitestukken in gewaant spook ontdekt zyn; de wonderlyke uitwerkingen van 's menschen vreesachtigheid en verbeeldingskracht zyn my niet onbekent; Dat meer is, geduurende myn gansche levensloop is my niets ontmoet, dat naar spook zweemde; maar dit alles [6] vernietigt geenzins des zelfs mogelykheid, en indien twee a drie deugdzame en rechtschapene Philosophen my betuigden, dat ze t'effens, geduurende een geruimen tyt, met behoorlyk onderzoek, iets buitennatuurlyks bespeurt hadden, ik zoude denken, dat ik door de redelykheid verplicht zoude zyn 't zelfde geloof aan hun getuigenis, in dusdanige zaak, even eens als in anderen, te geven. Ik ben verzekert dat de zelfde redenen van overtuiging altydt de zelfde kragt moeten hebben en in de redelyke ziel de zelfde uitwerking voortbrengen, ten zy het onderwerp van die overtuiging volstrekt tegenstrydig mogte zyn. Maar wat is | |
[pagina 48]
| |
dog spook? waar toe zou het dienen? wat nuttigheit kan 'er in steken? Daar kan ik anders niet op antwoorden, als dat ik het niet weet; Maar dit weet ik grondig dat myne onkunde omtrent een zaak deszelfs wezentlykheit niet kan omver werpen, en my is niet min bekend, dat 'er in de natuur duizend dingen gevonden worden, die men met ogen ziet, en met handen tast, zonder dat een eenig mensch zig onderwinden durft der zelver nuttigheid uit te leggen. Wie zal my weten te zeggen met wat oogmerk het menigvuldig bloedeloos ongediert is voortgebragt, en wat nuttigheid 'er uit te halen is? Doch hoewel ons bepaalt verstant zulks niet begrypt, is het egter zeker dat de alwyze Schepper met het zelve wezen en leven te geven een oogwit, zyne deugden en volmaaktheden waardig, zal gehad hebben. Men voege hier by, dat men zonder tot ongerymtheid te vervallen, aan spokery een baarblykelyke nuttigheid kan toeschryven, dewyl het waarschynlyk is dat de zelve verharde zondaars die door 't gewicht van de reden, en van hunne grootste belangen tot de deugd niet kunnen overgehaalt worden, door een heilzame schrik in den loop van hunne misdaden kan stuiten, hen tot bedaren doen komen, en tyd geven om hun aandacht op hunnen verfoejelykheit te hegten, en aldus den eerste trap van eene ware bekering te beklimmen. Met geen minder hevigheid bestryden zich onderling ongeloof, en ligtgelovigheid, wat aangaat de gave der Mirakelen.Ga naar voetnoot1 In het Pausdom zyn de wonderdaden zo gemeen, dat ze geen wonderdaden meer kunnen genoemt worden; hoewel by een zeker verlicht volk de nieuwen juist niet al te wel willen glyen; Doch in de vorige eeuwen heeft het zelve, zo wel als d'anderen, zo eenen overvloedigen voorraad daar van opgedaan, dat het de hedendaagsche niet zeer van [7] noden heeft. De gemelde gezindheid maakt zelfs zo veel staat op de geduurzaamheid van die gave in haren boezem, dat ze de zelve aanhaalt als een zigtbaar kenteken van de waarheid, en Goddelykheit harer Leere. Onder de Protestanten in tegendeel schynt het algemeen gevoelen te wezen, dat die gaaf in de Christen-kerk geen plaats meer en heeft, en ganschelyk vernietigt is. Dat het onmogelyk zy, dat wezentlyke mirakelen oit onderschragen kunnen eenen Godsdienst, schoon op ware beginselen steunende, egter overladen met menschelyke | |
[pagina 49]
| |
vindingen, heidensche bygelovigheden, en 't geen 't ergste is, zugtende onder volstrekte contradictien, welke men niet kan aannemen zonder de reden aan de noodzaaklykheid van eene algemeene twyfeling te verslaven; Zulks staa ik van harte toe. Maar ik kan niet zien, op wat gronden men vestigen zoude kunnen de onmooglykheid van tegenwoordige wonderwerken, strekkende tot voortplanting van de ware en suivere Religie. Te vergeefs zou men ten dien einde bewyzen zoeken in Gods Woord, 't welk verre van wegens de gehele ophouding van die gaaf 't minste gewag te maken, de zelve voor altyd schynt te hechten aan een bestendig geloof, en aan een onwankelbaar vertrouwen op de Godlyke invloed, en bystand. Mogelyk zal men hier liever zyn toevlugt tot de reden nemen, en staande houden dat tot de grondlegging van de Christen-kerk de mirakelen volstrekt nodig waren, om eenslags de menigte van hare ingewortelde vooroordelen te ontheffen, in haar een generale toestemming aan de Godlykheid van de aangekondigde Leere uit te werken, en hare reden te bereiden tot onderzoek en overtuiging aangaande alle des zelfs delen in hunne t'zamenhang; Doch dat die reden in de zelfde kerk, reeds volbouwt, ophoudende het natuurlyk is dat de gevolgen van die reden ook ophouden. Ik wil garen bekennen, dat ik zo overreed ben wegens de noodzakelykheid der wonderwerken tot de grondlegging van onzen Godsdienst, dat ik niet alleen de waarheid van die mirakelen, op de voldoenende getuigenis van hunne uitwerkers aanneem, maar zelfs uit de spoedige bekering, en aanwas der eerste Christenen my gedwongen voel te geloven, dat zulks door middel van wonderdaden noodwendiglyk moet uitgewerkt zyn geweest. Ik beken ook dat die noodzaaklykheid ophoud in den boezem van onze kerk, onder Christenen door Christenen opgevoed; Maar zyn 'er geen Heidenen meer te bekeeren, en hebben de hedendaagsche [8] meer natuurlyke geschiktheid om onzen Godsdienst door een geredeneert onderzoek aan te nemen, als de leerlingen van Paulus? en zoude een wonderwerk aan hen niet evenwel besteed zyn? Wat my aangaat ik zal recht uit bekennen, dat zo ik van een genoegzaam getal geloofwaardige getuigen verstond, dat een groot gedeelte van een heidensch volk als in een ogenblik door een zigtbaar wonderwerk van een Godvrugtig aankondiger des gezuiverden Godsdiensts, tot aanneming van de zelve was gedreven, zulks my niet alleen in 't minst niet verbazen zou, maar dat ik ook billyk zoude oordelen, dusdanig mirakel met de zelfde leerzaamheid voor waar aan te nemen, als die der Apostelen; want, gelyk ik reeds staande heb gehouden, de zelfde reden | |
[pagina 50]
| |
van overtuiging moet noodwendiglyk in een redelyke ziel de zelfde uitwerking veroorzaken. Om wat verder te gaan; Niemand der gener, die niet alleen zeggen, dat ze de Heilige Schrift voor Godlyk erkennen, maar die zulks ook door hunne eerbied voor de zelve betonen, en al 't geen 'er in behelst word met een gelyke onderwerping, in zyn natuurlykste zin, voor waar en zeker houden, zal kunnen betwyfelen, of wy kunnen ons met recht beloven, dat t'eeniger tyd de volheid der Heidenen in zal gaan, en gansch Israël zalig worden. Myne bespiegelingen rakende de natuurlyke gesteldheid van 's menschen hart beloven my geenzins, dat die algemene omwenteling door 't eenvoudig middel van onderrichting en overreding zal kunnen uitgewerkt worden, en 't komt my als zeer geloofbaar voor, dat deze nieuwe algemene bekering nieuwe wonderdaden tot haar voornaamste oorzaak zal hebben. Ik zal hier herhalen, dat ik verzekert ben, dat dit myn vertoog van velen zal bespot worden; zulks is ver na zo moejelyk niet als 't zelve te wederleggen; en ik wenschte wel eens te zien dat het ondernomen wierdt.Ga naar voetnoot1
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [9] |
|