De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 119]
| |
No. 41. Den 17. Maart 1732. De Hollandsche Spectator.
Dignum sapiente bonoque.Ga naar voetnoot1
IK heb gezegt dat behalven fynen, zonder Godvrugt en fyne Godvrugtige, ook luiden wierden gevonden Godvrugtig zonder fyn te zyn; dit laatste staat my nog aan te tonen, en om zulks behoorlyk uit te voeren, zal het nodig zyn een gegrond denkbeeld van de ware Godvrugt te geven, 't welk voornamentlyk afhangt van een welgevormde en hoogwaardige verbeelding van het Opperweezen, die het grootste voorwerp van de Godvrugt is; Ik vermete my te zeggen, dat de wezentlykste dwalingen, en die de grootste invloed op de zeden hebben, spruiten uit de verkeerde laage en onedele gedagten, die de dwaze mensch omtrent het oneindig Oneindige in zyne harssenen voed. Zommige zyn buitensporig genoeg, om zig wys te maken dat in God de deugden en volmaaktheden van een andere natuur zyn, als in bepaalde geesten; Niets kan 'er ongerymder en gevaarlyker uitgedagt worden. Zo zulks waar konde zyn, zoude het ons onmooglyk wezen 't minste begrip van onzen Schepper te vormen; wy zouden gedwongen zyn nooit hem aangaande te denken, of te spreken; zyne openbaring, op de welke wy de minste staat niet zouden konnen maken, zoud' ons volstrektelyk onnut wezen. Dog het is de baarblykelykste tegenstrydigheid [82] dat zulks mooglyk zy. 't Geen 't Opperwezen ons in de reden, en in zyn woord als goed en loffelyk aanpryst, moet, zo ver het in een oneindige zo wel, als in een eindige geest kan vallen, in het zelve van de zelfde natuur zyn; zyn oneindige liefde en hoogagting voor zig zelf, kan hem niet toelaten, aan 't redelyk schepzel denkbeelden van deugd en volmaaktheid te geven, die zyn eigen wezen niet tot rigtsnoer hebben, veel min die door zyne oneindige eigenschappen omver geworpen zouden worden. 't Blyft | |
[pagina 120]
| |
dan onwrikbaar dat 't geen deugd en volmaaktheid is, in alle onderwerpen 't zelfde moet zyn, en zyn hoedanigheid niet aan eenige betrekking, maar aan zyn eigene bestendige, en onveranderlyke natuur verschuldigt is. 't Eenigste dat ons te doen staat om zo veel mogelyk is onze gedagten tot de Godlyke volmaaktheden te verheffen, is alle bepaaltheid aan de menschelyke volmaaktheden te ontrukken, en, na met alle mogelyke inspanning van bespiegeling getragt te hebben, boven 't eindige op te ryzen, ons met kragt te verbeelden, dat wy nog oneindiglyk onder de waarheid zyn. Indien men zig noit dit hoogwaardig denkbeeld omtrent de Godheid liet ontslippen, indien men op 't zelfde bestendiglyk aan ons gemoet tegenwoordig een redelyke en betamelyke Godsdienstigheid wilde bouwen, hoe zoude het mogelyk wezen dezelfde daden en neigingen aan de Godheid toe te schryven, die men zelf van een billik en redelyk mensch niet zoude durven verwagten? hoe zoud men 't denkbeeld van Gods regtvaardigheid kunnen verwerren met dat van een eigentlyk gezegde wraaklust? Hoe zoud men in de harssenen kunnen krygen dat by gebrek van eenige druppelen water, een onnozel wigt, wien zulks niet te wyten is, van een eeuwige gelukzaligheid verstoten zoude zyn? dat God 't re[83]delyk schepzel zoude straffen, om niet geweten, en niet verrigt te hebben, 't geen aan 't zelve onmooglyk was te weten en te doen? Dat hy, met zig zelf het niet eens zynde, door zyne openbaring zoude om ver stoten, 't geen hy door het ligt des redens ons geleert heeft? dat hy, in plaats van ware pogingen tot eene volstrekte gehoorzaamheid aan zyne wetten van ons te vorderen, hy zig door kinderagtige beuzelingen laat paaijen, en zig neigingen, stuipingen, een byzonder maakzel van klederen, een stuurs gezigt en betrokken wezen, als waare deugden laat toerekenen? Dat hy als een wereldsch Vorst, of trots op zyne verhevenheid, of te zeer bezet met bezigheden, van zyn redelyk schepzel, niet onmiddelyk, maar door tusschenkomst van zyne gunstelingen wil aangesproken worden? Dat hy in ons een denkend wezen aan een stoffelyk verknogt hebbende Hy van ons kan vorderen, dat wy ons gedragen als of wy enkele en suivere geesten waaren? dat Hy in onze zinnen werktuigen van lighamelyk vermaak hebbende opgelegt ons niet alleen desselfs misbruik, maar ook desselfs gebruik kan verbieden? Wie, onder die geenen, die hunne oogen niet moedwillig sluiten, ziet niet, dat deeze en honderd diergelyke sporeloze harsschenschimmen, de oneindige volmaaktheid gruwelyk beledigen, met in dezelve onedele gevoelens, die een wys en deugdzaam man zig schamen zou, in zig zelve te ontdekken, oneerbiedig- | |
[pagina 121]
| |
lyk te onderstellen. 't Geen dit hoogswevende denkbeeld van de Godheid nog ten uiterste nadeelig is, is een zeer gemeen, dog zeer verkeerd begrip van eene van Gods volmaaktheden, tot het welk zommige onzer leeraren, door verwaarlozing van hunne gedagten duidelyk uit te leggen, geen geringe aanleiding geeven. Het gebeurd niet zelden, dat wanneer men [84] een geloofsstuk dat men in de Goddelyke openbaring zig verbeeld opgesloten te vinden, met het heerlyk denkbeeld van Gods volmaaktheden niet weet over een te brengen, men zyn toevlugt neemt tot desselfs oneindige en onbepaalde vryheid. Maar, myns bedunkens, is hier de remedie ruim zo erg als het kwaad. Wat wil men dog in dit geval met Gods vryheid beduiden? is het 't geen 't menschelyk verstand aanziet als grondeigenschap van zyn wezen, zyne volstrekte onafhankelykheid, waar door ontlast van alle dwang, hy al 't geen hy wil en doet, met een volmaakt goedvinden en welbehagen wil en uitwerkt? Die oneindige vryheid is waarlyk van 't wezen der wezens onafscheidelyk; dog 't zou de verfoeyelykste onbetaamlykheid zyn, daar door te verstaan eene woeste en grillige vryheid die haar wil tot de eenigste beweegreden van haar wil neemt, die zig uit een zoort van eigenzinnigheid bepaalt, zo als 't haar in 't hoofd schiet, en die onder de menschen voor de veragtelykste onbezuistheid, en onredelykheid met regt te boek staat. Indien het by ons geringe schepzelen wysheid en deugd is, zyn vryheid door de reden te bestieren, hoe is het mogelyk dat men zulke lage en onedele gedagten vormt, van de oneindige Reden, van de eeuwige en opperste wysheid? Hoe kan het iemand in 't hoofd komen, dat de wysheid ooit in God van zyn vryheid kan worden gescheiden? Hoe zoude het mogelyk zyn hem als oneindig volmaakt aan te kunnen zien, indien hy tot het oogwit van alle zyne werkingen niet had, ik zegge niet 't geen 't gehele verband van zyne volmaaktheden beantwoord, maar 't geen het aldermeest met dat verband overeenkomt? Indien hy iets treffelyks, en met zyne natuur overeenstemmende verrigtte, met verwaarlozing van iets dat nog treffelyker is, zo is het on[85]betwistelyk dat het tegenstrydig zoude zyn, in hem eene oneindige volmaaktheid te erkennen. Immers is het klaar, dat het geen volmaakter zoude kunnen zyn, niet oneindig volmaakt is; zo dat het baarblykelyk is, dat uit de verkeerde uitlegging van die Vryheid Godslasterlyke gedagten voortspruiten, bekwaam om eene Godsdienstige ziel te doen zidderen. Het is dan het waar verheeven, en grootsch denkbeeld van den Schep- | |
[pagina 122]
| |
per het welk ik tegens kinderagtige, en gevaarlyke gedagten hebbe verdedigt, dat in een gemoed, met reden verrykt, de vaste en onwankelbare grondslag van eene mannelyke deftige en Philosophische Godvrugt moet wezen die 't wezentlyke van de ware deugd altyd voor oogen heeft, alle beuzelingen, die op de zelve geen betrekking, geen invloed hebben, als onverschillig, en zomtyds verderffelyk, van de hand wyst, die ieverig onderzoekt wat haar Opperheer dadelyk van haar eischt, en 't geen zy daar door gevonden heeft met alle inspanning van haare pogingen, zoekt te betragten; van die Godvrugt, in een woord, die de redelyke en gelukkige hebbelykheid is van menschen, die zonder fyn te wezen Godsdienstig zyn; zy word in eene bovengemeene graad bezeten van myn' boezemvriend Aristus, die zyn geheele ziel voor my durft bloot stellen; Hy kleed zig volgens, en niet onder nog boven zyn staat; zelfs geeft hy eenige agt op zyn kleeding, eer hy te voorschyn komt; Dog daar na denkt hy 'er niet meer om; Hy verwaarloost de Christelyke vergaderingen niet, schoon hy niet vermeind door zyn pligt gedreven te worden tot het hooren van twee of drie Predicatien op eenen dag. Zyn hooft is niet sterk genoeg, zegt hy, om zo veel denkbeelden t'effens te verduwen, en t'zynen nutte te verteeren; Van kindsbeen af heeft hy zig op wysheid toegelegt, en wel voornamentlyk op het onderzoek van de gegrondheid, en de natuur van de Christelyke Godsdienst; zyne redelyke en bestendige overtuiging wegens de gewigtigste waarheden, is hem gedurig tegenwoordig, en heeft eene onfeilbaare invloed op zyn ganschen wandel. De eerste uuren van den morgenstond worden door hem in stilligheid besteed tot het loven van zyn Maker, en tot geestelyke bespiegelingen die eene diepe indruk op zyn gemoed makende, het zelve bewerken en bereiden tot een loffelyk en omzigtig gedrag. 't Zelfde gebruik maakt hy van de laatste uuren des daags. Alsdan overweegt hy met de strengste [86] naauwkeurigheid al wat hy gezegt en gedaan heeft; Hy vergeeft zig de minste misslag niet, als dezelve maar wezentlyk is; hy verwyt ze bitterlyk aan zyne onagtzaamheid; Hy zoekt uit de droefheid, die ze in hem verwekt, beweegredenen te trekken om ze met meer aandagt te myden, en uit zyne struikelingen haalt hy kragt, om zyn tred op het pad des deugds in 't vervolg vaster te zetten. Deeze onwaardeerbare gewoonte heeft de deugd natuurlyk en eigen aan zyn ziel gemaakt. Zelden heeft hy pogingen van noden, om haar uit zyn gemoed als te parssen; zy vloeit van zelve uit de ryke bronader van zyn overstromende boezem. De Godvrugt, zyns bedunkens, moet in de stille | |
[pagina 123]
| |
eenzaamheid bevestigt, gevoed, en aangekweekt worden, maar 't is in het gezelschap der menschen, dat ze werkstellig moet worden gemaakt. Zyne deugdzame hoedanigheden zyn ook zyne getrouwe gezellinnen, waar hy zig ook bevind. Niet dat hy uit preeken gaat, en altyd van de ernstigste en hoofdnoodzakelykste waarheden de menschen onderhoud. Zulks is altyd niet gevoeglyk, en zelfs dikmaals zeer ondienstig; 't is door zyne zeeden en daden, dat hy de deugd aanpryst, en in haare grootste bevalligheid ten toon steld. In zyn gansch gedrag, in jok zo wel als in ernst ziet men hem zagtmoedig, verdraagzaam, bescheiden, vriendelyk, inschikkend, nederig, leerzaam, opregt en billyk. Hy draagt zorg dat zyn verstand en wysheid met hun gansch gewigt te voorschyn komende niemand tot een last verstrekken; hy evenaart zig met zyn regt gezelschap en verontwaardigt zig niet te stameren, en kindertaal met de laagste geesten te spreken, om hen aldus aanleiding tot aanwas van wysheid te geeven. Hy ontvlugt egter nooit de behandeling van stigtelyke en verhevene stoffen. Hy grypt in tegendeel de gelegentheid daar van met gretigheid aan, en zoekt zelf met bescheidendheid 't gesprek derwaarts te draagen. Zyn spraak is alsdan natuurlyk, zonder zyn stem te sleepen, of te verheffen; zyn woorden zyn niet uitgekipt, niet ver gezogt, van 't gemeen gebruik afgezonderd, maar verstaanbaar en eenvoudig. Hy is niet meesteragtig; Hy vordert niet op zyn woord gelooft te zyn; Hy valt niemand in zyn reden; Naar tegensprekingen luistert hy met eene ingespanne aandagt, en zonder de minste spyt; Hy wederlegt ze met de grootste vreedzaamheid, of vind hy ze bondig, hy geeft zig over, zonder de minste dwang. Onverschillig waar hy [87] de waarheid vind, by zig zelve, of by een ander, omhelst hy de zelve met het zelfde vermaak. Niemand kan van de ware deugd heerlyker, aanlokkelyker en zielroerender denkbeelden geven als hy. Hy bekend wel datze in het begin, door de tegenstand van eene verdorvene, en door driften vervoerde ziel, moeyelyk en smartelyk moet vallen. Maar, volgens haare eigene natuur, en zo als zy in zig zelve, en in een getemd hart is, schildert hy haar af, niet als een beulinne van de ziel, die de zelve zonder ophouden pynigt en martelt, maar als de liefste en aangenaamste vriendinne van de reden, en van 't gemoed, 't welk zy verziert, verheerlykt, bevredigt, vergenoegt, en met de innigste blydschap, die niet missen kan naar buiten uit te stralen, als met eene lieffelyke dauw besproeit. Deze heugelyke waarheid word door zyn gansch gedrag bevestigt; t'allen tyden schittert eene bedaarde, en bestendige blymoedigheid zyne lieffelyke oogen uit. Als het | |
[pagina 124]
| |
pas geeft weet hy de geestigste raillerien, dog zonder beleediging, voor den dag te brengen. Word de Godsdienst door beschimping aangevallen, hy verweerd ze met de zelfde wapenen. Hy laat de spotters uitspreeken; Hy geeft hen een vrye vlugt, en weet ze daar naa door hunne eigen redenen te betrappen, en in hunne eigene netten listiglyk te verwerren. SpottelykGa naar voetnoot1 op een tyd gevraagt zynde, of een wys man, gelyk hy, geloven kon, dat Bileams Ezel een menschelyke taal zoude hebben voortgebragtGa naar voetnoot2; Ja dog, antwoordde hy koeltjes, waarom zou een Ezel niet eens kunnen spreeken voor den Godsdienst, terwyl 'er zo veel menschen tegens balken. Deze inwendige blydschap, naauwlyks ontroerd door ongevallen die hem onmiddelyk treffen, word zo teerhartiglyk geraakt, en bewoogen, door het lyden van zyn evenmensch, dat hy niet rusten kan, voor dat hy, zo 't in zyn vermogen is, het zelve weggenomen of verzagt heeft, en niet zelden heeft hy door eene al te onbepaalde liefdadigheid zig zelf in verlegendheid gebragt; de Christelyke liefde is bykans 't eenigste voorwerp van de werkzaamheid van zyn gemoed. Word 'er kwaad van iemand gesprooken, hy verdedigt hem met iever, zo 't eenigzins doenlyk is, en zo de reden hem zulks verbied, hy legt ten minste de goede hoedanigheden van den veroordeelde in de tegengestelde weegschaal, en nooit wanhoopt hy wegens de verbetering van de losse wereldlingen, indien hy in hun gemoed maar eenige tekenen van [88] redelykheid en goedaardigheid bespeurt. Hy is ten hoogste vreedzaam, omtrent die geene, die gevoelens van de zyne verschillende voeden, of in 't ligt brengen; ten zyze de menschelyke t'zamenleving dreigen; Zo ik regt hebbe, zegt hy dikwils, om te haten diegene, die van myn gevoelen, niet zyn, zo hebbenze 't zelfde regt om my te haten, en zo zoude de Godsdienst, die een bronader des vredes moet wezen, in een vuile welGa naar voetnoot3 van oneenigheid in haar veranderen. Niet tegenstaande alle die treffelyke hoedanigheden, onttrekt hy zig niet aan 't vermaak, 't geen hy wettig oordeeld; Hy ontziet zig niet voor een wyl een ombertje of piketjeGa naar voetnoot4 te speelen, of een tooneelstuk, wiens aardigheid de zeden niet kwetst, te zien vertoonen. Hy weet niet, dat zulke uitspanningen, door reden bepaald, in Gods wetten verboden zyn. Hy oordeeld, dat | |
[pagina 125]
| |
voor een ziel, door de engste banden aan een stoffelyk werktuig verknogt, niet alleen de verlustiging, naar ieders smaak geschikt, geoorlofd is, maar zelfs van de grootste noodzakelykheid. Wanneer door inspanning van werkzaamheid, de levensgeesten verflaauwt, de harssenen afgemat zyn, verliest de ziel zyne vrolyke eenvoudigheid, die zy ten hoogste nodig heeft, en door rust en geoorloft vermaak kan zy zig alleen opbeuren, verkwikken, en hare vorige kragt weder verzamelen; Verwaarloost men zulks, de levensgeesten worden meer en meer uitgedooft, 't bloed verliest zyn vlugtigheid, 't word in zyn omloop gestuit, de werktuigen van de ziel worden door swarte dampen beneveld, en met swaarmoedige schimmen vervult, die niet alleen aan de kragt der redeneering, maar ook aan de deugdoefening nadeelig zyn. De droefgeestigheid, de naarheid van gedagten, maakt den mensch stuurs, nors, netelig; alles staat hem tegen, alles verveeld hem; alles duyd hy ten ergste; 't hangt van hem niet meer af eene vriendelyke inschikkendheid omtrent zyn evenmensch in 't werk te stellen. Hy word een vyand van zig zelve, hoe zal hy een goedhartig en zagtzinnig vriend van anderen zyn? [89] |
|