De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 193]
| |
No. 52. Den 25. April 1732. De Hollandsche Spectator.
Audi & alteram partem.Ga naar voetnoot1
DE Lezer zal van daag weder iets hebben rakende de hartdravery; al weer van de hartdraveryGa naar voetnoot2 zal hier zekerlyk een van myne wyze Correspondenten uitroepen; zulks kan niet anders als verveelen, en 't schynt een teken dat by onzen Schryver het vaatje op zyn einde loopt. Maar heb wat gedult, myn goede Heer. Ik heb dat verrukkend vermaak van onze treffelyke jeugd, gelyk gy weet, durven beschimpen, en hier vind het zelve een Voorstander, die buiten twyfel door de Roskammers zal omgekogt zyn, om de hartdravery door een hoogdravend vertoog alle moogelyke luister by te zetten; Zo ik hier regt gisse, zo heeft hy zyn geld wonder wel verdiend, en indien de liefhebbers eenigzins edelmoedig zyn, zo kunnen ze niet wel nalaten, den Schryver nog boven zyn loon een jaarlyks pensioen toe te leggen; Hoewel zyn werk strydig is met myn gevoelen over die stoffe, zo moet ik egter bekennen, dat het doorwrogt en doorkneed is met de uitgezogtste geleerdheid. Daar by is 'er het onduitsch met zo een groote naauwkeurigheid, en zelfs viesheid, in gemyd, dat ik niet en twyfel, of 't zal van de geleerden, van de zuiveraars, en van het hartdravende Konstgenootschap met het zelfde [170] genoegen worden gelezen. Door de derde of vierde hand is het my toegekomen, en 't voert de volgende Tytel: Lof der Hartdravery. Men denke niet dat ik voornemens ben alhier 't spoor te volgen van | |
[pagina 194]
| |
treffelyke mannen, die de lof van de Luis, van den Ezel, en zelfs van de zotheid opgezongen hebben, of om hunne uitmuntende gaven in 't verhandelen van zo eene ongerymde stoffe des te meer te doen uitschitteren, of wel om onder de bloemen van dusdanige loftuitingen de listige slang van berisping te verbergen. Dat ik door diergelyk inzigt hier niet aangemoedigt worde, zal ten overvloed uit de kragt en ernst van myne bewyzen blyken. De zelven meen ik niet uit den boezem der reden te perssen; geenzins. Wy die ons aan de geleerdheid met alle onze vermoogens hebben opgeoffert, voelen eene edelmoedige veragting voor die zo gezegde bronader van waare wysheid. 't Is ook met de grootste reden, dat wy van de Reden zulke geringe gedagten hebben. Hoe baarblykelyk ook dezelve mag schynen, zy overtuigt naauwlyks iemant, zy oppert geen bewyzen, die niet wederlegt worden; 't is nooit met haar gedaan, en de zelfde pleitzaak hangt dikwils voor hare Vierschaar een reeks van eeuwen zonder beslist te kunnen worden. Wat ons aangaat wy hebben een zetregel welkers gebruik vry wat spoediger en gemakkelyker is. Wy houden staande, dat de wysheid der aloude volkeren onfeilbaar is geweest, dat 't geen by hen als loffelyk is doorgegaan noodwendiglyk voor pryswaardig moet gehouden worden; dat 't geen zy veragt hebben, alle agting onwaardig is: Dat by hen 't menschelyk verstand zig in de kragt van zyne manlyke jaaren bevond, in plaats dat [171] het onder ons door ouderdom aan 't zussen is geraakt, en, om zo te spreken, in de kindsche waareld is gekoomen. Op dien voet, zo iemand roekeloos genoeg is om ons iets te betwisten, wy weten hem terstond te overladen, en zyne baldadige hoogmoed neder te drukken, door hondert aangehaalde getuigenissen die, zo hy de halstarrigste der menschen niet is, hem verpligten den zege-kar van onze geleerdheid met een nederige tred te volgen. 't Is uit dat onuitputtelyk wapenhuis alleen, dat ik myne pylen zal voor den dag brengen, om de onbedagtzame veragters van de edele hartdravery te keer te gaan, en wel voornamentlyk den Hollandsche Spectator, die niet alleen zig niet heeft ontzien in verscheidene vertoogen die heldhaftige uitspanning te beschimpenGa naar voetnoot1, maar zelfs vermeetel genoeg is geweest om door den onderaardschen Regter Radamantus dezelve te doen veroordelenGa naar voetnoot2, waar door hy zig de regtvaardige toepassing van deze digtregel van den Latynschen Heldenzanger op den hals haalt: | |
[pagina 195]
| |
‘Afbeelding van de Hollandsche harddraavery om de gouden zweep, aan het Schouw van Duivenvoorde, gemeenlijk genaamd het Haagsche Schouw.’ “Natuurlyke historie van Holland door J. le Franck van Berkhey. M.D.” Amsterdam, By Yntema en Tieboel, MDCCLXIX Dl. IV, Pl. V. Collectie Atlas “Van Stolk”, AVS 8.
| |
[pagina 196]
| |
Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo.Ga naar voetnoot1
Ontbreek ik 's hemels hulp, 'k zal zelfs de hel beroeren.
Dewyl die man tot zo eene gruwelyke verwaandheid zig heeft laaten vervoeren, kan men daar uit niets anders besluiten, als dat hy aan der ouden schriften de lippen zelfs niet heeft geslagen, en dat derzelver hoogloffelyke gewoontens voor hem als het onbekende gedeelte der wereld moeten zyn. Wat verhevene denkbeelden van de hartdravery bespeurt men niet in den vergooden Homerus? De snelvoetige Achilles, om zynen gesneuvelden boesemvrind Patroclus te vereeren, rigt by zyn Grafsteede allerley adelyke speelen aan; onder dezelven [172] heeft het rennen met de krygskar de luisterrykste plaats; De grootste helden van 't Grieksche leger, en koningen zelfs staan naar den prys. Dat meer is, de wyze Nestor, de ziel van 't heirGa naar voetnoot2, verontwaardigt zig niet zyn zoon Antilochus, een der mededingeren, door zyne lessen te bestieren, en hem door dat middel met het swakste gespan de overwinning te doen behaalen. Men verbeelde zig egter niet, dat hier de eerste oorsprong der hartdravery te vinden zy, ganschelyk niet; De welsprekende Koning der Pyliers, de zelfde Nestor, wiens ouderdom tot de derde menschelyke leeftyd zig uitstrekte, verhaalt dat hy, in de bloem van zyn jeugd, in diergelyke speelen al om den prys had gedongen, zo dat derzelver instelling in eene duistere wolk van de grootste oudheid verhoolen leid, en dat het te vermoeden zy, dat dit doorluchtig vermaak op het temmen en beryden der paarden schielyk moet gevolgt zyn. In 't zelfde onsterfelyk werk ziet men duidelyk dat een vriendelyke en gemeenzame omgang tusschen de Helden en hunne paerden als toen in swang ging, waar door het blykt, dat het belagchelyk is de zelfde gemeenzaamheid in onze hedendaagsche liefhebbers te bespotten, en kwaadaardiglyk aan eene overeenkomst van imborst toe te schryven. Hoe is het derhalven mogelyk ongerymt te vinden dat niet alleen onze stalknegts, maar hunne Heeren zelfs zig met hunne geliefde beesten in een gesprek inlaaten, daar zulks nog in Hector nog in Achilles door den weergaloosen Homerus niet berispt word? Door Homerus, zeg ik, die behalven zyne wonderbaar- | |
[pagina 197]
| |
lyke dichtkunde door de geleerdste mannen van dertig aan een geschakelde eeuwen voor de algemeene bronader van kennis en wysheid is erkend geworden. 't Is waar de paerden van Held Achilles [173] hebben de beleeftheid van hunnen strydbaren Meester te antwoorden, 't geen tegenwoordig buiten 't gebruik is. Maar onze liefhebbers weten de gedagten van hunne paerden te raden en voor hen 't woord op te vatten, gelyk men dagelyks een koesterende minne met haar tedere zuigeling ziet handelen. Zedert die Heldeneeuw heeft de hartdravery, verre van in aanzien te daalen, zig tot de hoogste top van luister in Griekenland verheven. Ze wierd niet alleen behaaglyk voor menschen, maar ook voor Goden, geagt; Aan feesten, ter eere der Hemellingen ingesteld, zette zy de grootste praal en 't heerlykste cieraad by. Geen luister wierd te groot geagt voor hen die den prys wegdroegen; ze wierden met de uiterste pragt en toejuiching in de steden ingehaald, en dat niet door de poorten, maer als Veroveraars door een muerbreuk; dat meer is, de verhevenste Digters spanden alle hunne kragten in om derzelver naam aan de onsterfelykheid toe te wyen; Men zie daar van de heerlykste blyken in den hoogswevenden Pindarus, wiens naam niet als met eene heilige eerbied behoorde genoemd te worden; In een woord, de behaalde zegen verhief, volgens 't getuigenis van den Roomschen LierdigterGa naar voetnoot1, de Vorsten der aarde tot aan de woonplaats der Goden. Men zal my mogelyk tegenwerpen, dat by de deftige en manlyke Romeren, schoon ze in de Renspeelen vermaak schepten, de hartdravery veel min als by de Grieken geagt was, dat de Renkarren niet als door slaaven by hen gement wierden, en dat een der ongeregeldheden dewelke Rome 't meest van Neroos regeering deden walgen, was dat die Vorst zelf zyne keyzerlyke handen aan de leydzen sloeg. Dog men zal met my zekerlyk moeten bekennen, dat de Romeinen, als [174] minderjarige, 't zelfde ontzag van ons niet kunnen vorderen als de heldhaftige Grieken; en ik weet niet of het die Meesters des weerelds heel wel paste andere denkbeelden van de hartdravery te vormen, als de Grieken, die ze in alle kunsten en wetenschappen gedwongen waren voor hunne leermeesters te erkennen. Zo ik het durf zeggen, in dit hun gedrag vinde ik eene ondankbare oneerbiedigheid, aan dewelke ik vertrouw, dat wy geleerde Nederlanders ons noit zullen schuldig maken. Ik moet hier bekennen, dat ik zomtyds heb hooren beweeren door wysgeerige schimpers en bedil-allen, dat de Grie- | |
[pagina 198]
| |
ken, zo wel als andere Volken, aan grillen onderhevig kunnen geweest zyn, en verslaaft aan belagchelyke gewoontens. Zelfs durven ze in ons tegenwoordig voorwerp een handtastelykGa naar voetnoot1 bewys daar van bespeuren. Wat kan 'er buitensporiger uitkoomen, zeggen ze, als met zo een overbodige eer Mannen die ze 't minst verdiend hebben te overladen, en nog kroonen nog zegenpraal te besteeden aan de paarden, die zeeker 't meest tot de behaalde zegen bygebragt hebben. 'k Meen my niet te verwaardigen op dit schynbewys 't minste te antwoorden. Ik zie het aan als een schittrend staaltje van de vermetele laatdunkendheid der Wysgeeren, die zonder de minste eerbied voor de gedugte Oudheid, en voor de meerderheid van stemmen met hunne swakke reden alleen raadplegen en aen dezelve alleen hunne oordeelen en gevoelens willen verschuldigt zyn. Wat meer zedigheid zoude die Heeren beter voegen, en ze zouden zeer voorzigtig handelen, met hunne reden niet in de waagschaal te stellen, tegens 't oordeel van de vermaardste Landaart des werelds, uit welkers boezem als uit een ryke bronader de wysheid, en kennis voortvloeyende 't geheel-al overstroomt hebben. Men zoude my [175] ook nog te gemoet kunnen voeren, dat de groote agting voor de hartdravery by de Grieken gegrond is geweest op eene byzondere nuttigheid, die daar uit konde getrokken worden, dewyl zulks in hunne oorlogen te pas kwam, gelyk blykt uit den onvergelykelyken Homerus, daar men de voornaamste Helden Achilles, Hector, Diomedes, en andere op krygskarren de vyandlyke benden in ziet vliegen. Maar waar toe dog diend de hartdravery? Zegt men, wat mogelyke vrugt kan uit dezelve geraapt worden? Dog moet men niet steeke blind wezen, om dusdanige tegenwerping te doen. Is het niet zeker, dat ons Vaderland op den Koophandel als op haaren steevigsten grondslag rust, en op de zelve als op hare voornaamste spille draait? Is het niet baarblykelyk, dat hoe meer men haare takken vermeenigvuldigt en uitbreid, hoe meer aangroey van vrugtbaarheid men aan dezelve verschaft. Wie ziet nu niet dat onze treffelyke liefhebbery zulks naar wensch uitwerkt? De paardenhandel meer als ooit doet bloeyen, en aan hondert eerlyke en braave Roskammers deftige winsten doet erlangen? 't Is immers ligt te begrypen, dat hartdravers, die bykans ieder dag buiten een onzer voornaamste poorten alle hunne kragten gedwongen zyn in te spannen, hunne Heeren geen langduerige dienst en vermaak kunnen bezorgen, en in een en 't zelfde jaar verscheide opvolgers | |
[pagina 199]
| |
van de zelfde, of van meer verdiensten, van noode hebben. Hier uit spruit eene tweede nuttigheid, die van het uiterste gewigt is, en onze stad zo wel als de nabuerige geen geringe luister byzet. Ik heb altyd met genoegen gemerkt, dat geen vaartuigen in het gansch Gemeenebest, door beter gemaakte, vlugger, sterker, en moediger paarden getrokken worden, als die geene zyn, die de reizigers, tusschen de twee [176] gemelde steden dienen. En waar aan dog kan zulks toegeschreven worden als aan de edele hartdravery, die grootmoediglyk paarden in 't minst ontzenuwt, en van hunne eerste kragten berooft, veragt en van de hand wyst, en aldus door haar afval de trekschuiten verrykt en verheerlykt. Vaar voort derhalven doorlugtige liefhebbers, heerlyke en roemwaardige navolgers van 't aloud heldendom, dat de weg naar de BerebytGa naar voetnoot1 davert, en zelfs zinke onder de voeten uwer moedige Rossen; stoor u niet aan de ongezoutene vitteryen, en ongegronde schertsingen van ongeleerde wysgeeren, en Bottrikken van Spectators, die aan hunne reden meer geloof geven, als aan den vergooden Blindeman. Had myne stem kragt en verheevenheid genoeg, ik zoude met zwaane-veren, op het spoor van den grooten RenzingerGa naar voetnoot2 Pindarus, my zelve tot boven de wolken verheffen, uwen roem de gansche weereld door doen klinken, en onze laatste nazaten tot verwondering doen strekken. Dog dewyl die vlugt voor mynen vatzigen geest te hoog is, heb ik voorgenomen op eene andere wyze myn' yver voor u te doen blyken. Ik heb een treffelyk ontwerp gesmeed, om een konstgenoodschap van de heldhaftige hartdravery op te regten, 't welk ik met al desselfs nutte en aangenaame voorwaarden van sins ben, binnen korten tyd, in 't ligt te geeven, met een volle verzekering, dat geen waar liefhebber het zelve zal kunnen verwerpen, en dat door dusdanig middel de heerlyke hartdravery zig weder tot haar voorige luister en aanzien zal verheffen. [177] |
|