De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 103]
| |
No. 39. Den 10. Maart 1732. De Hollandsche Spectator.
Non his juventus orta parentibus
Infecit æquor sanguine punico....
Sed rusticorum mascula militum
Proles.Ga naar voetnoot1
IK heb durven te kennen geven, dat het opvolgen van de Mode met de strengste deugd niet in 't minste strydig is, en om zulks te beweren hoeft men uit de diepste grond van de reden geen bewyzen voor den dag te halen. Zig naar de gewoontens van anderen te rigten, is in zig zelve eer een teken van nederigheid als van hovaardy, zig van die genen met dewelke wy leven zonder noodzaaklykheid te onderscheiden, en af te zonderen, is gemaaktheid, en alle gemaaktheid, in stem, in tred, in levenswyze is een afschynsel van trotsheid, en laatdunkendheid. Daar by, ons eigen belang, 't welk ons aanraad ons van alle wettige voordeelen te bedienen, pord ons aan tot het opvolgen van de gemeene wyze van kleeding. Is het niet een onvoorzigtige dwaasheid door een ouwerwetse opschik zig belaggelyk te maken, de oogen van onze evenmensch te kwetzen, en den toegang tot onze goede en beminnelyke hoedanigheden, voor de zelven te sluiten? 't Is immers in de natuur evenveel hoe de klederen geschikt en van wat verfGa naar voetnoot2 zy zyn, indien ze maar twee eindens beantwoorden, de kuis[66]heid en de bescherming des lighaams. Ik beken dat wanneer de Mode de mans ver- | |
[pagina 104]
| |
bied hun borst te bedekken, en blood steld aan 't gevaar van zig eene dodelyke verkoudheid op den hals te halen, 't geen het swaarste is, 't zwaarste gewigt moet hebben, en dat in dit geval naar zyn gezondheid te luisteren vry wat redelyker is, als met de swier raad te plegen. Op de zelfde wyze, wanneer de Mode der vrouwen taille van voren verkort, en de helft van den boezem ontbloot, zo past het eene zedige juffer, hoewel haar keurslyf naar het gemeen fatzoen ten naasten by gemaakt is, met een goede en dikke halsdoek die onzedigheid te verbeteren, en zekere betoverende aanlokzelen aan 't gretig oog te onttrekken, al voorziet ze, dat die zedigheid tot nadeel van haar hals zal uitgelegt worden. 't Volgen van de mode word nog bepaald door eenige andere lessen, die eene omzigtige deftigheid aan 't zelve voorschryft? Redelyke luiden, die naar de swier zig niet schikken uit eigene beweging, maar uit eene vriendelyke toegevendheid, zyn nooit de eersten nog de laatsten, om nieuwe modes aan te nemen. Zy gehoorzamen dezelven ook nooit in hare grootste trap van buitensporigheid; eindelyk zy gebruiken ze met vernuft en oordeel; zy tragten de zelve te vleijen, en t'evenmatigen, met de byzondere gesteldheid van hunne leden. Zulks is de vrouwen gemakkelyk, zonder tegens de wetten van de zwier te zondigen. By haar gaan teffens vyf of sesderhande modes van mutsjes in zwang die nieuwe verscheidentheden van honderderlei kleuren van linten, van de schikking van vercierde bloemen, en van 't optooijen van 't hair kunnen ontlenen. Men mag haar daar gerustelyk mede laten omspringen, zo zy de groote waereld kennen, en haar groot belang van hare behaaglykheid maken, zy zullen daar aan besteden al wat door 't menschelyk vernuft, oordeel, stu[67]die, en de fynste onderscheiding kan te weeg gebragt worden; Daar is in hare trekken, geen verborgen en bykans onzigtbaar aanlokzeltje, datze door kragt van kunst en vinding niet weten voor den dag te halen. Men ziet haar ook aan hare kameniers, hoe bedreven de zelven ook zyn mogen, alleenlyk het grove en stoffelyke van haar hulzel maar overlaten, dog zy geeven zelve de fyne streken daar aan, en de geest en 't leven van 't zelve worden door haare eigene teere en buigzame vingertjes, door eigen liefde geleid, bestierd en uitgewerkt. In veele opzigten heeft der mannen opschik zo veel vryheid niet. Een hoed by voorbeeld is een hoed; de eene heeft nog in kleur nog in vorm, de minste verschillendheid met d'andere niet. De zwier oeffend zig alleenlyk omtrent de uitgestrektheid en de verkorting van dit hoofddekzel, dat nu meer een last voor den arm geworden is. Dog een hoedje van de breedte van drie | |
[pagina 105]
| |
vingeren, dat een klein teer jonkertje niet kwalyk staat, kan niet anders als een belagchelyk figuur maken op een grote dikke kop, geplaatst op een grove romp van zes voeten hoog, en by gevolg, is het redelyk daar omtrent eene zekere proportie, de grondregel van kleeding en opschik, waar te nemen. 't Is de noodzaaklykheid zelfs van de mode te volgen, waar aan een redelyk mensch zig met een soort van dwang onderwerpt, die my tot een beweegreden strekt om alle pogingen in 't werk te stellen, tot weering van zommige Modes die ons land dreigen te overstromen, en tot stuiting van anderen, die by ons al vry diep zyn doorgedrongen. In de uitvoering van dit voornemen vley ik my dat het my niet missen kan alle die genen aan myn zyde te krygen, voor wiens opschik de natuur de meeste kosten heeft gedaan, en welkers behaaglykheid 't [68] minst van de kunst afhanklyk is. 't Geen my in de hedendaagsche modes 't aanmerkelykste voorkoomt is, dat ze 't uitwerkzel schynen van een t'zamensweering van aangeborene leelykheid, en waanschaapenheid des lighaams tegens al 't geen, dat in zig zelve schoon, en welgemaakt is. De laatstgenoemde worden hier van de eerste aardig gefopt, en verschalkt; al 't verlies is voor de fraaiheid van wezen en leeden, en al de winst voor hare geborene vyandinnen. In Vrankryk, het middelpunt van welleevendheid, waar van de mode eene aanzienlyke tak is, zyn alle de Vrouwen bykans even mooi, en een weinig van verre is 'er kwalyk onderscheid tusschen te maken. Die geene die een schoon vel aan de natuur verschuldigd zyn, vinden zig gedwongen rood te leggen, willen zy by de anderen niet doodsch en bleek schynen. Oordeelen de anderen, dat het kunstig rood, gevoegt by 't natuurlyk wit, boven haar half geverfde vel uitblinkt, wat swarigheid; zy verwen het heel en al, en is het wit nog niet genoegzaam, ze doen 'er wat blaauw by, en besmeren hare aders daarmeede. Zo dat 'er niets overblyft, om 't ware schoon de overwinning over 't valsche te geven, als de evenmatigheid der trekken, die in weinig aanzigten volmaakt is. Gemelde Schilderkonst gaat by ons nog niet in swang, dog zo onze ware schoonheden niet op hare hoede zyn, en niet een tydig en vast opzet neemen, om de smeerpot, zo zy ooit hier te land te voorschyn komt, aan geele en olyfkleure tronien over te laten, zonder ooit de zelve aan te roeren, zo vrees ik dat het zelfde net wel haast voor haar niet te vergeefs zal gespannen worden. Deze myne vrees is maar al te gegrond, vermids wat andere ware bevalligheden aangaat, die pots haar al over lang, zonder dat ze het eens | |
[pagina 106]
| |
gemerkt hebben, is gespeeld. Wat onderscheid is 'er dog tusschen 't welgemaaktste lig[69]haam onder een zak begraven, en een plomp postuur met grove schoften, onder 't zelfde zyl bedekt? Wat mogelyk verschil is 'er tusschen 't schoonste en best gecouleurd natuurlyk hair, en een aardig wel gemaakt paruikjeGa naar voetnoot1, zo schoon van verw, als het met geld te koopen is, en dat uit het hooft schynt uitgewassenGa naar voetnoot2? Een regt fraaye vrouw is nooit bevalliger, als in hare ontkleeding, en niets zet haar meer bevalligheid by als lang wel gevoed hair, dat langs de schouders en boezem met een losse vlam nederdaald. Dog die geene die van dat voordeel misgedeeld zyn, hebben 't nydig kunsje uitgevonden, om haare gezellinnen van dat natuurlyke aanlokzel te beroven. Wat kan 'er misselyker aangeboden worden aan een ongewend oog, als eene schoone vrouw bezig met haar hoofd te reinigen, die berooft van lange en welvoeglyke lokken, met een jongens krullebolletje voor den dag koomt. Dog zulks is tegenwoordig onmydelyk, want de nieuwlinks door de yverzuchtige mode uitgevondene mutsjes dwingen onze Dames, zo zy zig als anderen hullen willen, 't schoonste hair tot op een handbreed na af te snyden. Zo dat de kunst alleenlyk geschikt om de natuur op te beuren, en te schragen, hedendaags de zelve baldadiglyk overheert, en aan haare zegenkar durft ketenen. De welgemaakte en bevallige mannen laten zig met de zelve onvoorzigtigheid door de mode foppen. Een fraai, en evenmatig been, dat nooit zo voordelig voor den dag komt als uit een kleed, dat de knie maar berykt, word nu door de langheid van rok en vest, bykans half bedekt, en munt zeer weinig uit boven magere en zelf half kromme schenkels, die, onder die lange kleding, een schuilplaats voor hare wangestalte vinden. Een lompe taille, hooge rug, en scheeve schouders ontfangen een diergelyke dienst van een ongeknoopte en agteruithangende rok, die by de mans bykans de plaats van een zak bekleed, zo dat dit al weder voor welgestelde leeden verlies voor de hand is. Dezelve waarheid is nog oogenschynlyker wat aangaat 't cieraad 't welk onze Sex ontleend van 't natuurlyk hair. In myn jeugd was 'er zo een groot onderscheid tusschen fraaije en slegte mans lokken, dat luiden van de waereld, daar omtrent van de natuur mishandeld, noodzaaklyk hun toevlugt tot een paruik moesten nemen. Niets scheen toen aanvalliger voor een man als lang dik haar, dat door poeder lugtig gemaakt, dog | |
[pagina 107]
| |
niet geverft, met losse krullen, en ongedwongen zwier langs de schouderen, tot op 't midden van den rug afdaalde, en tot een speeltuig aan de wind dienende, des te aanvalliger wierd. Daar en tegen [70] had men voor gekroest hair vry wat meer afkeer, als voor slegte en spitze lokken, die door de schouderen dreigen door te dringen? Maar wat bedenkelyke verscheidendheid is 'er nu tusschen de schoonste lokken die geschilderd kunnen worden, en tusschen een dor hooft dat nauwlyks met hair bedekt is? 't Een en 't ander word door de kunst volmaaktlyk geevenaart. Al de mans, die de mode volgen, zyn door hun hair op de zelfde wyze vercierd. Of het lang, dik en gevoed is, of niet, is het zelfde, een beursGa naar voetnoot1 of een ongevlogte swart lind bedekt desaangaande 't gebrek zo wel als de fraaiheid, 't komt 'er maar op aan hoe het van voren zig opdoet, en dewyl daar omtrent de mode zig van de natuur zo ver verwydert als 't immers mogelyk is, zo word 't eene eigen hair in alle opzigten zo gelyk aan 't ander, als twee druppelen water. Aan 't dunste hair geeft men door menigvuldige krulletjes die boven op 't hooft maar een geringe afzondering maken, dikte genoeg, de kam en vingers doen daar na hun werk, men pluist al de hairtjes uit malkander, en men schiktze zo zorgvuldiglyk, dat het eene 't ander geen strobreedt voorby loopt; wanneer zulks met de uiterste keurlykheid is uitgevoerd, bemorst men het met handen vol welriekende verkens ongelGa naar voetnoot2 tot klevens toe, en zo dra een half pond poeder als een dikke sneeuw op het heele gebouw is uitgestort, en 't aangezigt behoorlyk afgevreven, dan is 't hoofd van onze hofpoppen in order, en in staat om voor de Dames te verschynen. 't Is makkelyk hier door te zien, dat alweder de natuur en hare gunstelingen de nederlaag in dit geval hebben, en dat een wel opgetooit mannen hoofd alleen afhangt van de trap van handigheid van een hairsnyder, of van een afgerigt Kamerdienaar. Indien ons oog door de gewoonte niet gemeenzaam met dit optooizel was geworden, zoud 'er wel iets laffer, mishaaglyker, en leliker ons kunnen voorkomen als die gekroesde bolletjes, die, zo dikwils zy zig omdrayen, van 't styf en onbeweeglyk hairtje gevolgd worden; zou men niet sweren van verre, wegens de poeder, die een vinger dik boven op 't hoofd ligt, en blyft leggen, schoon door de beweging en wind zy van ter zyden afgeschud word, dat | |
[pagina 108]
| |
onze hofpoppen een kinderflepGa naar voetnoot1 op hadden; dog dat gaat zo nog wat heen, als zy eerst karsvars uit de handen van de hairsnyder komen; dog niets afschuwelyker en viezer kan 'er verzonnen worden, als het zelfde kapzel, wanneer door de warmte de poeder van de pomade is doorweekt, en het smeerzel aan alle kanten met swarte plekken uitslaat, en voor den dag komt. De be[71]tovering van de Mode werkt egter op de vrouwelyke gemoederen, met zo eene onweerstaanbaare kragt, dat zy door dat laf, walgelyk, en verwyfd cieraad, waar op de natuur de minste invloed niet heeft, aan zig zelve als ontrukt worden. Wat is dien Heer netjes gekapt, niemand kapt zig zo wel als hy. Dat is door de bank de eerste loftuiting, waar mede onze juffertjes de Galants vereeren; komt 'er dan nog by, dat hy in 't overige van zyn kleeding een goede smaak betoont, al was hy dan zo leelyk als de nagt, en zo onbeschoftGa naar voetnoot2 van leden, als een Westphaalzen boer, zo schieten al de natuurlyke bevalligheden by zyn opschik te kort; hy heeft alle de nodige beminnelykheid, om zig van de juffers na te doen loopen, en een volkome regt, om haar met de uiterste veragting te behandelen, en daar door haare geneigtheid voor hem aan te sporen, en te verwakkeren. De hedendaagsche wyze van 't mannelyk hoofd te cieren, heb ik kappen genoemd, en luiden, die de groote waereld niet kennen, moeten niet denken, dat ik die benaming om de laffe verwyfdheid van 't zelve af te schetzen, uit myn duim heb gezogen; Geenzins; 't word by de Heeren en Dames niet anders uitgedrukt, en wel met het grootste regt; Het kan niet duidelyker verbeeld worden, dewyl 'er om zo een krullebolletje te voltojen, eens zo veel werk is, als om een vrouwenhooft in de wapenen te brengen. Zo een jonkertje moet een volslagen uur zomtyds onder de handen van een kapper zitten, die, om hem den lastigen tyd niet te doen gevoelen, hem wat laffeGa naar voetnoot3 praatjes en wat barbiers loopjensGa naar voetnoot4 verteld, waarom hy egter niet laggen mag; want het hoofd moet stil gehouden worden, of 't heele werk legt in duigen, en moet van nieuws af weder begonnen worden. Met de paruiken gaat het niet beter; die moeten op het hoofd zelf opgemaakt worden, met wat eigen hair op het subtielste vermengt en | |
[pagina 109]
| |
vereenigt, en niet min als de eigen lokjens hairtje voor hairtje worden uitgepluist, en in slagorder gesteld. Nu wenschte ik wel eens te weten, wat 'er deftigs, en groothartigs te verwagten is van die mannelyke vrouwtjens die Hermaphroditen ten minste naar de ziel zyn, die zo 't minste windje de lugt beweegt, geen voet op straat durven zetten, die om maar van een stoep in hun rytuig te stappen, met het hooft in de schouderen duiken, en met de grootste geswindheid in hun schulp kruipen? Is het wel te gelooven dat een hoofd zo zorgvuldig en zo tydkwistig, om zig van buiten te verzieren, van binnen wel gemeubileerd is? Kan men verhevene gedagten en gevoelens, mannelyke eerzugt, smaak in [72] ware wysheid, neiging voor heldendaden verkopen van een gemoed, dat zig een verwyfde plooi gegeven heeft, dat gewoon is zig aan de kinderagtigste lafheid, en laagheid van bezigheden te hegten. Beloven diergelyke jonkertjes, die met zig zelven als met een pop speelen, verligte en werkzame staatsdienaars, taaije, harde, onverschrokkene krygsluiden? Daar twyfel ik wel hartelyk aan, en ik ben verzekerd, zo 't kappen by onze Voorvaders in zwang had gegaan, onze Godsdienst en vryheid al overlang een droom en harssenschim zoude geweest zyn. De Man en 't Wyf kunnen in de zelfde ziel niet anders als met malkander kwalyk huishouden. Men werpe my niet tegen, dat ten tyde van den laatsten oorlog de verwyfde opschik der Mannen al vry ver ging, zonder dat de dapperste daden daar door gedwarsboomt wierden. Maar vooreerst vogten wy toen tegens luiden, die onze meesters in opschik waren, en ten tweede, men mogt zyn hair wat poederen en krullen, men kapte zig ten minste niet. Een gekapt jonkertje zoude zig door de soldaten hebben doen uitjouwen, als eene verkleede ligtekooi. Dog ik moet myne bewyzen eens door een aanmerkelyk voorbeeld schraagen; Zommige Leezers zullen wel hebben hooren spreeken van de burgerlyke oorlog tusschen Cæsar, en Pompejus; wat denkense dog van de oorzaak van des laatstens nederlag in de slag by Parsalia. Pompejus was een Held, en afgerigt Veldheer, zo wel als zyn vyand; Hy voerde Romeinen ten stryd tegens Romeinen; dat meer is, hy was meer als eens zo sterk als zyn mededinger, en voornamentlyk overtrof hy hem in ruitery; maar de bedreve Cæsar wist dat dezelve 't meestendeel bestond uit Hofpoppen, begeriger om haar fraaije bakkesjes te bewaren, als om roem te verkrygen. Zo dra men aan den man kwam riep hy uit met een veragtende toon: Miles | |
[pagina 110]
| |
faciemferi.Ga naar voetnoot1 Krygsluiden houd hen naar 't aanzigtGa naar voetnoot2. Hy wierd gehoorzaamd; de lafbekken draaiden hunne hoofden om, om die onaangename wonden te myden, en zulks niet lukkende, gaaven ze hunne paerdjes de spooren, en behielden hunne tronitjes door een schandelyke vlugt. Wat dunkt u, Lezer, indien eens een vyandlyk Veldheer op onze gekapte jonkertjes aanviel, en uitschreeuwde: t'Za soldaten houd hen naar de krullen, zoude het zeer onwaarschynlyk weezen, dat zulks het zelfde uitwerkzel zoude veroorzaken? [73] |
|