De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 234]
| |
No. 58. Den 16. Mey 1732. De Hollandsche Spectator.
Sunt bona, sunt quædam mediocria, sunt mala plura.
martialis.Ga naar voetnoot1
DE Lezer zal zig van daag, zo 't hem gelieft, te vreden houden met een rommelzootje, verzamelt uit het geen my daaglyks word toegezonden, en op 't welk de Latynsche Digtregel, hier boven geplaatst, zo toepasselyk is als of z'er toe gemaakt was. Indien men myne prullekraam mogt doorzoeken, men zou zig onmooglyk van lagchen kunnen onthouden, en verbaast staan over de plompe laatdunkendheit van luiden, die zelfs niet schynen te weten, wat geest, verstant, en styl is, en die zig egter verbeelden ten overvloed in staat te zyn van 't gemeen met een nut vermaak te verlustigen. Onder anderen komt my in dit ogenblik een papiertje in de hand, 't welk, om 'er de beschaaftste gedagten van te geven, niet kwalyk gelykt aan een overgeschote Ga naar voetnoot* papillot. In 't zelve word ik door den schryver onderricht van een zwaarwigtig verschil tusschen hem en een zyner vrienden in de spel[218]-konst, (zo drukt hy zig uit) wegens de wyze om het getal 6 in letteren uit te drukken, en verzogt het zelve door myn oordeel te beslissen, en zulks wel onder de kittelende en uitlokkende beloften van een vergelding, hier in bestaande, dat myn correspondent zig verbind, in 't schryven van dat woordie zig voortaan naar myn vonnis te rigten. Hoe vleiende die belofte | |
[pagina 235]
| |
voor myne eerzucht mag zyn, zo vind ik my gedwongen het ampt van Regter in dit netelig geval van de hand te wyzen, uit vreze van myne mede-ingezetenen, in hun bevestigt regt, om ieder de taal volgens zyne eigene zinlykheid te spellen, te benadelen; een regt dat ik egter niet weet, dat by eenige andere Landaard bekend zy. Om echter een geschil dat zware gevolgen na zig zoude kunnen slepen, uit de waereld te helpen, zoude ik myn spelkundige correspondent raden een vergadering van schoolmeesters te beleggen, en zich aan de meerderheit van stemmen te gedragen, of wel, 't geen met veel minder moeite van eene even goede uitwerking kan zyn, de zaak aan 't lot van even of oneven te verblyven. In een ander briefje word ik gewaarschouwt, dat myn geschiedenis van 't bekeerd heerschzuchtig wyfje in 't algemeen hier in berispt word, dat de man al te fors en te streng word beschreven, en het vrouwtje, in de bekentenis van haar schuld, al te nederig en te onderdanig.Ga naar voetnoot1 Doch voor eerst zal ik zeggen, dat de grond van de zaak zelve, hoewel door eenige versierde omstandigheden opgeschikt en geborduert, waar is, en ten twede, dat myne berispers van gedachten zullen veranderen indien ze zich de moeite willen geven van 't menschelyk hart in de tegenwoordige betrekking te doorgronden. In dit myn verhaal word ondersteld dat de Heer van 't huis met het grootste geduld, [219] een geruime tyd, verscheide onderkruipingen van zyn wettig regt en gezag in zyn vrouw had geleden, en zyn rechtvaardige verontwaardiging eindelyk door de grootste belediging en bitste spyt, opgewekt wierd. Nu is het zeker, dat patientia læsa fit furorGa naar voetnoot2, het lang getergd geduld in 't gemeen tot eene razende gramschap uitbarst. Die natuurlyke gemoedsbeweging word hier egter gematigt door de verstandige koelheid en zelfbezitting van den beledigde, die niet opvliegt en met onbetamelyke scheldnamen zyn echtgenoot te keer gaat, maar alleenlyk door een daad, die haar ter herte moet gaan, en door een rede die klem en ernst heeft haar aantoont zyn bestendig en rechtmatig besluit van meester in zyn huis te willen zyn. Dat meer is, zo dra hy zyn beminde wegens hare dwaasheit overtuigt ziet, spant hy al zyne vermogens in, om door de bekentenis van eenige schuld, en de tederste blyken van zyn liefde, de droefheit van zyn vrouw te verzagten. Wat het vrouwtje aangaat, haar gedrag is niet min met de natuur overeenkomstig; men bespeurt in | |
[pagina 236]
| |
haar een goede en redelyke imborst, nevens eene ware en hartelyke tederheid voor haar gemaal. Ze is alleen verleid, door gebrek van aandagt op haar pligt, en door de menigvuldigheid van aanstekende en verderfelyke voorbeelden. In dusdanig caracter, voornamentlyk geplaatst in een zwakke vrouw, kan het niet missen of de schielyke ontdekking van een wezentlyke pligt, en 't onverwacht gezicht van grove misslagen, geholpen door eene hevige liefde voor 't beledigd voorwerp, wiens achting men vreest verloren te hebben, moet de gevoeligste beweging en verteedering in 't gemoet veroorzaken, en 't zelve natuurlyker wyze door eene driftige verandering van 't eene uiterste tot het ander doen over[220]gaan. Men voege daar by, dat de vernedering van 't zoete vrouwtje, hoewel ze al vry ver gaat, niets onredelyks behelst, en dat niet vereischt was, om zo menigvuldige affronten, haar man aangedaan, te vergoeden. Ik ben van voornemen die denkbeelden, en andere die aan de zelven verknogt zyn meer uit te breiden en op te helderen in een vertoog aangaande de regte en billyke middelen, die een verstandig huisvader verplicht is in 't werk te stellen in de onderscheiden regering van zyn vrouw, boden, en kinderen: en ik twyfel niet, of de grondregelen, welke ik daar omtrent meen te leggen, onpartydiglyk onderzogt, zullen bekwaam geschat worden, om 't gansche gebouw van een gelukkig huisgezin te ondersteunen. Dog ik vreze dat ik geen klein werk zal vinden, om de ingewortelde vooroordelen daar omtrent uit te roeien, voornamentlyk in onze Amsterdamsche gemene en burger-vrouwtjes, die zich net zo gedragen, als of haar mans voor Notaris en getuigen t'haren behoeven, van hun natuurlyk recht afstand hadden gedaan. Men zie hier van een staaltje in de volgende brief, die kwansuis my van een vrouw is toegezonden, en in welken ik, ten minste in schyn, geen kleintje op de lappen kryg. Men zal hier en daar wel eenige janhagelsche uitdrukkingen vinden, maar men moet zig daar niet aan storen, 't is om de voorwerpen des te beter met hunne ware verwen af te schilderen. Gem. brief komt my in 't generaal voor als eene natuurlyke en wel opgevolgde nabootsing van onzer vrouwen grillige wyze van spreken en denken, en alle diergelyke imitatien, hoe laag en gering hun onderwerp mag wezen, missen nooit behaaglyk te zyn; 't Is 'er mee gelegen als met een schilderstukje, daar dronke en vegtende boeren levendig en volgens de na[221]tuur verbeeld worden, en daar dikwils geen minder kunst en bevalligheid in steekt, als in de verhevenste schilderyen der grootste meesters. | |
[pagina 237]
| |
Heer Spectator, Zo 't je lust, kunje dezen brief mee in je wekelyk taakwerk zetten, en dan zulje de luî ten minste geen leugentjes op de mouw spelden, als je zegt dat ze je gezonden is. Je meent geloof ik, dat wy vrouwtjes altemaal zulke bloedjes zyn, als dat onnozele mevrouwtje, dat arme schaap, je wyfje, meen ik, daar je als een beul over heen zit te kyken; of denkje dat we niet ruiken kunnen, dat je de man zelf bent, daar je zo breed van opgeeft? Wel je slooft je zeker wakker uit; ja zo je na de eernaam van WyvebruierGa naar voetnoot1 staat, moetje zo maar voortgaan: Maar wat hebje andere mannen ook nog op te zetten tegens haar vrouwtjes? Ik wil je wel beloven, zo ik een Mevrouw was, en dat myn man op 't kussen zat, ik zou je dat spectator-schryven wel haast verleren. Wel je meent, dat het je fraai staat de wereloze vrouwtjes zo onbeschoft aan te tasten, en deed ik het niet meer, uit een oprecht medelyden voor zommige goede sloofjes, als wel voor my zelf, ik zou me zo veel moeite niet geven, noch je zout het geluk niet hebben, dat ik aan zulk een babokGa naar voetnoot2 een letter schryven zou. Ik zal je dan maar voor eerst zeggen, wat j'er omtrent myn man by winnen zult; dat is, dat ik al aan zyne boekverkoper heb laten weten, dat hy die malle spectators niet meer aan ons huis hoeft te stueren; dat ik dit niet uit verlegendheid voor myn man, of voor myn zelf gedaan heb, zulje zelf moeten bekennen, als ik je zeg, dat ik het met myn man al zo ver gebracht heb, dat hy 't hart niet zou gehad hebben, my een van uwe spectators voor te lezen, zonder die alvo[222]rens, by zyn zelve overzien te hebben, of 'er ook in 't geniep van je knepen in kwamen; Maar dan is 't een sul, zul je zeggen, Neen geen sul, maar een man die zyn verstand moet ik zeggen, zo wel, en al beter heeft als jy, geloof ik, met al je spectakelachtige wysheid; Maar je moest 'er eens zo eentje voor hebben als my, ik geloof, je zoud al mee zulk een baasje niet zyn. Wat nu 't afdanken van je fraaie blaadjes belangt, daar ik zo even van sprak, daar zulje jou mogelyk weinig aan storen, maar ik meen 't zo te maken, dat myn voorbeeld in 't kort van niet weinigen zal gevolgt worden, en dat j'er gevoel van zult hebben. Verwagt niet dat ik het blaadje van die gewaande mevrouw van stukje tot beetje zal ontleeden. Gansch niet; ik lach wat met je wisje wasje praatjes, maar dat jy zulke onnozele duiven zo maar ten eerste met haar bruidschat naar huis | |
[pagina 238]
| |
dreigt te stueren, dat, meenje, is geen kleine bulbakGa naar voetnoot1; maar hier aan blykt het, dat je niet veel van de hedendaagsche huwelyken weet; want och! hoe zober zou 't 'er met veel mannetjes uitzien, als hunne wyfjes zig van zulk een aanbod eens bedienden, en wie weet of je in zo een geval zelf wel een nagel zoud hebben, om je schurft te klouwen. 'T is met my en myn man, die my zuiver uit liefde genomen heeft, juist wel zo niet geschapen. Hy heeft een deftige kostwinning, en hy neemt ze ook wel waar; maar hy hoefde my zulks geen tweemaal te zeggen, of ik pakte myn spilletjesGa naar voetnoot2 op, en zou eens zien wie 't het langst uit zou harden; schoon ik wel verzekert ben, dat ik het by myn oompje niet van 't beste zou hebben, en dat ik zo bly als een engel was, toen ik verlost raakte uit zyn karige handen, daar ik tot myn trouwen toe, schoon 't 'er hem niet op aankwam, niet meer als twee stuivers zondagsgeld van kreeg, maar rykelyk zo veel oirvygen, daar myn [223] goeje motje zomtyds mee niet vry van ging: Ik zou dan ook nog eens zien, of ik die sloof, die zig van myn voorbeeld beter hoorde te bedienen, een handje kost helpen, om Oompje beter manieren te leren. Maar ik heb daar niet ligt nood van, of myn man moest door den tyd minder verstand in zyn gehele lyf krygen, als hy nu in zyn pink heeft. Ik doe al wat ik wil, ik ben ziek, als 't my lust, ik ben gezont, als het my te pas komt; Ik bejegen hem of zyne of myne vrienden wel of kwalyk, naar 't my in 't hoofd schiet, ik lach, of kyf en knor met de meiden, zo dikwils als ik maar wil; Ja 't volk zo wel buiten als binnens huis in onzen dienst staat alleen in myn genade; want kryg ik een pik op een van allen, of merk ik dat ze 't op myn krygen, en dat ze my niet veel smoutenGa naar voetnoot3, en myn knepen in 't neusje krygen, straks moeten ze voort, en al maakte 'er myn man nog zo veel werk van, 't is altyd: fiat. Niet tegenstaande dit alles is hy evenwel zomtyds noch gedwongen te belyden, dat ik 'er elendig en ongelukkig aan ben. Wat dunk je nu, Sinjeur Spectator, heb ik jou malle blaadjes twemaal 's weeks, of jy myn grillig hooft en spitse tong alle daag te vrezen; doet hier in tyds je voordeel mee, en handel voortaan de zwakke vaatjes, je eige niet te vergeten, wat zagter, en met wat meer eerbied, of wagt de ongena van my. | |
[pagina 239]
| |
Grietje Kenouil.Ga naar voetnoot1
Ik twyfel niet of de opmerkende Lezer zal met my bekennen, dat het Amsterdamsch wyfje in dit portrait zo wel getroffen is, als men 't zou kunnen wenschen. Men zou ook ongelyk hebben van te zeggen, dat 'er niets aan mankeert als de spraak, want die vindt men 'er in de uiterste volmaaktheid. Ik hebbe voornamentlyk moeten lagchen, om die me[224]nigvuldige Ga naar voetnoot* Verkleinwoordjes, die hoewel door de tederheid meest uitgevonden niet zelden door een bitze en veragtende spytigheid by onze lieve wyfjes misbruikt worden, behalven als die zoetertjes van haar zelve spreken, waar van ze zo schrikkelyk veel houden, dat haar gansch vermogen van te beminnen daar door uitgeput niets voor een ander over houd. Ze hebben niet gelyk andere vrouwen, hoofden, handen, armen, maar hoofdjes, handjes, armpjes. Ik heb eens een burgerjuffrouw zo hoog als een Pruissisch Granadier, en ten minste van een paar honderd pond gewigt, met de welke ik op de postwagen zat, tot verscheide reizen horen klagen, dat ze haar voetje hadt verzwikt, en dat ze grote pyn aan haar voetje leed. Dog wanneer ze onderwegen eens aftrad, kon ik met gemak bemerken, dat, zonder van de aansienelyke dikte van haar voetje te spreken, de lengte van 't zelve rykelyk tegens een Rynlandsche voetGa naar voetnoot2 op konde, zo dat ik hartelyk twyfelde, of haar schoenmaker wel veel profyt deed met het schoeien van zulke lieve voetjes voor de ordinare prys. Onder andere trekken, die ik in dit tafreel van een levendige en natuurlyke aardigheid vind, is 'er een die my wonder wel bevalt, hier in bestaande, dat het gewaande Amsterdams wyfje met vinnigheid staande houd, dat haar man niet minder als een sul is, en in tegendeel een persoon van zeer veel verstand; Naar haar gevoelen zelfs, blykt juist zyn verstand 't aldermeest in zyn gewillige onderwerping aan zyns wyfjes onverdragelyke dwinglandy, en zo hy oit de minste gedagten maakt, om dat jok af te schudden zal hy zo veel verstand in zyn hele lyf niet hebben, als hy tegenwoordig in zyn pink heeft. 'T is in de natuur, net zo als in de schildery, | |
[pagina 240]
| |
zo dat, myne vrome en lieve Medeburgers, willen wy by onze zoete vrouwtjes te boek staan, niet alleen voor de hupste en braafste mans, die op voeten gaan kunnen, maar zelfs voor luiden van 't eerste verstand, we kunnen 'er goed koop aan komen. 'T hoeft ons niet meer te kosten als ons gezag en vryheid. [225] |
|