De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
Thematiek in de vertogen 61 tot en met 105In de 45 vertogen komen uit de eerdere afleveringen bekende thema's voor. Zoals over bijgeloof, de (vrijheid van) godsdienst, vrijdenkers, de fijnen, de menselijke heerszucht, petit-maîtres, taalliefhebberende gezelschappen, vereist gedrag van vrouwen, zeden bij ‘fatsoenlijke borgers’, het huwelijk, koffiehuis-politiek, de behoefte van burgerstanden om de adel te imiteren, het leven in militaire campementen, dichters versus prulpoëten, de schouwburg, de comedie en de opera. Ook is er opnieuw sprake van een allegorische droomGa naar voetnoot2 en van gedichten. Hieronder ga ik kort in op een aantal onderwerpen die Heer Spectator veelvuldig aan de orde stelt, maar licht er eerst een enkele verwijzing naar tijdgenoten uit. | |
[pagina 13]
| |
Kritisch over tijdgenotenIn vertoog 100 zet Heer Spectator zich af tegen het positieve en volgens hem op drijfzand gebouwde beeld dat zijn “geëerde Confrater” in diens Vreede-Courier heeft geschetst van een niet bij naam genoemde baron. Ook de upper ten van de zompigen Hollandsen kleigrond verdringt zich om de man, die feestelijke maaltijden geeft welke soms uitmonden in ware bachanalen, die anderen royaal in zijn ruime financiële middelen van onduidelijke herkomst laat meedelen, en die ‘de Steen der Wijzen’ zou bezitten. Deze alchimistische vinding zou de eigenaar ervan in staat stellen uit onedele metalen goud te maken, dat in vloeibare toestand toegevoegd aan een drank mensen van ongeneeslijke ziekten zou kunnen genezen en als een levenselixer fungeerde. Deze steen der wijzen maakt duidelijk om wie het gaat: de uit het Duitse Maagdenburg afkomstige pseudobaron Johann Heinrich von Syberg. Hij verbleef sinds eind 1731 in de Nederlanden en had zomer 1732 een buiten bij Zoetermeer betrokken; na zijn heimelijke vlucht in 1733 werd hij, veel schulden en schuldeisers achterlatend, alom ontmaskerd als een oplichter pur sang. Of ook Van Effen zich heeft laten verleiden, is niet bekend. Wèl dat één van degenen die de baron in ieder geval nieuwsgierig had weten te maken, die hem ook had bezocht en aan zijn dis had aangezeten, Jacob Campo Weyerman (1677-1747) was. Toen deze laatste merkte dat Von Sybergs enige interesse was mensen geld uit de zak te kloppen, maakte hij het bijna tot zijn persoonlijke opdracht de baron te ontmaskeren en in zijn periodieken in 1732 (en later) besteedde hij daaraan dan ook veel papier. Weyerman schreef in 1732-3 buitendien een biografie en een toneelstuk over de oplichter.Ga naar voetnoot1 Het onderwerp dat Heer Spectator aansneed, stond met andere woorden volop in de publieke belangstelling. In het hier geschetste kader is de brief interessant, waarmee vertoog 100 besluit. Heer Spectator zegt dat hij zelf wel eens wilde weten wie die spraakmakende baron echt was. Daarom | |
[pagina 14]
| |
heeft hij een vriend om informatie verzocht, “die hem van naarby gezien heeft, en zelfs aan 's mans pragtige tafel de eer heeft gehad te spyzen”.Ga naar voetnoot1 Deze zond hem een brief, die Heer Spectator citeert, en noemt daarin de Steen der Wijzen en stipuleert dat mensen eigenlijk wel gek zouden zijn om de baron geld te geven. De vraag is: wie kan deze anonieme briefschrijver zijn? Is het Van Effen zelf, die zich terwille van een mogelijke aantijging door voornoemde baron, schuilhoudt? Of is het misschien Weyerman? Beiden zijn van elkaars bestaan op de hoogte en hebben publiekelijk geen goed woord voor elkaar over: Van Effen vindt Weyermans manier van schrijven beneden de maat, Weyerman beschouwt die van Van Effen als dodelijk saai. Maar berustte hun wederzijdse verbale veroordeling ook op een persoonlijke aversie? Hierover zijn geen feiten bekend. In zijn bericht over de relatie tussen Weyerman en Syberg noemt E. Olijkan Weyermans ‘Goudmaker in Nauw of de Baron Algemist ten toon gesteld’, een vertoog gedateerd 's Hage 1732 dat Weyerman zegt aan een vriend te hebben gestuurd.Ga naar voetnoot2 Zou dit dezelfde zijn als de (in woordkeus aangepaste) brief die Heer Spectator citeert? Nog even over de hierboven genoemde Vreede-Courier. Ook al eerder had Heer Spectator een berisping in petto voor deze periodiek. In vertoog 67 van 13 juni 1732 zegt hij tot slot dat hij zijn collega “in 't Fransch dikwils met vermaak gelezen” heeft, maar zijn bedenkingen heeft bij de stijl die deze in het Nederlands ten toon spreidt. Het zou hier om de Nederlandstalige versie van de Courier de la Paix gaan en van deze periodiek wordt Weyerman afwisselend bevestigend en ontkennend als redacteur genoemd. Dat het niet om Weyerman zou gaan, wordt verklaard uit het feit dat van hem geen nieuwstijdingen sec bekend zijn; in dit vertoog zou de gematigde toon die Van Effen tegen zijn aartsrivaal aanslaat, die ontkenning steunen. Deze toon krijgt echter een andere klank, indien de Vreede-Courier bij Hermanus Uytwerf werd uitgegeven,Ga naar voetnoot3 die immers ook ver- | |
[pagina 15]
| |
antwoordelijk is voor het drukken van De Hollandsche Spectator. Is Weyerman wel redacteur van genoemde periodiek, dan valt de dubbele ironie in vertoog 100 op zijn plek: de onderkoelde spot van Heer Spectator over de dubbelzinnige loftuitingen in de Vreede-Courier over Von Syberg en Heer Spectators speldeprik over een in dat blad toegezegde, maar nog niet gepubliceerde biografie over de pseudo-baron!Ga naar voetnoot1 Mogelijk bestaat er inderdaad nog een ander contact tussen beide auteurs dan de grof-vijandige degenstoten die tot nog toe worden gesuggereerd? Want er zijn nog meer toespelingen op Weyerman, op de meer bekende ridiculiserende toon. In vertoog 81 citeert Heer Spectator een brief van een Amsterdammer, die verhaalt hoe hij en zijn vrienden vergast werden op een exemplaar van de door vrouwen geredigeerde Verstandige Bedilsters. Daarover discussiërende, mengt zich “een van de grootste spotvogels van gansch Amsterdam, een rechte plaag van schraale schryvers, en die door zyne schimpende loftuitingen hen dol en razend weet te maken” in hun gesprek. Hij wil hun oordeel horen over de Babbelaar en citeert er op zo'n wijze uit dat hij daarmee de spot als vanzelf over het geschrift afroept. Conclusie: dit Nederlandse exemplaar haalt het niet bij de “Engelsche Babbelaar”, bij met andere woorden The Tatler (1709-11) van Richard Steele. Heer Spectator voegt daaraan toe uit eigen beweging nimmer over beide geschriften te hebben gesproken: hij neemt aan dat ze vanzelf een zachte dood zullen sterven. Dank zij graafwerk van vele Campisten is inmiddels bekend dat Jacob Campo Weyerman niet alleen veelvuldig uit The Tatler citeerde (‘plukte’) en hele fragmenten ervan in zijn periodieken heeft opgenomen, maar ook had aankondigd deze te zullen vertalen en de naam de Babbelaar, Kakelaar of Snapper te geven.Ga naar voetnoot2 Weyermans project ging niet door en de gewenste zachte dood lijkt hier dus meer een sneer | |
[pagina 16]
| |
achteraf dan een voorspelling; het was P. Le Clercq die de vertaling van The Tatler leverde onder de titel De Snapper of de Britsche Tuchtmeester (1733-4; 4 dln). Bovendien is het citaat dat uit de Babbelaar wordt gegeven ook veelbetekenend: referenties naar “de bovennatuurkunde” van Descartes en naar de wiskunde die zelfs Isaac Newton en W.J. 's Gravesande versteld zouden doen staan. Weyerman beschuldigde Van Effen van vrijdenkerij,Ga naar voetnoot1 zou ook van het omgekeerde geen sprake kunnen zijn? Hun beiderlei waardering voor de macht en kracht van de rede en het wiskunstig bewijs, naast hun ‘ongeloof’ in spoken en impliciete achting voor De betooverde weereld (1691-3) van Balthazar Bekker bracht deze methode van denken via een publieke veroordeling ervan in ieder geval onder de aandacht.Ga naar voetnoot2 Het feit dat tot op heden geen exemplaar van De Babbelaar is teruggevonden, laat daarom ook de interpretatie toe dat verwijzingen ernaar slechts op Weyermans plan doelen en niet op een ‘echte’ Babbelaar teruggaan.Ga naar voetnoot3 | |
Grenzen aan de tolerantieIn het taalgebruik van De Hollandsche Spectator valt op dat wanneer Heer Spectator zelf aan het woord is, deze veelvuldig gebruik maakt van woorden als baarblijkelijk(heid), het belang van het instrument van de Rede en de doorslaggevende betekenis van het wiskunstig bewijs. Zeker als het geloofskwesties betreft, al zijn ook andere teksten van deze begrippen doordrenkt. Het past in het beeld dat Heer Spectator graag van zichzelf | |
[pagina 17]
| |
presenteert: de alleszins redelijke man-op-leeftijd, die veel gezien, gelezen en gereisd heeft, die zich thuisvoelt bij zowel de gegoede kleine middenstanders als bij de hogere kringen, maar bovenal de man die eraan hecht de lamp der Verlichting te laten schijnen en zich over alles een eigen oordeel te vormen en die ten aanzien van andersgelovigen graag verdraagzaamheid ten toon wil spreiden. De scheiding tussen Kerk en Staat acht hij een navolgenswaardig politiek systeem. Hij gelooft in de kracht van een beredeneerd, doch geserreerd argument. In dit kader is het verhaal over twee Zwitserse boeren illustratief. De een rooms-katholiek en de ander gereformeerd overtuigen elkaar van hun geloofsgelijk; zij besluiten zich voortaan op hun eigen gezonde boerenverstand te verlaten in plaats van op de pastoor of predikant (nr 91: 1-3). In de optiek van Heer Spectator is de tolerantie van de protestanten tegenover katholieken en joden typisch Hollands. Een implicatie hiervan is echter dat degene die anderen ‘verdraagt’, dit doet vanuit een houding van inschikkelijkheid, of anders gezegd, vaak vanuit een gevoel van superioriteit. Zo maakt Heer Spectator dan ook duidelijk dat hij dankzij zijn redelijk vermogen in staat is geweest de ‘ware leer’ te onderscheiden van dwalingen. Hij stelt zich fel te weer tegen degenen die andersgelovigen van staatswege willen vervolgen en straffen, alsof anders denken op zichzelf een misdaad zou zijn: dit keert zich tegen het principe van de vrijheid zelf te mogen denken en bijbelse waarheden te mogen toetsen. Hij is het er echter voluit mee eens dat waakzaamheid geboden blijft omdat de rooms-katholieke kerk in principe uit is “om de oppermagt [van de Staat] door middel van de behendigste streeken te onderkruipen”; vooralsnog is het “genoegzaam dat de verfoeyelyke Jesuiten uit den Staat voor eeuwig gebannen blyven” en dat degenen die geloven in en openbaar getuigen van de Pauselijke oppermacht “als verstoorders der gemeene rust en ondermyners van de menschelyke t'zamenleving gestraft worden” (nr 70: 78-9). Vertogen over het onderscheid tussen protestantisme en katholicisme lijken vooral ingegeven dit mogelijk risico van overheersing onder de aandacht te brengen, waarbij de vruchten van de vrijheid van denken eenzijdig gerelateerd worden aan “het licht van de reformatie”. Heer Spectator acht het zijn taak dit vooral ‘het gemene volk’ voor te houden: zij laten zich immers door uiterlijke schijn overbluffen (nr 62), zijn vatbaar voor toverij, bijgeloof en mirakelen (nr 61), door hun ‘gebrek aan verstand’ gemakkelijk door geestelijken te manipuleren (nr 70) en laten zich snel overtuigen | |
[pagina 18]
| |
door valse vooronderstellingen (nr 98). Hij acht het daarom wijs dat degenen die de gereformeerde godsdienst niet belijden, uitgesloten blijven van de hogere rangen binnen het leger, “zelfs van de laagste trap der staatsampten” en om hen “alle publique godsdienstoefening voor eeuwig te beletten” (nr 70: 80). | |
Verschillende normen voor vrouwen en mannenOok het huwelijk komt in deze vertogen meermaals ter sprake. Soms is het schot voor open doel. Zoals de veroordeling van de Franse mode waar het boterbriefje voor echtparen slechts een vrijbrief is om elk voor zich andere (seksuele) relaties te kunnen aangaan (nr 72). Of de brief van een hupse, doch onbemiddelde jongeman die zich erover beklaagt geen schijn van kans te maken de echtgenoot te worden van een dochter van rijke ouders (nr 105). Interessanter zijn de vertogen 75 en 78, omdat daarin zichtbaar wordt dat voor mannen en vrouwen een verschillende maatstaf wordt aangelegd. Een man verbaast zich erover dat zijn vriend, getrouwd met een beeldschone vrouw die hij zeer bemint, regelmatig prostituées in zijn slaapkamer laat bezorgen en wil een verklaring. De vriend vraagt hem wat hij het liefste eet; een palingpasteitje is het antwoord. Vervolgens laat de vriend hem een week lang 's middags en 's avonds dit gerecht bezorgen en de gulzigheid van de man verandert “in een onwederstaanbare walglykheid”; hij zou zijn pastei graag ruilen voor “een korst droog brood”. Zo vergaat het mij ook, zegt de vriend; mijn vrouw is de palingpastei, de prostituées een korst droog brood (75: 113-5). Deze vergelijking gaat niet helemaal op voor het huwelijk, zegt Heer Spectator. De ware liefde is meer dan toegeven aan de behoefte zich te diverteren. Het is natuurlijk en zelfs goed dat de huwelijksliefde van de man bekoelt: dan kan hij zich concentreren op zijn nutte dagelijkse bezigheden. Thuisgekomen, moet zijn gade hem opvrolijken en zijn lust gaande maken door een “geduurige verwisseling van beminnelykheid”, eigen aan “de sex van haar ziel”, alhoewel sommigen haar deze wispelturigheid verwijten omdat mannen deze niet bezitten. Voorwaarde voor succes is wel dat de man zeker is van haar liefde voor hem. Daarom moet zij hem laten merken dat zij gesteld is op zijn liefkozingen en ernaar verlangt. Een vrouw die “deftigheid en ernst” uitstraalt, is immers “onbekwaam om een speeltuig van onze natuurlyke geneigtheid te zyn; haar al te manlyke ver- | |
[pagina 19]
| |
dienste heeft geen vat op onze tederheid”. Het is de taak van de vrouw het huwelijk spannend te houden, haar plicht zich op de bevrediging van haar echtgenoot te richten en hem door een wijs gebruik van haar wispelturigheid het gevoel te geven niet met één maar met drie à vier vrouwen getrouwd te zijn. Verandering van spijs doet immers eten (75: 115-21). In nummer 78 worden de plichten van de echtgenote verder uitgewerkt in antwoord op een brief van een vrouw die zich zorgen maakt dat haar mans liefde al na vier maanden huwelijk bekoelt lijkt (78: 137-44). Om “meestres van haar mans hart te blyven”, zegt Heer Spectator, dient zij onophoudelijk, gehoorgevend aan “een aangename grilligheid”, zijn eigenliefde te strelen. Het is daarbij van groot belang dat zij haar uiterlijke verzorging en lichamelijke hygiëne in acht neemt. Bovenal moeten gehuwde vrouwen niet wars zijn van liefkozingen “door welke onze sex wonderlyk tot liefde aangelokt word”, maar er daarbij wel voor zorgen geen al te grote gretigheid te tonen, omdat zij anders niet verschillen van prostituées. Zij moeten zijn seksuele appetijt prikkelen, zoals zij haar maaltijden variëren door “aangename soucen”. Zo is er geen gevaar dat getrouwde mannen bij “ligtekoyen besteden” wat zij “t'hunnent niet vinden kunnen”. Het slagen (falen) van een huwelijk lijkt eenzijdig haar verantwoordelijkheid (schuld). In beide teksten dringt Heer Spectator erop aan dat vrouwen zich toeschietelijk tonen voor 's mans liefkozingen, maar daarbij wel de zedigheid in acht nemen. Een grens die mannen niet wordt voorgehouden. In vertoog 67 wordt opgelucht geconstateerd dat vrouwen gelukkig wat minder nette grapjes kunnen verdragen; Heer Spectator meldt meermaals zelf niet afkerig te zijn van de gewoonte tijdens een gezellig samenzijn ‘kusjes’ te stelen van (jonge) dames, mits dit in alle openheid gebeurt.Ga naar voetnoot1 Steeds opnieuw wordt het echter uitsluitend als de plicht van vrouwen gezien tijdig aan het minnekozen een halt toe te roepen, zich te beheersen. Dit komt uitvoerig aan de orde in nummer 83, feitelijk een voortzetting van de nummers 50 en 60. In het eerstgenoemde schrijft een anonieme vrouw dat zij het onrechtvaardig vindt dat vrouwen worden veroordeeld die haar seksuele drift niet hebben kunnen beheersen, terwijl mannen daarom juist worden geprezen. Daarenboven beschikken mannen over “een krachtiger geest” dan vrouwen en ligt het voor de hand van een man | |
[pagina 20]
| |
“meer deugd [...] af te eisschen”. Zij bepleit een gemeenzamer omgang tussen de seksen, zonder dat vrouwen meteen met de vinger worden nagewezen; zo hoeven jeugdige paren geen afzondering meer te zoeken, met alle gevaar vandien. In vertoog 60 gaat Heer Spectator alleen op haar laatste suggestie in en wijst dit onverbiddelijk af. Vrouwen zouden met zulk gedrag een verkeerd signaal afgeven. De vrouwelijke sekse immers dient de “voorzigtigheid en zedigheid” in acht te nemen. Een gemeenzame omgang leidt licht tot de conclusie dat zij een vrouw van lichte zeden is.Ga naar voetnoot1 Heer Spectator opent nummer 83 met de stelling dat mannen vrouwen onrechtvaardig behandelen omdat zij van vrouwen een grotere deugdzaamheid eisen dan van zichzelf; bovendien wordt ‘onkuis gedrag’ mannen niet aangerekend, in tegenstelling tot vrouwen. Een replica kortom van de tekst van de anonieme briefschrijfster uit nummer 50. Heer Spectator vervolgt: heeft “de Reden, of Gods geopenbaarde wil” mannen met “een dispensatie wegens de onkuisheid” begunstigd? Dat lijkt niet het geval. Dan maakt hij een draai: de meeste mannen “die jonge Dogters belagen”, weet hij, doen dit uit zwakheid en niet met de bedoeling de vrouw te onteren. De man heeft alleen aandacht “om tot zyn oogmerk te komen”, en wordt daarbij gedreven door de oprechtste gevoelens. Omdat de vrouw zich echter door de man laat betoveren, vergeet zij haar kuisheid te bewaken. Dan volgt een opmerkelijke passage naar de mens achter de auteur. De man voelt zich vaak een slaaf van zijn hartstochten, zegt Heer Spectator. In geval “het rampzalig voorwerp van zyne driften, in afkomst en rykdom beneden hem is, zo barst zyn reden wel haast door de verdunde nevelen van zyne voldane hartstogt”. Hij voelt zich beschaamd, maar de raad van vrienden “zig door een ongelyk huwelyk schand op den hals te halen” weerhoudt hem ervan zijn plicht te doen. Heer Spectator stelt dat daarom de beste remedie is dat vrouwen “de gemeenzaamheid van een beminnelyk man van de hand” wijzen. Kortom, de situatie is dan misschien onrechtvaardig, maar dat is nu eenmaal de realiteit. Aan vrouwen de plicht mannen te behoeden voor haar val: de mannelijke sekse immers verleidt haar met de beste bedoelingen! Het lijkt erop dat het benadrukken dat vrouwen haar kuisheid dienen te bewaken, gecombineerd met de vooronderstelling dat vrouwen meer moeite met hun driftbeheersing zouden hebben dan mannen, vooral de bedoe- | |
[pagina 21]
| |
ling heeft mannen te ontlasten van hun (eventuele) schuldgevoel en zeker van hun aandeel in de ‘oneer’. Zij zijn feitelijk de partij die verleid is. De eerdere opdracht dat vrouwen zich niet wars moeten tonen van mannelijke liefkozingen, maar wel de zedigheid in acht dienen te nemen, lijkt tegenstrijdig, maar dient hetzelfde doel en maakt van mannen een soort vrijgestelden. Zijn gebrek aan driftbeheersing blijft van kritiek vrij. De passage van de man die een door hem verleide vrouw de rug toekeert, werpt een gekleurd licht op feiten uit Van Effens leven. In juli 1719 verklaarde hij op de vlucht te zijn voor “het geweld van mijne driftige liefde”; rond juni 1725 speelt iets soortgelijks en is bekend dat vrienden hem hebben afgeraden te trouwen met een vrouw die sociaal zijn mindere was.Ga naar voetnoot1 Moeten wij nu uit de opmerkingen van Heer Spectator afleiden dat de vrouwen zich niet weten hebben te beheersen, een ‘lichtzinnig gedrag’ vertoond hebben? En wat zegt dit vertoog 83 op dit moment: 11 augustus 1732, over de auteur Van Effen? De persoon Van Effen zal even later zijn zoon Melchior Justus niet officieel erkennen en zich verbergen achter “Jan Efferen”; verklaart hij hier, tegenover de goede verstaander, opnieuw de moeder niet te zullen trouwen, maar hebben ‘de omstandigheden’ in 1735 hem daartoe gedwongen? Tot slot zou ik willen wijzen op de beeldspraak over vrouwen waarvan Van Effen zich bedient, wanneer hij via een soort toegift duidelijk wil maken hoe vreselijk of belachelijk iets is. Bijvoorbeeld: de gebaren van een jonkertje lijken op “een tour paarlen, waar meê een vrouw [...] hare magere en zwarte hals oppronkt” (65: 37-8); prulpoëten kan men vergelijken “by zommige vrouwen, die 't weinig scheelen kan wat denkbeeld men heeft betreffende de gesteldheid van haar ziel, indien men maar gunstige gedagten over hare bevalligheden heeft” (86: 205); een man wil koste wat kost zijn gelijk halen zoals “sommige koopwyven met de Spaansche noten, omtrent dewelke het haar weinig scheelen kan of ze kwade met goede vermengen” (88: 222); sommige mannen bezitten een wat overtrokken eigendunk, zoals bijvoorbeeld Krokinus; deze trek komt ook bij vrouwen voor, maar “Meest is ze te vinden in verlepte, en van de natuur onbegunstigde Vrysters [...] Dog onder allerlei slag van vrouwen vind men een minder zoort van beuzelagtige [...] ongemakkelyke kreekelagtigheid” (93: 20). Sturkenboom heeft in haar Spectators van Hartstocht overtuigend | |
[pagina 22]
| |
aangetoond dat de zaak ‘Grietje Kenouil’ (vertogen 42, 58, 249) representatief is voor de manier waarop spectator-auteurs doorgaans emotionele verschillen tussen de seksen vooronderstellen, die de basis vormt van een sekse-hiërarchie, en ook waarom het door Grietje Kenouil vertegenwoordigde type van ‘het kwade wijf’ in Nederlandse spectators zo dominant aanwezig is.Ga naar voetnoot1 Van Oostrum relativeerde de uitzonderlijk tolerante houding die Van Effen zou hebben ingenomen om vrouwen studeren toe te staan en sprak in dat verband veelbetekenend over “het kleintje kennis” dat de vrouwelijke sekse zich mocht eigen maken.Ga naar voetnoot2 Beide studies bevestigen de eerdere bevindingen van Van Dijk, die de nogal kritiekloos aangenomen vrouwvriendelijkheid van Van Effen ter discussie stelde.Ga naar voetnoot3 Het lijkt een striptease van de Van Effen vaak toegedichte ‘hoge gedachten’ over vrouwen, maar eigenlijk maken zij van hem een heel gewone man van vlees en bloed, zij het een die zeer bijzonder schrijven kon. |
|