De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 213]
| |
No. 55. Den 5. May 1732. De Hollandsche Spectator.
Hic nigræ succus loliginis, hæc est Ærugo mera.
EEr ik voortgaa, vind ik my verpligt, my wegens de roekeloze, en kwaadaardige toepassingen, aan welke dagelyks myne characters tegens recht en reden onderworpen zyn, te beklagen, en uitvoeriglyk aan te tonen, op wat wyze billyke en verstandige Lezers omtrent diergelyke voorwerpen dienden te handelen. Wat kan 'er spytiger voor my wezen, als op 't uitkomen van ieder myner vertogen, een zekere waan als een lopend vuur de gansche stad door te zien vliegen, dat deze of gene welkers naam en hoedanigheid men niet verwaardigt te verzwygen, door den Spectator deerlyk gehekelt is, en met zo veel nauwkeurigheit beschreven, dat men stekeblind moest wezen, om hem niet te kennen. Diergelyk los gerugt word niet alleen van de grootste menigte met de sotste ligtgelovigheid aangenomen, maar gemeenlyk nog door de uitstroyers verzelt met schynheilige uitroepingen over myn' satiriquen en spotagtigen aard, die niemand ontziet, en die, zo hy zig maar voldoet, zig weinig 'er aan gelegen laat leggen, of hy de deftigste luiden tot een speeltuig van de algemene kwaadsprekendheid maakt. Indien iemand redelyker als den grooten [194] hoop diergelyke toepassing verwerpt, niet alleen, om dat de omstandigheden, die 't misbruikt character omringen, aan 't aangewezene onderwerp niet kunnen gehegt worden, maar zelfs om dat het zelve tot nog toe van het berispte gebrek niet beschuldigt is geweest; zulks is onmagtig zo een dwaas uitstroyzel te | |
[pagina 214]
| |
stuiten en t'ontzenuwen. Men weet immers wel, is het antwoord, dat d'Autheur zig zelven verbonden heeft, om met vreemde en versierde omstandigheden zyn waare doelwit te bewimpelenGa naar voetnoot1; Dog Lezers, die niet van verstand berooft zyn, worden door die kunstjes zo ligt niet misleid, en al denkt de man ons wys te maken dat hy 't een of 't ander gemeen burgerwyfje voorheeft, daar is niet aan te twyfelen, of 't is op een zekere Vrouw van fatsoen gemunt geweest. 't Is wel waar, dat menschen die met haar niet gemeenzaam omgaan haar wegens de gehekelde ondeugd of belagchelykheid niet verdenken. Maar die zyn 'er niet agter, en 't is ligt te zien voor die genen, die haar humeur wat nader onderzogt hebben, dat de Schryver haar door en door kend. Dusdanig zyn in dit geval de gemene praatjes, aangaande de welke men niet weet waar over men meer verbaast moet staan, over derzelver sotheid of over derzelver kwaadaardigheid. Die de zelve uitslaan voelen niet, dat terwyl ze alle hare verfoeyelyke kragten inspannen om den Schryver te beschuldigen, zy hem dadelyk van de schuld ontlasten, en dezelve op hunne eigen schouderen overnemen. Want doet hy zyn best, om door bewimpelingen de bedoelde personen aan 't oog der gretige kwaadspreekendheid te ontrekken, en verwaarlozen zy in tegendeel niets om dit betamelyk dekkleed aan een kant te werpen, zo is het handtastelykGa naar voetnoot2, dat volgens hunne eigene bekentenis, niet ik, maar zy, by de beledigden niet alleen, maar ook by alle eerlyke luiden, voor hatelyke en veragtelyke [195] agterklappers verdienen te boek te staan. Men voege daar by, dat meestentyds, om myn tafreelen meer kragt by te zetten, ik derzelver verscheidene trekken uit meer als een onderwerp verzamele, om, op die wyze, met gevoeglykheid, en zo veel konst, als in myn magt is, de zelven in een waarschynlyk verband te vleyen; daar in een schilder van de oudheid navolgende, die om een volmaakt vrouwenbeeld voor den dag te brengen, de fraaiste trekken, en leden, die hy in verscheiden voorwerpen aangemerkt had, met eene behoorlyke evenmatigheid t'zamen tragt te voegen. Kan 'er nu wel grooter onregtvaardigheid bedagt worden, als zo een geheel portrait iemand, die 'er maar eenige trekken of verwen van besit, op den hals te schuiven, en met een kwistige vuilaardigheid hem 't geen 'er aan hapert, te schenken. Maar om eens een regt denkbeeld te geven van de belagchelyke ongerymtheid die 'er in die | |
[pagina 215]
| |
hatelyke toepassingen steekt, moet ik hier eens een zeker Heertje aanspreken, die 'er een uitstekend handje van heeft, en die 'er zo stout meê omspringt, als of ik hem door de onbesuiste losheid, de sleutel van al die geheime kabinetten had toevertrouwt. Daar komt geen Spectator voor den dag, of in de eerste ruwe overlezing vind hy 'er reeds het zyne, en de gehele ziel van; Hy drukt zig daar omtrent uit met een sweem van meer als Pausselyke onfeilbaarheid. De spottende Koopmans zoon; wel dat is immers ligt te raden; Wie kan niet zien, dat het Satyrophilus is? Zyn eigen aangezigt kan hem niet volmaakter lyken; De Liefhebster van LabeyenGa naar voetnoot1 kan niet anders verbeelden als Mevrouw.... ze is 'er by de hele waereld voor bekend, en 't kleed past haar als of het naar haar lyf gemaakt was. Maar waar op dog, myn verligt en doordringent Jonkertje, steunt deze uwe grote ver[196]zekerdheid? Gy zyt immers niet buitensporig genoeg, om de ongerymde gedagten te vormen, dat het met de characters is als met het menschelyk wezen, 't welk in ieder byzonder, en noit, ten minste in de uiterste volmaaktheid, aan verscheidene personen even eigen is. Indien die aardige onderstelling doorging en ieder onredelyk character maar in eenig persoon wierd gevonden, wy zouden 't geluk hebben van ons het deugdzaamste en 't geregeldste volk van den aardbodem te kunnen noemen. Zyt gy by voorbeeld d'eenigste in ons land, in deze stad, of zelfs in uw buurt, die de laffe kwaadaardigheid oefent van roekeloze toepassingen te maken! Is 'er in 't volkryk Amsterdam maar eene Vrouw van fatzoen, die canailleuze wyven onderhoud, om t' haren behoeve stof van agterklap en laster by een te gaan rapen? Zulks is dermate ongegrond, dat men in ieder stad in welke ik de eer heb van gelezen te worden, de originelen van de zelfde afschetzingen in andere voorwerpen met een gelyke verwaandheid durft bespeuren. Maar, zult ge mogelyk zeggen: ik ken niemand met welke het toegepast tafreel in alle zyne delen zo net overeenkomt. Dog, myn lieve Man, ben ik gehouden juist de zelfde luiden te kennen als gy, of kend gy al de gene, die ik in 't oog kan hebben? Immers is het u onmooglyk te weten, of 'er niet ergens een voorwerp zig voor uwe oogen verbergt, dat nog een veel algemeener en volmaakter overeenkomst met myne afbeelding heeft; Daar by zyt gy wel bewust, dat, om uwe gewaande gelykenissen goed te maken, gy u doorgaans niet ontziet, met wat af, en wat by te | |
[pagina 216]
| |
doen, de zaak wat te helpen, en te verhakkebanden;Ga naar voetnoot1 hier in niet kwalyk gelykende naar een zeker tyran, die om de menschen, welke hy van zins was te martelen, net in zekere yzere kribben te [197] plaatzen, de kleinen deed uitrekken, en aan de langen de leden korten, tot dat ze beiden met de gezette maat overeenkwamen. Dat gy aan iets diergelyks u meer als eens schuldig hebt gemaakt weet gy; dog 't geen gy niet en weet, en u ten hoogste noodig is te leren, bestaat hier in, dat gy in zekere gevallen geen kennis nog oordeel genoeg hebt, om ten minste grondige applicatien te maaken. Gy zult wel hebben hooren zeggen, denk ik, dat zomtyds 't zedelyk goed en kwaad zo na aan malkander komen, dat een gemeen verstant der zelver scheidspalen niet regt kennende, gevaar loopt van zig te misgrypen, en 't een voor 't ander te nemen. Dit ongeluk gebeurt u niet zelden, en ik weet onder anderen, dat gy aan een vrolyk en geestig man gewoon door een koele raillery, daar de kragt van een beknopt bewys in opgesloten legt, de vadsheidGa naar voetnoot2 van een sotte redenering te ontdekken, 't hatelyk character van een spotter hebt toegepast, die zyn werk maakt van de reden zelf uit te jouwen, en baldadiglyk in 't gezigt te spuwen. En wat kan dog d'oorzaak zyn van deze uwe misslagen als dat gy alzo weinig het onderscheid kend tusschen wel en kwalyk te redeneren, als den regten aard van een onregtvaardige en plompe bespotting, en die van eene geestryke en geoorloofde schertzing. Ik verzoek u, dewyl gy van toepassingen zo veel houd, dit eens op u zelve toe te passen. Voor dit maal zy dit genoeg. Heb dog voortaan de goedheid van zo veel verstand niet te hebben, en ik verzeker u dat gy veel wyzer zult zyn. Daar zyn andere gevallen, waar in de kwaadaardige dwaasheid van diergelyke toepassingen nog gepaart gaat met de grootste onbeschoftheid, en in dewelke de een aan den ander regt uit en zonder bewimpeling durft zeggen, dat volgens 't al[198]gemeen gevoelen hy en niemant anders door den Spectator in 't een of 't ander vertoog is afgebeeld. Zulks gaat zo ver, dat my van geloofwaardige getuigen is verzekerd, dat in hun tegenwoordigheid zo een fraay compliment van een bejaarde zoon aan zyn vader is gemaakt. Wat is zulks anders, als met de beestagtigste onbehoorlykheid iemand, dien men alle eerbied schuldig is, in 't aanzigt te zeggen, dat | |
[pagina 217]
| |
men, nevens al de waereld, in hem een hatelyk of bespottelyk character erkend, daar niemand baarblykelyker eigendom aan heeft als hy? 't Is niet moogelyk daar aan een andere betekenis te geven. Dog 't is te vergeefs dat na die onbeschofte slag toegebragt te hebben, de belediger schielyk duikt, als of de Spectator agter hem stond, en het doelwit van een geregtige toorn en wraak behoorde te wezen. 't Is voor den beledigde ten minste onzeker of hy door my bedoelt is geweest, maar 't is ontwyfelbaar dat die geestige complimentmaker myne gewaande bedoeling goedkeurt, en rond uit betuigt dat ik het regte wit getroffen heb, want staande te willen houden, dat ik het op een zeker onderwerp gemunt heb, en dat egter in 't zelve het berispte gebrek niet te vinden is, dat stoot zig zelf om ver, of ik moest de zotte onvoorzigtigheid hebben gehad van myn oogmerk aan dien hupschen toepasser in vertrouwen bekend te maken. Dog zo lang ik my voor die dwaasheid zal weten te wagten, zal het onmogelyk wezen myne regte origineelen te kennen, 't en zy ik my mogt verstouten, myn tafreelen op te helderen door zekere bekende daden, en omstandigheden, bekwamer om een byzonder persoon, als om een gebrek af te schilderen. Dog het ongeluk 't welk ik heb gehad van in die misdaad te vervallen, hoewel maar eens, en dat onverhoeds en zonder 't minste kwaadaardige inzigt, zal my voort[199]aan een des te naauwkeuriger omzigtigheid inboezemen, om dusdanige gevaar te myden. 't Geen my in deze gehele zaak 't aanmerkens waardigst voorkomt, en geen gering denkbeeld van de algemeene menschelyke kwaadaarigheid moet geven, bestaat hier in; Men moet bekennen, dat 'er in de Spectator niet alleen characters van dwaasheid, en ondeugd worden gevonden, maar ook van wysheid, en van waare verdienste; ik heb egter tot nog toe niet vernoomen, dat onze Christelyke toepassers zig de minste moeite hebben gegeven om de deftige en loffelyke onderwerpen, die ik naar myn vermoogen heb zoeken af te schetzen, te ontdekken; mogelyk hebben ze die tafreelen zo fraay gevonden, dat ze raadzaam geoordeelt hebben dezelven voor zig te behouden; het kan ook wel wezen dat ze dezelven hebben aangezien als bloote harssenbeelden, waar van de originelen vrugteloos zouden gezogt worden. Ik voorzie dat deze myne aanmerkingen den Lezer aanleiding zullen geven, om te oordeelen, dat, dewyl myne vertogen aan de algemeene kwaadsprekendheid zo eene ryke en gemakkelyke stof verschaffen, het my, als een eerlyk man, zoude passen om dit kwaad in zyn loop te stuiten, met schryven op te houden. Dog die my zulks raaden | |
[pagina 218]
| |
kennen de onbepaalde vernuftheid niet van de agterklap, die, zo de Spectator haar onttrokken word, die schade zal weeten dubbeld weder in te halen, met het zelfde misbruik te maken van de deftigste predicatien, die noodwendiglyk tafreelen van dwaasheid en ondeugd met myne vertogen moeten gemeen hebben, en gevolgelyk aan verfoejelyke toepassingen onderhevig kunnen zyn. Daar by durf ik hopen, dat dit myn vertoog door zyn gewenschte uitwerking myn inzigt zal beantwoorden; dat voortaan [200] billyke en redelyke luiden tegens roekelooze toepassingen op haar hoede zynde, dezelve versmadelyk van de hand zullen wyzen; ja zelfs, dat de ontaarde uitleggers van de Spectator, zo hen nog de minste schaamte overig is, door de vrees van zig zelven volgens hunne verdiensten hatelyk en bespottelyk te maaken, in hun vuil werk zullen belet worden voort te gaan. In die heuchelyke verwagting zal ik met myne vertogen volharden, en hoe langs hoe meer al myne pogingen aanwenden om myne Lezers langs een weg, met bloemen besaait, tot een waare nuttigheid te leiden. Niemand zal ontkennen, dat een voorneemen gelyk het myn, indien het wel uitgevoert is, ten hoogste heilzaam kan wezen, al was het maar alleen, om dat door 't zelve aan luiden, die niemand wegens hunne gebreken durft waarschouwen, een spiegel voor de oogen word gehouden, waar in ze zelfs hunne onvolmaaktheden kunnen zien en middel vinden om ze te verbeteren. Immers is het niet te denken, dat al de luiden van fatzoen van 't humeur zyn van een zeker aanzienlyk Juffertje, die, om dat ze zig twee of driemaal in de Spectator heeft geraakt gevonden, 't lezen van de zelve versworen heeft. Dog ik heb de eer van haar zo wel te kennen dat ik verzekert ben, zo het haar maar eens ingeluisterd wierd, dat een van haar goede vrindinnen deerlyk door my gehekelt, op staande voet weder met my zal verzoent zyn, en myn werk tot aan den Hemel verheffen.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [201] |