De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 154]
| |
No. 46. Den 4. April 1732. De Hollandsche Spectator.
Comere sed solas digna, Cypassi, Deas.
ovid.Ga naar voetnoot1
WAnneer ik aangaande 't een of 't ander slag van menschen myn gevoelen uit, zo is het onnoozel myn zeggen toe te passen op ieder in 't byzonder, die tot het zelve hooren. Indien ik, by voorbeeld, my onderwinde te verklaaren dat ik geen luiden ken van een onaangenamer en neteliger omgang, als myne Heeren de Fraaije geesten, en by name de Poëeten, zou het belagchelyk zyn, daar uit op te maaken, dat 'er myns oordeels geen Digters gevonden worden, welkers geest met eene rekkelyke en redelyke imborst gepaart zy. Ik wil hoopen dat myn Leezer zyn gebruik van deeze aanmerking zal willen maaken, wanneer hy zyne oogen zal slaan op myn lang beloofd Character van de Kameniertjes, die ik beschreeven heb als een zeer gevaarlyk volkie. Ik weet zeer wel dat 'er onder die dienstbaare juffertjes, fatzoenlyke wel opgevoede Burgers kinderen gevonden worden en zelfs in zommige van onze Provincien, dogters van Predikanten, die overladen met haar huisgezin zig op geene andere wys wat meer ruimte kunnen verschaffen, om hunne geringe wedde van 't begin tot het einde van 't jaar uit te rekken. 't Is makkelyk te gelooven, dat dier[122]gelyke juffrouwen, aan wien goede lessen de zedigheid eigen gemaakt hebben, niet tegenstaande de woeste t'zamenleving van hare dienstgenooten, haare deugd weeten te handhaaven, en haare verdiensten voor verwildering te behoeden. Deeze Dogters zal ik Kameniers noemen, en ze hebben niets te doen, met het geen ik van de Kameniertjes te zeggen heb; Ik geef ook volkoomen regt aan andere dogters, die, hoewel van een min fatzoenlyke | |
[pagina 155]
| |
geboorte, de zelfde bediening met de zelfde ingetoogenheid waarneemen, van zig onder 't Vaendel der Kameniers te schikken, en verzekert te zyn, dat ik geen van myne pylen derwaards rigten zal. Door Kameniertjes verstaa ik Dogters die als gemeene Meiden in dienst getreeden zynde, door een bevallig tronitje, wel gestelde leeden, vrolykheid van humeur, aardige en vlugge snapagtigheid, jufferlyke tred, en zwier, en voornamentlyk handigheid 't oog van een Dame op haar getrokken hebben, haar gunst door die treffelyke gaaven hebben bekroopen, en daar door uit de kinderkamer, of van 't naaikussen tot het Toilet van haar Meestresse zyn overgebragt. Wat een schielyke en aangenaame verandering; aanstonds word de balyne rok uitgezet en verwydert, 't hooft op eene andere wyze gehult; het dagelyks jakje maakt plaats voor een japon, en een chitze samaarGa naar voetnoot1 met zyde gevoert, is het minste waar meede 't nieuw Kameniertje voor eerst Sondags kan bestaan. Onder de Booden word zy van Tryntje, Kaatje, en zelfs in 't kort, juffrouw Kaatje. In 't begin is zy wel een weinig beschaamt en verlegen met haar zwierige opschik, zy draagt haare klederen met schroom, en zy weet zig 'er niet al te wel naar te schikken. Maar binnen veertien dagen is zulks glad gesleeten, en alles staat haar zo natuurlyk aan 't lyf, of z'er mêe gebooren was. Naar maate zy [123] vordert in de weetenschap van haar Dame op te toyen leert zy haar nieuw verkreegen ligt aan haar eigen opschik te besteeden, en dewyl zy nu in haar nieuwe toestand een verdubbelde agting en liefde voor haar zelve gevoeld, word de lust van zig zelve door de kunst alle mogelyke bevalligheid by te zetten, de grootste oorzaak van haare spoedige voortgangen in handigheid omtrent den opschik van haar Meestres. Zy lykt het zelfde mensch niet; men kend haar niet meer, en dat is geen wonder, zy kend haar zelve niet. Zy heeft een heele andere houding, een' anderen gang; Haar Dames keurslyf dwingt haare schouders naar agteren, en verandert haar heele taille. Zy spiegeld haar in haar Meestres, zy ziet haar haare bevalligheeden en aanlokkende airtjes af; Men kendze zelfs aan haar stem niet meer, die is wel eens zo zagt en fyn, als wanneer ze van onder een trekmutsGa naar voetnoot2 van daan kwam. Haar styl van spreeken is ook de zelfde niet meer; Door haare geduurige tegenwoordigheid by hoffelyke conversatien gewend zy zig aan | |
[pagina 156]
| |
zwierige uitdrukkingen, doorspekt met Fransch, 't welk, hoewel zy het doorgaans wat krom, en juist niet al te wel ter snee voor den dag brengt, haar voor een zeer welsprekend Meisje by haars gelyken doet doorgaan. Door haars gelyken, wil ik niet beduiden, Lakeyen, en gemene dienstmeiden. Haare gemeenzaamheid met de mindere dienstboden is allengskens gesleeten, en gewoon tot de zelven bevelen van hoger hand over te brengen, leert zy allengskens dat volkje, zig onder hare eigene orders ootmoediglyk te bukken. Ik versta daar door, Vrouwen en Dogters van de fatsoenlykste winkeliers, die, met ons juffertje alle eer en vrindschap te bewyzen, haar Dames kalandizyGa naar voetnoot1 zoeken tot zig te trekken. Met die goede Vrindinnen spreekt zy niet als van groote luiden, want daar [124] 't hoofd en hart vol van is, kan de mond zig niet van ontledigen; De verwaantheid is een zoort van natuurlyke dronkenschap die in eene gedurige snappery zig moet uitwazemen. Zy verteld haar Vriendinnetjes hoe gemeenzaam haar Meestres met haar leeft, wat linten, kanten, spikspelde nieuwe kleeren zy haar vereert; en waarom zou ik zulks voor een ey en voor een appel verkopen, 't word my gegeven om te dragen, waarom zoud ik het dan niet doen. Dusdanig is gemeenlyk het slot van dat slag van praatjes. Diervoegen maakt haar opgeblazendheid haar hoe langer hoe zwieriger, en haar aangroei van zwier doet die opgeblazendheid meer en meer tot barstens toe swellen. Komt 'er dan nog by dat de een of d'ander Jonker haar eens by de hand tast, onder de kin streelt, en haar zweert dat ze 't zoetste kind van de waereld is, dan is 'r geen houden meer aan, en, als ze dorst zeggen 't geen ze wel denkt, zo zou zy zig tegens haar Dame niet graag verruilen, of ze zou vry wat op de koop toe moeten hebben. Deze gansche heuglyke standverwisseling is zy aan dezelve nogthans verschuldigd en daar voor betaald zy haar met de grootste loftuitingen, die hoe plomp ze ook mogen zyn de weg van 't hart wel weten te vinden. Zy weet haar 't hoofd van binnen en van buiten t'effens op te hullen, en 't zyn in 't gemeen die zoete diertjes, die de jonge juffers 't allereerst dronken van eigen liefde maken, en door haare vleyeryen derzelver ziel voor die van de galants openen. Heede juffrouw, je ziet 'er alderliefst van daag uit, men zou je stelen. Dat is een hondje van een mutsje, dat je daar op hebt; wat aanzigt het je uitstekend wel? Trouwens ik weet niet hoe het te begrypen, alles staat je | |
[pagina 157]
| |
even wel, en ik wil dat wel zeggen, was ik een Heer, ik zou smoorlyk op je verliefd wezen. Zag je gisteren die Graaf of Baron wel? Hy kon geen oog van je af houden, Hy stond [125] als opgetogen; Hy ziet 'er zeker ook al vry wel uit; maar dat is je gading evenwel nog al niet, je moet al een ander slagje hebben. Hoe laf en walgelyk zulke praatjes zyn, zy krygen nogthans vat op 't jonge hart, en zo maar daar na een Heer de jonge Dame met een onverschillig oog aanziet, zy barst van spyt, en verbeeld zig dat hy haar in haar regt benadeeld van over alle de harten te zegenpralen, en daar hebben we de bronader van de fraye Coquestery, die zo ver begint te gaan, dat wanneer men ze deswegens berispt, of gerailleert word, men zonder de minste schaamte de spot daar mede dryft, en door de geest van dwarsdryvery, den vrouwen niet oneigen, maar aangezet word om de berisping te trotzeren, en meer en meer te verduwen. 't Is nog vry wat anders te zeggen als zo een juffertje 't hoofd van een getrouwde Vrouw op allerlei wyze onder haar bestier heeft. Dan is het met haar als met de eerste Staatsdienaar in een Koninkryk, wiens gunst vry meer te waarderen is, als die van de Vorst zelf. 't Is door haare oogen, dat Mevrouw ziet, door haare ooren dat ze hoort; van 't geen in 't huisgezin omgaat, heeft Mevrouw geen andere denkbeelden als van Kaatjes maakzel; De gunstelingen van 't zoete Meisje hebben in alles gelyk, en hoe het de anderen ook maken, hoe ieverig zy hun dienst waarnemen, daar hapert altyd iets aan, en 't minste foutje door onbedagtzaamheid begaan, word met de swartste kleuren afgeschilderd; Maken het egter de begunstigde zo grof dat het te vreezen is, dat 'er zware klagten by Mevrouw deswegens staan gedaan te worden, Kaatje is in de voorbaatGa naar voetnoot1, zy zelve verteld Mevrouw de zaak als in vertrouwen, en ze weet dezelve zo te draeyen, en te verbloemen, dat ze voor een aardigheid doorgaat, dat Mevrouw 'er om moet laggen, en dan is het gewonnen. Komt [126] het daar na eens by geval uit, hoe 't werkje zig toegedragen heeft, zo word het juffertje wel eens bekeven, maar ze heeft weinig moeite om zig te verschonen. Ze heeft gevreest dat Mevrouw zig onstellen zou, en dat zulks aan haar gezondheid nadeelig mogt wezen, zo dat onze Dame wel van een wondere imborst moet wezen, zo ze lang gestoort bleef op een meisje, dat zo aan haar belangen gehegt is, dat ze haar meer bemind als de waarheid zelve. In plaats dat derhalve 't vertrouwen op Kaatje, door zo een leugentje om | |
[pagina 158]
| |
beste wil, verminderen zou, vermeerdert het van dag tot dag. Mevrouw hoort wel raad van anderen, maar ze doet zonder missen 't geen haar door Kaatje werd ingeboezemd. 't Is dan geen wonder dat juffrouw Kaatje van alle de Domestiquen word geeert, gevierd, gediend, opgepast, met meer iever en oplettendheid als Madame zelve, en dat die gene zelfs die boven haar in rang zyn, willenze hunnen dienst doen gelden haar naar de oogen moeten zien. Is 'er in huis een leermeester van de Zonen, alias eenGa naar voetnoot* Mossieu, hoewel die de eer heeft van een plaats aan zyns Heers tafel te bekleeden, die moet al mee naar juffrouw Kaatjes pypen danssen; Heeft hy eerbied genoeg voor zig zelve, om haar maar een koele en onverschillige beleefdheid te tonen, en haar in 't verbygaan goeden dag, en goeden avond te zeggen, dan is het een trotze gek; dan is het, wel wat mag onze Mossieu zig wel inbeelden? al eet hy aan Mynheers tafel, 't is evenwel maar een domestiek, zo wel als ik en een ander; Daar mee is 't nog niet genoeg; ze weet zig behendiglyk te bedienen van de ogenblikken, in welken Mevrouw over de Mossieu niet wel voldaan is; en zulks moet dikwils gebeuren al was het maar, om dat de goede man zyn pligt stiptelyk waarneemt; 't Is wel waar [127] Mevrouw heeft hem, nevens Mynheer, volkomen magt, en gezag over hare Zonen gegeven; maar 't is geweest, onder beding, dat hy 'er geen gebruik van zoude maken; Laat Madame zig dan eens ontslippen, dat Mossieu een wonder man is, en dat hy het minste van de kinderen niet verdragen kan; dan heb je 't gaande. Mossieu heeft alle dag menschen op zyn kamer; Mossieu gaat uit; hy laat de kinderen in 't wilt lopen, 't is nog niet lang geleden, of een van de Jonkers had haast van de trappen gevallen, en den hals gebroken. Maar weet zo een man de huik naar de wind te hangen, is hy vriendelyk tegens juffrouw Kaatje, gaat hy gemeenzaam met haar om, komt hy dagelyks een kopje Thee in haar kamer drinken, en schynt hy wat zin in 't meisje te hebben; dan is het een man als David, voornamentlyk zo hy niet oud, en niet kwalyk gemaakt is, Mynheer, en Mevrouw zyn gelukkig dat ze zo een braaf man aangetroffen hebben; 't is de beleefdheid en goedaardigheid zelve, en al was hy gansche dagen zonder naar zyne opvoedelingen om te zien, daar valt nogthans geen stipje op zyn gedrag te zeggen, de goeye man kan immers ook zo niet gebonden wezen, en 't was voor hem niet uit te staan, zo hy zig nu en dan niet eens verlugtte, en daar mee is alles goed gemaakt; Dat meer is, de ge- | |
[pagina 159]
| |
meenzaamheid van de Mossieu met Kaatje staat Mevrouw niet kwalyk aan, en word hem voor nedrigheid toegerekend. Men moet zig egter niet verbeelden, dat het in alle de groote huizen op de zelfde wyze gaa; Geenzins; ik heb wel Vrouwen en zelfs jonge Juffers gekend, die, schoon van de uiterste beleefdheid, en goedaardigheid omtrent hare Kameniertjes, verstandig genoeg waren om nooit met de zelve in gesprek te treden, en door de wyze agterhoudend[128]heid haar de mond stopten. Maar zal men my mogelyk vragen, zyn Myne Heeren de Kamerdienaars niet op de zelfde voet met hunne Meesters, als de Kameniertjes met hare Dames? Zulks is zo algemeen niet, dog gebeurt nog niet als te veel: Men ziet het voornamentlyk in jonge losbollen, die, zonder onderscheid, zig met alles wat hun voorkomt maar zoeken te verlustigen, en die met hunne bediendens net zo handelen, als met hunne boezemvrinden. Ik heb het ook nog opgemerkt, in groote Heeren, die te trots waren om zelfs met huns gelyken zig in de minste gemeenzaamheid in te laten. Vermids men egter geen aangenaamheid in 't leven kan genieten, zonder gemeenzaamheid, zo geven zy zig ganschelyk over aan de gemeene luiden, of aan een begunstigd bediende, daar ze de vryheid hebben van mee om te springen, als de kat met de muis, en voor dat volkje voelen zy het zelfde zoort van genegentheid, als andere grooten, (die in de menschen 't minst agten, dat ze menschen zyn,) voor een hond, of voor een aap.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [129] |
|