De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
De rol van De Hollandsche Spectator in de beeldvorming over ‘de’ achttiende eeuwDe ondertitel van De Spectatoriale Geschriften van 1741-1800 van J. Hartog luidt niet voor niets: Bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maatschappelijk en kerkelijk leven onder ons volk, in de tweede helft der 18de eeuw (Utrecht 1872; 18902). Het sloot aan bij het gebruik dat er tot dan toe was gemaakt van De Hollandsche Spectator: bron voor het leven van ‘de’ adel, ‘de’ regenten, ‘de’ hogere burgerstanden en ‘de’ middenstand in de eerste helft van ‘de’ achttiende eeuw. Van Effen had vooral autoriteit | |
[pagina 9]
| |
verworven als toegangspoort tot informatie over het zedelijk leven van zijn tijd omdat hij werd beschouwd als een zijn vaderland toegedaan man-van-niveau die de gebreken van zijn tijdgenoten serieus aan de kaak stelde en die daarmee slechts nobele want zedenverheffende bedoelingen had. Hij gold als betrouwbaar in tegenstelling tot de uit slechts persoonlijke rancune veronderstelde volgeschreven mercuren: de scabreus, cynisch, platvloers en enkel op roddel & sensatie gericht bevonden steekkinderen van de spectator, van ‘tweederangs’ beschouwde auteurs als Jacob Campo Weyerman, Nicolaas Hoefnagel en Hendrik Doedijns.Ga naar voetnoot1 Van Effen had begin negentiende eeuw met de komst van de eerste literaire handboeken die positie verworven, mede omdat men zijn schrijfstijl een verademing vond temidden van de als bombastisch en slaapverwekkend ervaren achttiende-eeuwse poëzie. In dit gevoel werden deze negentiende-eeuwers bevestigd door Van Effens kritiek op verzenmakers, rijmfabrikanten en broodpoëten. Bovendien sloot zijn aversie jegens de omarming door adel en patriciaat van alles wat Frans was, uitvergroot in het fenomeen van de coquette en de petit-maître, naadloos aan bij de anti-Franse stemming van dat moment. Men wilde vergeten ooit een vrijheidsstrijd à la Française te hebben gekoesterd en had behoefte gevoed te worden met voorbeelden van wat ‘typisch Hollands’ was. Daaraan voldeed De Hollandsche Spectator (hierna: HS) en oogstte lof in het handboek van Van Kampen, die ook Scheltema prees omdat deze Van Effens ‘Agnietjes’, schets van “eene Hollandsche burgervrijaadje”, aan de vergetelheid had ontrukt.Ga naar voetnoot2 Voor H. Collot d'Escury in Hollands Roem in kunsten en wetenschappen was Van Effen niet minder dan “de Steele van Holland”; hij illustreerde Van Effens strijd tegen een “algehele verfransing” met hilarische passages over de coquette, de petit-maître en het gebruik van het Frans.Ga naar voetnoot3 Kort daarop publiceerde Van Kampen Lessen in levenswijsheid en | |
[pagina 10]
| |
menschen kennis, opgezameld uit den Hollandschen Spectator,Ga naar voetnoot1 de eerste van een reeks bloemlezingen die zou volgen.Ga naar voetnoot2 Zo kreeg Van Effens HS een grotere verspreiding en landelijke bekendheid dan in zijn tijd het geval was geweest en dankzij de gemakkelijke toegankelijkheid ervan werd deze periodiek tevens de toegangspoort tot vele binnenkijkjes op het leven van achttiende-eeuwers. Van Effens kritiek op gesuggereerde misstanden, zijn presentatie van huiselijke tafereeltjes en het maatschappelijk verkeer van en tussen bepaalde bevolkingsgroepen, alsmede zijn blik op de gang van zaken op met name godsdienstig en literair gebied gold als de visie op het leven toen die velen zich als de hunne eigen maakten. Daarna ging dit door anderen met behulp van onder meer Van Effen geconstrueerde beeld als ‘onverdacht (want) uit wetenschappelijke bron’ een eigen leven leiden, bijvoorbeeld via de boeken van Schotel, De Roever & Dozy en Knappert.Ga naar voetnoot3 Het resulteerde in een keer op keer bevestigen van een tot cliché geworden vooroordeel over ‘de achttiende eeuw’ als de verfranste decadente Pruikentijd. De feministische golf eind negentiende eeuw leidde begin twintigste eeuw tot afzonderlijke aandacht voor de achttiende-eeuwse positie van de vrouw in de publicaties van Moquette en van Von Wolzogen Kühr.Ga naar voetnoot4 Zeker de laatste citeert Van Effen in haar eerste boek overvloedig,Ga naar voetnoot5 maar waarschuwt haar lezers wel - en dat is dan opmerkelijk - voor het gevaar van een (dat | |
[pagina 11]
| |
wil zeggen zijn) eenzijdig(e) oordeel.Ga naar voetnoot1 Via literaire handboeken behoudt Van Effen zijn positie als kennisbron voor achttiende-eeuwse zeden, gewoonten en sociale verhoudingen tot diep in de twintigste eeuw.
Inmiddels is het historisch letterkundigen en historici duidelijk dat De Hollandsche Spectator niet zonder meer gebruikt kan worden als een onverdachte bron die steeds een realistisch beeld geeft van handel, wandel, denken en doen van de door Heer Spectator opgediende segmenten van de Nederlandse maatschappij. Het medium zelf stelt zijn beperkingen aan de thematiek, de inhoud is toegesneden op een specifiek leespubliek, terwijl ook de verkoopcijfers en de censuur hun invloed deden gelden. Zo maakt Jongenelen in zijn publicatie over achttiende-eeuwse Amsterdamse boekverboden duidelijk dat van de censuur onmiskenbaar een preventieve werking uitging op het gedrag van uitgevers, boekverkopers en schrijvers. Jongenelen stelt dat auteurs die geen financiële onafhankelijkheid bezaten soms een bijna “ostentatieve braafheid” ten toon spreidden en dat “onverschrokken pamflettisten” die politiek gevoelige kwesties (of hoge ambtsdragers onwelgevallige zaken) aan de orde durfden stellen, schaars waren.Ga naar voetnoot2 Uitgever Hermanus Uytwerf zal, zeker toen de HS een kassucces leek, niet geneigd zijn geweest met deze ‘continuing story’, die een periodiek nu eenmaal is, enig risico te lopen en dit Van Effen hebben voorgehouden. Het is kortom niet denkbeeldig dat ook Van Effen in zijn wijze van formuleren en de onderwerpen die hij aansneed daarom enige voorzichtigheid betrachtte en dat feitelijk van zijn huidige leespubliek vraagt bij het trekken van conclusies. Wanneer hij een heel vertoog gebruikt om met klem te ontkennen echt bestaande personen, laat staan prominente burgers op de schop te hebben genomen, zoals kwade tongen beweerden,Ga naar voetnoot3 dan is dit ongetwijfeld vooral bedoeld om een mogelijk verbod te torpederen. Of hij dan de waarheid spreekt of juist ‘smaakmakende fictie’ bedrijft, is natuurlijk een tweede. Evenmin kunnen de vertogen in principe zuiver autobiografisch worden gehanteerd. Hierbij zit de persoon van Van Effen zelf in de weg | |
[pagina 12]
| |
met zijn subjectieve blik, stokpaarden en eigenbelang: het beeld dat uit de HS over Heer Spectator zelf ontstaat, is immers uiteindelijk een onderdeel van de door de auteur Van Effen over zich zelf geconstrueerde biografie. Dit gegeven verhoogt echter wel de spanning tussen ‘Dichtung und Wahrheit’, zeker als een auteur allergisch blijkt voor aandacht voor zijn persoon, of zoals Buijnsters het formuleert: “Nieuwsgierigheid naar zijn doen en laten verdroeg hij slecht”.Ga naar voetnoot1 Ondanks deze reserves blijft De Hollandsche Spectator hoogst interessant, en een bron van informatie over beleden normen en waarden met betrekking tot een scala van maatschappelijk en voor Van Effen persoonlijk als (on)gewenst beschouwde situaties. De vertogen betreffen immers veelal gebeurtenissen en ontwikkelingen die het maatschappelijk verkeer, de organisatie van de samenleving en daartoe ingerichte instituties dreigen te ontregelen. Binnen dit kader lijkt het significant te bezien waarover Heer Spectator zich opwindt en of, misschien via een omweg, ook ‘Van Effe(re)n’ zelf de kop opsteekt. |
|