De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 200]
| |
No. 53. Den 28. April 1732. De Hollandsche Spectator.
Et nunquam posito tractabant seria ludo.Ga naar voetnoot1
'k HEb ergens een wondere byzonderheid gelezen rakende een oud Volk, 't welk, zo myn geheugen my niet bedriegt, de Tyrinthiers genoemd weirdGa naar voetnoot2. Deze luiden waren zo geneigt tot een onbezonne vreugd, dat alles hen tot lagchen parste, en dat ze tot de minste ernst onbekwaam waren. Waren ze vergadert op de stads markt, in plaats van over de belangen van 't Vaderland te handelen, bragtenze niets voor den dag als de belagchelykste beuzelingen, en d'advyzen hunner statelykste Raadsheren bestonden in loopjes, en grappen, die een kwakzalvers Hansworst nauwlyks zouden betaamen. Wanneer het gebeurde datze vreemde Gezanten ontfingen, kondenze niet nalaten dezelven te foppen, en aan hun aanspraak een bespottelyke draay te geven. In 't kort een ernstig en redelyk woord wierd in alle omstandigheden by de Tyrinthiers aangezien als een verbazend wonderwerk. Hunne sporeloze drift tot lagchen en spotten, waar door hun geheel Gemenebest in de uiterste verwarring wierd gebragt, begon hen eindelyk te vervelen, en tot een last te strekken, en ze vonden oirbaar met de Delphi- | |
[pagina 201]
| |
sche Godspraak raad te pleegen, wegens de kragtigste middelen, om tot eenige [178] bedaartheid te komen. 't Orakel antwoorde, dat, in geval zy zig ver genoeg konden vermeesteren, om zonder lagchen een stier aan Neptunus op te offeren, zy zig voortaan in staat zouden vinden van eene behoorlyke ernsthaftigheid te gebruyken. Hoewel in een offerhande niets koddigs zig opdoet, en dat natuerlyker wyze iemand tot lagchen kan verwekken, dagten ze egter raadzaam zig met alle moogelyke omzigtigheid tot het betamelyk uitvoeren van die heilzame plegtigheid te bereiden. Zy beslooten derhalven niet alleen alle jonge luiden van de zelve te weren, maar ook onder de Ouden alleenlyk Gryzaards toe te laten, onder den last hunner jaren zugtende en bezwykende, of overladen van schulden, of aan ziektens kwynende, of door de dwinglandy van booze Vrouwen onderdrukt. Wanneer deze uitgekipte vergadering zig op het strand bevond om 't offerbeest te zien slagten, mistrouwden die lugthartige Gryzaards de genomene voorzorg nog diermate, dat ze om malkander niet aan te zien hunne oogen op de aarde hegtten, en om niet in een onvoorziene lagch te vervallen, op hunne lippe beeten. By ongeluk wierden alle deze wyze maatregelen verydeld door een jong spotboefje, dat zyn Ouders ontsnapt zynde schielyk in de vergadering zig vertoonde, en wanneer men 't zelve wilde verdryven met een schertzende toon uitriep; Wel waarom word ik dog weggejaagd, zyt gylieden bang dat ik uw stier op zal slokken? Deze onverwagte narrestreek deed in een ogenblik alle de gedwonge deftigheid verdwynen; ieder borst uit in een schaterende lagch, de plegtigheid wierd gestoort en de Tyrinthiers bleven in de verderfelyke bezitting van hun malle vrolykheid. Ik twyfele niet of de meesten van myne Leezers zullen dit verhaal voor een fabeltje aanzien, waar in [179] het wel wezen kan, dat ze geen ongelyk zullen hebben. Ik ben zelfs genoegzaam verzekert, dat velen het zullen behandelen als een spreukje van alle waarschynlykheid ontbloot. Dog daar in zal ik van hun gevoelen niet wezen, vermits ik 'er niets onmooglyks, en tegenstrydigs in vind. Zo ik kan begrypen dat een gansch volk, gelyk van de Sybariten getuigt word, door ledigheid, weelde en overvloed gekoesterd, om stryd zyn manlyken aard uittrekt en aan zo eene laffe verwyftheid zig overgeeft, dat het in het zagtste bed een gekreukt roozeblad onlydelyk vind; zo kan ik ook wel bevatten, dat een gansche burgery door de natuerlykste oorzaken in een buitenspoorige, en onweerstaanbaare drift tot lagchen, spotten, en 't onophoudelyk uitslaan van ydele | |
[pagina 202]
| |
en ongezoute praat kan vervallen. Rust en weelde missen zelden in de gemoederen eene baldadige dartelheid te verwekken, die omtrent alle voorwerpen zonder onderscheid zig zoekt te oeffenen, en weerwerk te verschaffen. Laat ons nu eens onderstellen dat in een Land, door deze twee gevaarlyke voordeelen bevoorregt, zig maar een gering getal inwoonders bevind, die door eene natuerlyke lugthartigheid zig aan eene ongeregelde vreugd geheel en al overgeven, en hunne spotternyen met eene bevallige aardigheid weeten te versieren; zullen ze niet aangezien worden als de werktuigen van 't algemeen vermaak, zal hun geduurig lagchen en schertzen de vrolykheid van hunne medeburgers niet opwekken, zal zelfs hunne aangename sottigheid hen geen eer en luister byzetten, en daar door geen nayver in de anderen veroorzaaken, om ieder, volgens zyne vermogens, de zelfde reputatie van een snaak, die van de verlustiging altyd verzelt gaat, te erlangen? Wanneer 't eens zo ver gekomen is, zal eene ern[180]stige bezadigheid voor eene doffe zwaarmoedigheid uitgekreeten worden, en als iets schandelyks met alle mogelyke poogingen worden vermyd; niets zal voortaan de dwaaste luchthartigheid beletten kunnen in een volk erfelyk te worden. Dit laf caracter zal de kinderen als met hun eerste voedzel worden ingegeven; hunne teedere en buigzame gemoederen zullen 't zelve van de voorbeelden van alle die geenen die omtrent hen zyn gedwongen worden t'ontleenen, 't zal in hen met de jaaren aanwas en kracht verkrygen, door den droefgeestigen ouderdom nauwlyks verwelken, en zo lang vrede en voorspoed in een land bestendig zyn, eeuwen kunnen verduuren. Zo dit verhaal derhalven een fabel is, zo is het niet alleen geen onwaarschynlyke fabel, maar ze is ook ten hoogste vrugtbaar in nutte en heilzame lessen. Wy kunnen leeren, by voorbeeld, uit het gedrag van de uitgekooze oude mannen, die, niettegenstaande alle mogelyke voorzorg, echter alle hunne krachten genoodzaakt waren in te spannen, om niet tot lagchen te worden vervoert, dat wanneer eens de menschelyke inbeelding door eene langdurige gewoonte geschikt is, om in alle voorwerpen iets bespottelyks te zoeken, zy noit missen kan 't zelve te vinden, en daar door voor eeuwig tot ernstige bespiegelingen zich onbekwaam moet bevinden. 't Geen haar niet belagchelyk voorkomt, heeft voor haar geen wezen, en kan haar aandacht noit tot zich trekken. Men bespeurt ook in de Godspraak een gezond en doorsleepen oordeel, belangende de natuur van dat kinderachtig gebrek. 't Was niet wel mogelyk dat het Orakel in dusdanig geval van onwetend- | |
[pagina 203]
| |
heid konde overtuigd worden; en 't was hier onnodig, om dit gevaar te vermyden, tot een dubbelzinnig antwoord zyn gewoone toevlugt te [181] nemen. 't Is de rechtschapene aard van die lagchende zotheid, noit zo zeer uit te spatten, als wanneer ze door pligt en bevel 't meest behoorde wederhouden te worden. Zo dat Apolloos Priesteren zonder moeite voorzien konden, dat de opgelegde offerhande niet met ernst zoude volbragt worden. Ik ben zelfs verzekerd, (de waarheid van de Historie ondersteld zynde) dat het spottend kind hier toe niet eens vereischt was, en dat de eene of d'andere beweging, en mogelyk 't geloei alleen van 't offerbeest, dezelfde belagchelyke uitwerking op die harssenlooze gryze bollen zouden veroorzaakt hebben. Hoe het ook zy, niemand zal ontkennen, dat de spotachtige Tyrinthiers eene ontelbare nakomelingschap nagelaten hebben. Men komt nergens daar men geen van die dartele en brooddronkene Naneeven van dat dwaze volk vind; heele landen zyn van dezelve bykans overstroomt. Ik ken een gansche Landaard, by welke men schynt zich te verbeelden, dat de mensch met alle zyne verhevene en heerlyke vermogens nergens toe geschapen is, als tot genot van een onbezonne vreugd, die in de verbeeldings kracht bepaalt noit tot het innigste des gemoeds doordringt. 't Eerste dat men aldaar iemand, die uit een ander Land te rug komt, vraagd, is niet of 'er iets heilzaams te leeren is, of 'er eenig wezentlyk voordeel voor de ziel te zoeken is, maar of men 'er zich wel diverteert, en het pit van dat beoogde divertissement bestaat meest in een dwaas en kinderagtig gelag, veroorzaakt door koddige voorbrengzelen van eene imaginatie, door krachtige en aangenaame spyze en drank verhit en vervoert. Hoewel wy Nederlanders door eene natuurlyke koelheid tot bezadigdheid en ernst meer als veel andere Volkeren overhellen, zo ontbreekt het ons echter geenzins aan [182] luchthartige Tyrinthiers, die overtuigt schynen dat het vermogen van te lagchen 't wezentlyke van den mensch uitmaakt. Ziet men niet dagelyks, dat iemand die zich bezeert, zich stoot of valt, een grooter en langduuriger geschater verwekt, als de aardigste potzen en postuuren van een Arlequin of Scaramouche. 't Is niet dat die ontydelyke lagchers ontmenscht genoeg zyn om uit eens anders ongeluk en smert vreugd te raapen; neen, 't is om dat in 't gemeen die geenen, aan wien diergelyke ongevallen overkomen, in hun houding en wezen iets buitengewoons vertoonen, dat tot zulk een onbezuist en beleedigend geschater aanleiding geeft aan een imaginatie, waar op niets als het belagchelyke vat heeft, en dewelke voor denkbeelden van eene andere na- | |
[pagina 204]
| |
tuur t'allen zyden verstopt is. Deeze hatelyke hebbelykheid word 't meest bespeurt in menschen door de weelde gewiegt, dien het alles voor de wind gaat, en die zich gewennen tot de dwaaze verbeelding dat het geheel-al, 't redelyk schepzel zelf niet uitgezondert, met voordagt gemaakt is, om aan hunne onuitputtelyke vrolykheid stoffe te verschaffen, en zich niet verwaardigen 't minste denkbeeld van welvoeglykheid en bescheidenheid te vormen. Hun ongeoefende reden is met een dikke roest bezet; ze weten van geen vreugd, als die in het lagchen bestaat; noit hebbenze de moeite genomen van in 't waardigste en dierbaarste van hun wezen in te dringen, en aldaar bronaders van een ernstig vermaak te ontdekken, 't welk aan 't innigste der redelyke ziel verknogt, de smaak van alle groover vreugd verdooft, en door geen geschreeuw en schudding der leeden kan uitgedrukt worden. Is het wel te denken, by voorbeeld, dat zo een verheven vergenoeging in 't minste bekend zy aan den dartlen Æschinus, die zo op lagchen verlekkerd is, dat hy in een gezelschap intredende, reeds [183] lagcht, eer zich daar toe de minste occasie opgedaan heeft, en met al wat ernst kan genoemd worden in een onverzoenbare vyandschap schynt te leven. Hoewel hy een goede opvoeding gehad heeft, en de reputatie geniet van gansch niet misgedeelt te zyn van natuurlyk oordeel, zyn de beste gaven van zyn ziel zo diep begraven onder snakeryen, grappen en loopjens, dat het te vreezen is, dat ze noit dien last ontwoelen zullen. De naaping is een van zyne grootste talenten. Hy word, wanneer 't hem maar lust, een boer, een kruijer, een schipper, en derzelver taal-houding, en wyze van denken en spreeken schynen hem aangeboren te zyn. 't Geen hem 't meest verheugd is 't voor den dag brengen van dubbelzinnige grapjes, waar van de natuurlykste betekenis als voor uit gezonden word, om iemand die verstand genoeg heeft, om op die list niet verdacht te zyn, uit te lokken. Doch zo dra heeft men die eerste zin niet aangegrepen, of de tweede, die achtergehouden is, komt ons schielyk op den hals en verstrikt ons, eer wy de tyd hebben van het te myden, 't welk alsdan den spanner van 't net zodanig verrukt, dat het hem bykans een hemel op aarden doet genieten; zo knapt hy ze alle dage, en 't grootste gedeelte van zyn conversatie kan nergens beter als by een vinketouwGa naar voetnoot1 vergeleken worden. Op luiden, die waarlyk geest en oordeel hebben, en aan zulke laffe mallighe- | |
[pagina 205]
| |
den geen plaats in hunne harssenen gunnen, mist hy noit de heerlykste overwinningen te behaalen; doch zyn verlegendheid is onbeschryflyk, wanneer hy by ongeval iemand aanranst, die het tegen hem uit kan houden; ik heb hem eens met een schoenlapper van zyn buurt handgemeen gezien, die al zyn stooten wist af te weeren, en hem met zulke ongewoone fintenGa naar voetnoot1 te keer gong, dat hy wel haast gedwongen wierd tot een schielyke aftocht zyn toevlugt te nemen. [184] Deeze nederlaag maakte hem zo neerslagtig, dat hy in geen veertien dagen 't minste dubbelzinnig loopje voor den dag bragt, en zig vergenoegde met de rol van een waterlandsche boerinGa naar voetnoot2 te spelen, waar in hy by uitstek slaagt. Men wil egter dat het maar aan hem hangt, door een geregelder, en een wel opgevoed man betamelyker geestrykheid uit te blinken. Dog zulks zal ik garen geloven, zo draa ik daar van eenige staaltjes zal zien. 't Eenigste dat op zyne sporeloze vrolykheid te berispen valt, is, dat ze ten hoogste walchelyk is; zy boezemd een verstandig mensch medelyden in, en geen gramschap, dewyl haar doelwit niet is iemand te beledigen. 't Zelfde kan van Crito niet gezegt worden. 't Is een schatryk koopmans zoon, die tot nog toe in een ongehuwd leven niet verwaarloost om alle zorg, en ongerustheid van zyn hals te schuiven. Hy heeft redelyk wel gestudeerd, dog zyn kennis is meer uitgestrekt als grondig: zyn lach is niet altyd uitwendig; Hy lagt meesten tyd van binnen terwyl zyn weezenGa naar voetnoot3 ernstig en statig is. Hy fopt niet alleen met een stemmige trony, die geene die zulks eenigermate verdienen, maar zelfs zulke die zyne agting 't meest waardig zyn. De treffelykste en gewigtigste zaken verhandelt hy op dezelfde voet als de bespottelykste. Zyn grootste vermaak bestaat in iemand in een geredeneerd gesprek over voorwerpen van belang in te wikkelen. Hy luistert met aandagt naa de voorgebragte redeneeringen, en tot meer aanmoediging keurt hy dezelven goed. Dog eyndelyk om een gemeen spreekwoord te gebruiken, komt de gek uit de mouw, hy zal u aan boord koomen in 't midden van uwe ernstigste bespiegelingen met een onverwagte vraag, die kant nog wal raakt en die u schielyk ontdekt, dat hy gedurende de gansche zamenspraak de spot met u gedreeven heeft, en de schielyke verlegendheid, daar die beledigende beschimping u noodzakelyk in moet | |
[pagina 206]
| |
brengen, doet hem u in 't aanzigt uitlagchen, en zig zelven toejuichen, als aan 't fynste verstand van onze eeuw. Veel menschen zyn daar omtrent van zyn gevoelen. Dog ik kan niet begrypen, wat geestigheid in dit gedrag zig mag verschuilen, is 't geen hy gehoort heeft ongegrond? zulks kan door een zotte vraag en uitjouwende lag niet aangetoond worden. Steund het op onwrikbare redenen? zo is het schandelyk het zelve te bespotten, zo dat 'er niets overblyft, als dat hy met zo grooten overvloed van kwaadaardigheid, als gebrek van waar verstand, zig verheugd in den spyt die hy veroorzaakt aan iemand die zig eigentlyk hier alleen maar in bedroogen heeft, dat hy dagt met een reedelyk mensch te doen te hebben. By geluk is 'er niets makkelyker voor iemand die hem kend, als hem die spyt dubbeld betaald te zetten. Daar toe is maar nodig in 't midden van zyn zegepraal, met een veragtend oog en opgehaalde schouders hem aan te zien. Hy zal kleur op kleur krygen, niet langer weten wat hy zegt, en met zyn gansche houding en gelaat bevestigen, dat niets minder moeite vereyscht als een spotter te bespotten. [185] |
|