De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 180]
| |
No. 50. Den 18. April 1732. De Hollandsche Spectator.
Ad reprehendenda aliena dicta, & facta, ardet omnibus animus; vix satis apertum os, & lingua promta videtur.
salust.Ga naar voetnoot1
MYn Vertoog wegens de vuilaardige nieuwsgierigheid met haare noodwendige nasleep heeft aanleiding tot de twee volgende brieven gegeven.
Heer Spectator.
Door het afschilderen van de nieuwsgierige kwaadsprekendheid, en haare godlooze streeken, met de zwarte verwen die dezelve eigen zyn, heb gy zekerlyk het Gemeen een groote dienst gedaan. Gun my egter de vryheit van u te zeggen, dat gy myns oordeels het verfoeyelykste middel, om die boze weetlust te voldoen hebt overgeslagen, 't welk niet wel mogelyk zoude geweest hebben, indien gy ooit reden van klagen had gevonden, over het zelfde ongelyk, dat my onlangs is aangedaan. Ik weet met de uiterste zekerheid, dat twee myner brieven, onder 't couvert van een zo genaamd Vriend my toegekomen, door desselfs schelmagtige nieuwsgierigheid zyn opgebroken geweest, zonder dat ik zulks by het ontfangen derzelver heb kunnen merken. My is daar na ter ooren gekomen dat die man van zo [154] een schandelyke handel zyn werk maakt, en alle bedenkelyke kunstjes bezit, om zulks, zonder 't verwekken van de minste agterdogt, te volvoeren. Dog aan d'andere kant is zyne onvoorzigtige losheid zo groot, dat schoon hy weet dat niemand die hem kend zonder de roekelooste | |
[pagina 181]
| |
dwaasheid hem betrouwen kan, hy de eerste nogtans betrouwt, die hem voorkomt, en zig niet ontziet in desselfs tegenwoordigheid gemelde infame streken in 't werk te stellen. 't Is niet onmooglyk dat de hevigheid van myne regtvaardige verontwaardiging, over zo een snode daad, myne oogen eenigzins verblind, en my dezelve gruwelyker doet voorkomen, als ze wezentlyk is; Ik verbeelde my egter, dat myne denkbeelden desaangaande op de gezonde reden gegrond zyn; Een verzegelde brief word aan 't algemeen betrouwen overgegeven en behoord aangezien te worden als berustende onder de bescherming van de geheele menschelyke t'zamenleving. In 't regt van de natuur moet de zelve hare veiligheid vinden; ze is als iets heiligs, en kan niet geschonden worden, zonder de grootste misdaad, en zonder 't algemeene regt der volkeren, 't verband van 't menschelyk welwezen en gerustheid op 't moedwilligste te beledigen. 't Geen zodanige schennis zwaarder en strafbaarder maakt, is dat het door de naauwkeurigste oplettendheid niet kan gemyd worden, en dat aan de voorzigtigheid zelve daar door hare nutste geheimen noodwendiglyk moeten ontrukt worden. Ik weet wel dat 'er in Ryken, en Gemeenebesten netelige gevallen voorkomen, waar in de uiterste noodzaaklykheid den loop niet alleen der burgerlyke, maar ook van de natuurlyke wetten voor een tyd stuit, en de oppermagt dwingt de ordinare regels der regtvaardigheid te overtreden. Word een stad door een nakende belegering gedreigt, 't is geoorloft, vermids het [155] onmydelyk is, met het verbranden van voorsteden, en buitenplaatzen, de ingezetenen in hun regt en wettig eigendom te kort te doen. 't Is op dezelfde wyze, dat wanneer 'er zware blyken van een landverdervend eedgespan zig opdoen, de brieven der gener, die als leden van 't zelve met regt verdagt zyn, door bevel van 't hoogste gezag mogen worden opgebroken, vermids zulks 't eenigste middel is om 't bestemde schelmstuk in zyn grond te kennen en by tyds door onfeilbare maatregulen te verydelen. Dog 't is in diergelyke omstandigheden alleen, en dat nog niet anders als door de Oppermagt, zonder eenige andere uitzondering, dat myns bedunkens zodanig bedryf kan gepleegt worden. Ik kan geen beweegreden uitdenken kragtig genoeg om aan een byzonder perzoon die magt zelfs voor een geringe tyd te lenen, en ik geloof reden te hebben, om den geenen, die my op zo een gevoelige manier beleedigd heeft, niet alleen myne vriendschap te ontzeggen, maar ook, zonder wraaklust nogtans hem aan te zien, als iemand, die den band der algemeene t'zamenleving, waar door wy eertyds als menschen verknogt waren, tusschen hem en my | |
[pagina 182]
| |
t'eenemaal verbroken heeft. Spruit deze myne gedagte uit eene vervoering van spyt en gramschap, ik wil gaarne, hier omtrent, uwe lessen met leerzaamheid aannemen; maar tot nog toe kan ik myne dwaling niet zien. Hoe! Mynheer, de reden en de wetten straffen met schavot en galg 't geweldig opbrekenGa naar voetnoot1 van kisten, en kasten om iemand van zyn goed te beroven? En is zulks niet een geringer schelmstuk, als 't opbreken van myne brieven, om my myne geheimen te ontstelen, die my dierbaarder kunnen zyn als al myn goed, en welkers ontdekking myn leven zomtyds aan 't uiterste gevaar kan blood stellen. Ik durve nog verder gaan, en staande houden dat, zo het regtvaar[156]dig is een gevaarlyk kunstenaar die nieuwe middelen aan de hand geeft om gemakkelyk, en zonder gedruis, allerlei sloten op te breken, door beuls handen te doen straffen, het niet min billyk is, 't vernuft der gener die kunstjes verkopen, om brieven veiliglyk t'ontzegelen, met een geesseling, brandmerk, en eeuwige verbanning te belonen; Ik durf my vermeten, dat die waarheid zo doorstralende is dat de welsprekenste wysgeerte buiten staat is van my het tegendeel aan te tonen. Ik wenschte wel dat met my in dit geval altyd zo gehandelt waar, als ik anderen behandeld heb. Ik ben van kindsbeen geleerd de omzigtigste eerbied voor brieven te hebben. Nooit heb ik op 't papier van iemand, bezig met schryven, een nieuwsgierig oog laten vallen, nooit brieven, die door agteloosheid op een tafel open lagen aangeraakt, nog die genen, die iemand, hoewel my onbekend, onverhoeds ontvallen waren, gelezen. Ik heb zelfs altyd gedagt, dat men in 't gemeen al te gereed is om eens anders brieven, aan ons geschreven, hoe onverschillig de zelven ook schynen, aan een derde te laten lezen, zonder des schryvers nadrukkelyke toelating. Ik beschouw al 't geen iemand my schryft, als eene aan my alleen toevertrouwde ontdekking van zyne gedagten, en 't kan gebeuren, dat het geen my als van geen gewigt voorkomt, aan een ander medegedeelt van natuur veranderd, al was het maar dat des schryvers styl en hand, aan een derde bekend geworden, hem in zommige gevallen kunnen benadeelen. Hoewel 't gezegde uit een vlugge pen zonder veel hoofdbrekens is voortgevloeit, hoop ik egter, Heer Spectator, dat gy de nalatige styl door de vinger ziende, om 't gewigt van den inhoud, dezen brief met een plaats in een van uwe eerste Vertogen, wel zult willen vereeren. Ik blyve enz. [157] | |
[pagina 183]
| |
De tweede Brief die uit den Haag, en, gelyk het ten minste schynt, door een Juffer van fatzoen is geschreven, luid als volgt.
Mynheer de Spectator.
't Is met geen kleine beschroomtheid dat ik d'eerste van myn sexe durf wezen die zig de vrymoedigheid aanmatigt om u te schryven; hoewel eigentlyk gezegt, de zelve door ons vieren twee gehuwde, en twee ongehuwde Dames is ontworpen, en ik myne Vriendinnen niet anders als myn hand en styl, die niet veel byzonders kan wezen, voor deze reis leene. Hoewel loftuitingen van Vrouwen een verstandig man vry onverschillig moeten wezen, kan ik nogtans niet nalaten u te zeggen, dat we uw werk met vermaak lezen, en ons verbeelden dat wy uit het zelve veel profiteren. UE zal bezwaarlyk kunnen geloven, dat uwe ernstige vertogen, schoon ze zommige Jonkertjes, die men hier Petits Maitres noemt, mager aanstaan, ons het meest behagen, en voornamentlyk die genen, die over de ware natuur van de Godvrugt handelen en de zelve van de zo genaamde fynigheid onderscheiden. 't Geen gy omtrent de kwaadsprekendheid hebt geschreven, staat ons ook wonder wel aan, waar toe 't belang 't welk wy daar in hebben, mogelyk niet weinig contribueert. Ik geloof niet dat die gruwelyke ondeugd tot Amsterdam, daar de menschen met bezigheden overladen zyn, zo in zwang kan gaan als hier. Dit moet u niet wonder voorkomen, dewyl men hier in de groote waereld door de bank zyn ernstigste bezigheid van zyn pleizier maakt, en de ledige tyd, die 'er tusschen de divertissementen is, noodzaaklyk met het een of 't ander moet gevuld worden; en zulks niet vermakelyker kan geschieden, als door agterklappen, en lasteren. 't Bedroefdste voor onze ongelukkige sexe is, dat het [158] heele gewigt van de vuilste kwaadsprekendheid meest bezyden de mans, en op ons valt. Want wat kan men dog veel kwaads van een man zeggen, als dat hy een zot is, dat hy kwade manieren heeft, dat hy in zaken, die de Vrouwen niet betreffen, geen man van zyn woord is, zo hy zig vergenoegt met het snoodste bedrog omtrent de ligtgelovige vrouwen aan te wenden, zo is 'er weinig aan verbeurt. Gy Heeren die onze meesters en wetgevers zyt, wilt absoluit erkend wezen voor meer kragt van geest als wy te bezitten; het zou derhalven ook billyk wezen, meer deugd van u, als van ons af te eisschen, en nogtans hebt gy zo voordeelig voor u zelven, en zo nadelig voor de vrouwen over deugd, en ondeugd, eer en | |
[pagina 184]
| |
schande weten te disponeren, dat het geen in ons als 't allerverfoeyelykste veragt word, uw goeden naam niet eens en kwetst, en zelfs dikwils u tot glory strekt. Laat een man alle dagen sterk drinken, zo hy maar niet in eene beestige dronkenschap vervalt, wie zal hem daar te min om agten; laat hy zig aan de wellust geheel en al overgeven, en zyn grootste werk maken van vrouwen en jonge dogters te verleiden, hoe meer hem zulks lukt, hoe meer eer hy daar meê zal behalen, en hoe grooter gedagten men van zyn verdienste zal hebben. In ons in tegendeel berispt men een geringe verheuging, door de wyn veroorzaakt, als een schandelyke fout, en eene bedriegelyke schaduw van onkuisheid overdekt ons met een eeuwige schande. Ik wenschte, Heer Spectator, dat UE de goedheid wilde hebben van my eens te zeggen, of daar in de minste schyn van regtvaardigheid is, en of het niet eer behoorde aangezien te wezen als eene onverschoonelyke Tiranny met welke onze Heeren en Meesters ons jammerlyk onderdrukken. Die eer moet ik uw sex egter nageven, dat de kwaadsprekendheid, over welke wy ons niet [159] genoeg beklaagen kunnen, in de zelve haar eerste oorspronk niet heeft. 't Zyn meesten tyd de vrouwen, die de vrouwen met haare lastertongen, te keer gaan, en, zonder dat ik vrees zelf in kwaadsprekendheid te vervallen, durve ik staande houden, dat het meestentyd dat zoort van vrouwen zyn, die Esopus Vos, van zyn staart berooft, slagtenGa naar voetnoot1, en die 't wel verdiende verlies van hare reputatie onder de neerstorting der goede naam van alle andere vrouwen tragten te verbergen. Een ander slag van Dames doen 'er meê niet weinig het haare toe; ik wil spreken van zekere fatzoenlyke fyne susjes, die dog door eene wondere drift vervoert worden, om zig met zaken van anderen te bemoeyen, en die zig verbeelden, door 't nederdrukken en verduisteren van eens anders deugd en reputatie, de haren te meer te verheffen, en te doen uitblinken. Op deze manier word de goede naam van de eerlykste vrouwen, die niet goedvinden zig geheel en al van de waereld af te zonderen, aan d'eene kant, met zo eene onwederstaanbare hevigheid aangetast, en aan d'andere, met zo een afgerigte behendigheid ondermynt, dat ze daar door in de grootste verlegentheid raken, en wat verstand, en voorzigtigheid zy aanwenden, onmooglyk langer kunnen weeten hoe zig tegens deze gruwelyke aanvallen te verweren. UE weet dat niets natuurlyker is, zo voor getrouwde als ongetrouwde Dames, meer behagen in de conversatie van | |
[pagina 185]
| |
den een, als van den ander te scheppen. Zo dra egter maar gemerkt word, dat een Dame een Heer eenigzins distingueert, door eene gemeenzame vriendelykheid, zo is zulks aanstonds eene openbare galanterie; word ze door zo eene ongegronde agterklap van die familiariteit afgeschrikt, en vind ze goed hem met meer koelheid te behandelen, dan is het nog erger; dan zyn ze het zamen reeds eens; 't [160] is niet meer nodig, dat ze met malkander in een publiek gezelschap spreken. Zy weten zig wel ergens anders te vinden, daar ze tyd en gelegendheid hebben om hare schade weer in te halen. Gy kunt verzekerd wezen, dat het waarlyk met de zaak zo gelegen is, en dat wat men doet, of laat, de kwaadsprekendheid niet gemeid, nog afgeweert kan worden; De naaukeurigste ingetogendheid zelfs, en de grootste aandagt, om alle mans op de zelfde voet te handelen, zonder zig met een van allen in de geringste gemeenzaamheid in te laten, kan al meê niet helpen; Die uitwendige zedigheid word aanstonds voor een dekmantel van inwendige gebreken uitgekreten, en dat die ingetogene Dames juist de regte katjes zyn die de kaas eeten, is een canailleus en godloos spreekwoord welkers gebruik door de lastertongen in geen occasie verwaarloost word. Wy hebben omtrent de manier van ons in zo eene ongelukkige situatie te bestieren, verscheide malen met malkander raad geslagen, zonder iets te kunnen besluiten. Eindelyk heeft de resoluitste onder ons rond uit betuigt, dat wat haar aangaat, zy voortaan van voornemen is alle kwaadsprekendheid te veragten, en in de wind te slaan, en dewyl het dog zo absoluit ondoenlyk is dezelve te myden, zig te vreden te houden met wezentlyk in alles haar pligt te betragten, en daar mede zig gerust te stellen, zonder door de vreeze van agterklap zig van 't minste onschuldig vermaak te laten beroven. Eindelyk, dat ze in het toekomende met eene vriendelyke gemeenzaamheid met de mans meent te verkeren, die haar best zullen aanstaan, en eens te lagchen, met de kwaadaardige zotten, en zottinnen, die daar ergGa naar voetnoot1 uit zullen trekken, gelyk dog alles, hoe onverschillig, ook misduid kan worden. Om de waarheid te zeggen, Heer Spectator, hoewel ik buiten staat ben, om met bondige redenen aan te tonen, dat 'er in de resolutie van myne goede en waarlyk deugdzame vriendinne iets is dat niet aangaat, zo stuit het my egter. My dunkt dat 'er iets in hapert, ik voel het zonder het duidelyk te begrypen. Indien UE zig verwaardigt van my daar in regt te helpen, en myne confuse gedagten | |
[pagina 186]
| |
desaangaande te ontwerren, ik verzekere u van eene opregte erkentenisse. Ik blyve enz. [161] |
|