De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 67]
| |
No. 34. Den 22. February 1732. De Hollandsche Spectator.
Spectatum venio, venio quoque specter ut ipse.Ga naar voetnoot1
OM te tonen, dat ik een man van myn woord benGa naar voetnoot*, zal ik de volgende brief my onlangs toegezonden, met myn antwoord, den Lezer mede deelen, en zulks niet zo zeer om de byzondere fraiheid van die Missive, als wel om eens een staaltje te geven van 't onbegrypelyk begrip, waar mede zomtyds luiden lezen, en oordelen. 't Eerste bladzydje, 't welk niets zakelyks behelst, zal ik over slaan; 't Eenigste dat myn Correspondent daar in zegt, is dat hy myn opzet in zig zelf pryzelyk vind, dat de wyze, op welk het by my tot nog toe is uitgevoerd, hem niet geheel onaangenaam is, dat hy myne Vertogen tegens de vitters zomtyds heeft verdedigd, en dat ik daar uit, zo 't my belieft, kan besluiten, dat hy myn Vrind is. Men kon daar uit opmaken dat hy een hater is van muggeziftery, en dat zyn voornemen is my met wezentlyke, en gewigtige berispingen aan boord te leggen. Zulks maakt hy werkstellig op de volgende wyze, en deze zyn, zonder de minste verandering 's mans eigen woorden. De Regelen, die gy u voorgeschreven hebt zyn billyk en regtmatig, met regt tragt gy, zo veel mogelyk is, uw naam en staat verburgen te houden, waar van gy in uw 23 Vertoog voldoenende redenen gegeven hebt. | |
[pagina 68]
| |
Desgelyks was uw voornemen om niemand te [26] flatteren, of 't gemeen wat na de mond te praten, in plaats van te spreken, of te schryven, zo als 't op 't hart leid, mede goed. Zo als uw ander voornemen ook was, om niet stekelagtig of iemands gebreken in 't particulier ten toon stellende, te schryven; pryzelyk was het, indien gy by dat goede voornemen volhard had. Maar tegens deze drie punten, heb ik u 't volgende te zeggen. Wild gy u voor de waereld bedekt houden, zo zwyg liever heel stil daar van, in plaats van met het verdigtzel van de Professor GrimkrakiusGa naar voetnoot1 voor den dag te komen. Te meer dewyl gy uw staat kort daar na zelf ontdekt, wanneer my van verscheiden lieden gezegd wierd: “kennen wy de Spectator van aanzien niet, wy kennen hem nu voor een armen bloed, en een man die garen een rykelyk inkomen zoud' willen hebben, als blykt uit zyne propositie, om de studenten een leidsman mede te geven, de zelve toeschikkende twee duizend gulden 's jaars, daar hy zelf wel graag toe zou zyn, willende dat de ouders daar toe hare andere depencisGa naar voetnoot2 zouden besnoeyenGa naar voetnoot3, en nog opentlyker recommandeert hy zig in de gunst der gener, die eens ten nutte der arme geleerden een gebouw, als dat der invalides in Vrankryk, wilden stigtenGa naar voetnoot4. Wilt gy hier op antwoorden, dat gy deze dingen maar gezegt hebt, om uw staat te meer te bedekken, dan mag men u niet geloven, als een man, die spreekt, of schryft zo als het hem op 't hart legt. Wat het punt aangaat van iemand te flatteeren, ik kan tot nog toe niet zien, dat gy deswegen gezondigt hebt. Het ander Articul of voorgenomen point, om niemand in 't particulier, door uwe schriften, te kwetzen, overtreed gy heel schielyk, want gy spreekt daar al te duidelyk van, in uw 25 VertoogGa naar voetnoot5. Ik zal hier nog byvoegen, dat men lagt om uwe wonderlyke ontwerpen, die zo veel als Castelen in [27] de lugt zyn; want hoe kunt gy hopen, | |
[pagina 69]
| |
dat men uwe projecten zal goedkeuren; immers is het zo ligt niet te doen, een zulke gebouw voor geleerden te stigten, en dezelven aldaar onderhoud te verschaffen, want of schoon de eerste stigter, of Regent daar al wat goeds mede in den zin had, immers zouden, na desselfs dood, zig veel swarigheden opdoen, en niet zo zeer nooddruftige geleerden, als gunstelingen der Regenten, zouden daar een gemakkelyk leven konnen lyden. Ook is het een bezwaarde zaak den Ryken (schoon mild en verkwistig voor haar eigen vermaak, egter doorgaans karig voor den armen) tot uw voorslag te doen overhellen. De zelfde zwarigheid, en bykans onmooglykheid doet zig op, tegen uw project, aangaande de verbetering des Toneels, bybrengende het voorbeeld der Engelsche, die de eerste speelen, ten voordeel des Autheurs gevenGa naar voetnoot1, daar omtrent kunnen ook al veel drajingen gebruikt worden, en veel beter was 't de Schouwburg te verpagten, gelyk by de stigting van dien van Amsterdam geschieden. Indien gy den Raad van uwen Vriend wilt aannemen, zo houd u stiptelyk by u voorgenomen conditien, steld niemand in 't byzonder ten toon. Hekelt eene zaak niet al te dikwils, maakt uwe projecten wat mogelyker, en voor al dewyl gy de Rykdom wat besnoejen wilt in hunne depencis, zo zyt ook in uwe staat niet al te begerig; zoekt geen goude en zilvere platen voor uwe papiere stukken in te zamelen. Verstand en geleerdheid zyn zeldzaam met aardsche rykdom verknocht: een verstandige ziel heeft maar weinig goederen nodig, en zyn vergenoeging is zyn besten schat. Ik hoop in 't vervolg te bespeuren, dat gy myne raad in aanmerking zult nemen. Dog kunt gy my behoorlyk wederleggen, zo wagt in 't kort uw verantwoordiging. Uw vriend N N. De wyl ik hier uitgedaagd word om my zelve te [28] verdedigen eveneens als of 'er bergen te verzetten waren, daar naauwlyk een strootje is te tillen, zal ik my aan myn Vriend N.N. zelve addresseeren. De lezer zal in myn antwoord de beweegredenen zien, die my aanzetten om de wonderlyke bewyzen in die verstandige missive vervat, te weerleggen. | |
[pagina 70]
| |
Myn heer.
Ik ken twederlei verstand, 't een is een natuurlyk uitwerkzel van geest, en studie. 't ander heeft de Rykdom tot zyn eenige bronader. Myn goede Vriend Horatius erkend duidelyk het twede zoort, wanneer hy zegt, dat niet alleen eer, agting, adel, eene schatryke huisvrouw, maar ook de aangename welsprekendheid en de kragt van overreding gaven zyn van 't heerschende geld, en zyne beroemde navolger bekragtigt het gevoelen van den Latynsche Dichter door deze nadrukkelyke digtregelen.
Quiconque est rich a tout, sans sagesse il est sage,
Il a, sans rien savoir, la science en partage &c.
Den Ryke ontbreekt niets, hy is, zonder wysheid, wys,
Hy wind, schoon hy niets weet, in wetenschap de prys.Ga naar voetnoot1
Op dien voet, Mynheer, denk ik voor 't minst zo veel reden te hebben, om my te verzekeren, dat gy grote schatten bezit, als gy kunt hebben, om my van armoede te verdenken. Zo zulks ongegrond was, en gy u van die bovennatuurlyke wysheid niet voorzien vond, hoe zoude het mogelyk wezen, dat gy 't ampt van een oordeelkundige berisper, op u zoude nemen, met hoop van door anderen daar voor geschat te worden? Dit is de grootste beweegreden die my parst om my tegens u te verantwoorden, het teder belang dat ik in myn werkje, als in het troetelkind van myne harssenen neem verbied my onwederlegt te laten, uwe bewyzen, die, eerze in 't licht gebragt zyn door de pen, dikwils door u met de mont zyn uitgedrukt geweest, en die hoe ligt, in zig zelve door de swaarte van uwe overredende schatten geholpen, mogelyk al te wigtig zoude worden, zo ik naliet de tegengestelde schaal door 't natuurlyk gewigt van die reden te doen dalen. Wat uwe styl aangaat, daar van zal ik niets zeggen, om dat ik verzekerd ben, dat het onmooglyk is, dat deswegens twederlei oordeel door bedrevene lezers kan geveld worden; derhalven zal ik aanstonds tot het zakelyke komen. Gy verdeeld u sermoentje in drie delen. De pligt, die ik volgens 't | |
[pagina 71]
| |
voorschrift der voorzigtigheid [29] en billikheid, my heb opgelegt, is: my onbekend te houden, 't gemeen niet te pluimstryken, en de voorwerpen myner berispingen niet met voorbedagten raad, door myn beschryvingen te ontdekken. Tegens deze drie punten, zegt gy, dat gy my iets te zeggen hebt, en wanneer gy tot het twede komt, bestaat al 't geen gy daar omtrent hebt te zeggen hier in, dat gy my desaangaande niets en hebt te zeggen, en dat gy tot nog toe niet zien kund dat ik deswegen gezondigt hebt: Dit is derhalven een berisping in Blanco, en lykt niet kwalyk naar de Redenering van Harlequin, die voor Doctor spelende Hypocrates en Galenus aanhaalt, en dus voortvaard, wat Hypocrates aangaat die zegter geen woord van; en wat Galenus betreft, die heb ik nooit gelezen. Dog 't geen hier te kort komt word weer rykelyk vergoed, door uwe wyze aanmerking over het verdigtzel van de Professor Grimkrakius; 't Is regt jammer dat dezelve door zyne eigene swaarte ter nederstort, dewyl zy eene valsche onderstelling tot haar eenig steunzel heeft. 't Is my van harten leed u te moeten zeggen, dat de brief, waar in van de Astronomische gissingen van dien geleerde man gewag wordt gemaakt, van myn opstel niet en is, 't geen door de bedrevene lezers aan de styl zonder moeite zal gemerkt zyn geweest; zo myne geloofwaardigheid, gelyk uit het vervolg van uwe missive blykt, by u verdacht is, de uitgever van dit werkje zal wel willen getuigen dat die brief, al zo weinig verdigt is als de uwe, die niemant, ten zy u gelyk in doordringendheid van oordeel, voor myn werk nemen zal. Doch volgens uw gevoelen heb ik met het beantwoorden, van den brief van DiafoiriusGa naar voetnoot1 het beste middel om verholen te blyven, bestaande in een volstrekt stilzwygen omtrent my zelf verwaarloost; myne onvoorzigtigheid is al verder gegaan? Ik heb, zo niet myn naam, ten minste myn staat geopenbaart als die van een armen bloed. Ik beken, dat zulks van de uiterste onbedagtzaamheid zoude wezen; in deze eeuw zig voor arm te doen erkennen, is al wat schandelyk en veragtelyk is op zig te laden, en dat verachtelyke kan niet missen zig van den maker tot op het werk uit te breiden. Maar waar in dog heb ik die botte misslag begaan? Zulks, zoude voor een gemeen begrip moejelyk te raden zyn, dog geesten van de eerste rang weeten tot in de diepste geheimen van eens anders ziel in te dringen. Ik heb de nuttigheid aangetoond van aan Ryke jongelingen wel beloonde leidslieden op de | |
[pagina 72]
| |
Universiteit mede te geven, en daar door heb ik myne gretigheid beklapt om diergelyk vetje voor my zelve te verkrygen. Maar, myn goede Heer, hoe komen diergelyke harssenschimmen U in 't hoofd. Is de begeerlyk[30]heid, altyd een teken van armoede? Reikhalzen die gene, die een genoegzaam inkomen hebben, nooit naar aangroei van schatten? beurt het niet dikwils, dat iemand, die een bouteille wyn in 't lighaam heeft, meer lust om te drinken heeft; als iemand die geen wyn heeft geproeft? 't Is niet zelden op de zelfde wyze gelegen met der ryken gretigheid naar vermeerdering van schatten. Dog om tot de grond van die zaak te komen, wenschte ik wel te weten, hoe het dog volgt uit myn aanbeveling van diergelyke nutte Leidslieden, dat ik my zelf stilzwygend tot het bekleden van zodanige bediening aanbiede; zo die redeneering doorgaat zo ben ik genoodzaakt uit uw voorgeven, aangaande de nuttigheid van de Schouwburg te verpagten, te besluiten, dat gy het profyt bedoeld, van zelf pagter daar van te wezen. Hoor, Mynheer, leer desaangaande eens iets van my; op een andere tyd zal ik graag eens weder iets van U leeren? De les die ik u te geven hebbe wel opgevolgd, is dubbeld de moeite waard, die gy genomen hebt om my te schryven. Wanneer iemand, van wiens begrip men met reden, goede gedachten heeft, iets als nut aanpryst, en zyne bewyzen niets anders zyn als bewimpelde onwaarheden, dan geeft hy een natuurlyke aanleiding, om zyn voorgeven te verdenken, en aan een onedele beweegreden toe te schryven. Maar in geval een schryver 't geen hy als ten hoogste dienstig aanbeveeld, op onwrikbare gronden vestigt en de lezer zulks erkend, dan stryd het tegens de heusheid en billikheid, zyn gedrag van een ander beginzel, als van een opregte iever, om eene nutte waarheid te ontdekken, af te lyden, en in 't zelfde de minste baatzucht te vermoeiden. Daar by, hoe steld gy het dog; om myne gewaande dorst naar rykdom over een te brengen met de koddige gedagte die gy hebt opgevat, nopens myn nederig verzoek, om een plaatsje in een Oudmanhuis van geleerden? Hoe kan die uitgestrekte gretigheid, in een ziel die zyn wensch binnen rust en nooddruft bepaald, plaats vinden? Wat uwe gedachte zelve hier omtrent betreft, dezelve is van een verbazende wonderlykheid, en ik twyfel niet of gy zyt de enigste leezer, die in deze myne boertige sollicitatie een ernstige mening heeft gezogt. Maar zegt gy, zo zulks geen ernst was, zoude men op de opregtheid van 't geen ik spreek en schryf geen staat kunnen maken. Maar zoude uwe zedekunde in dit geval niet vrij wat streng wezen en de redelykheid voorby draven? Hoe, Mynheer, de Engelsche Spectator be- | |
[pagina 73]
| |
schryft zig als een man wiens aangezigt door 't gedurig stilzwygen, en door 't gebrek van beweging in zenuwen en spieren, verkoutGa naar voetnoot1 is; die by alles tegenwoordig meer gelykt [31] een schaduw, als een lid van de menschelyke t'zamenleving; die van zyn Hospita door sprakeloze tekenen word begrepen en beantwoord; ik denk immers niet dat gy u verbeeld, dat de Schryver in dit opzicht ernstig is en zo spreekt, als 't hem op 't hart legt. Ik kan echter my niet wys maken, dat zulks voor u een beweegreden zoude zyn, om zyne geloofwaardigheid verdagt te houden, wanneer hy baarblykelyk ernstig is. Gy weet zekerlyk al te wel, dat de leugen niet eigentlyk bestaat in waarheid, maar in het voornemen, van door onwaarheid iemand te bedriegen. Wat aangaat het derde Artikel, 't welk in zig zelve wel het gewigtigste is, te weten de ontdekking van de byzondere voorwerpen myner berisping, daar omtrent heb ik my verklaart met al de oprechtheid, die in een eerlyk hart vallen kan, in de Voorreden van myn eerste deeltjeGa naar voetnoot2. Ik weet dat myne verantwoording, zommige onwaarschynlyk voorkoomt; maar gelyker onware waarschynlykheden gevonden worden, zo zyn 'er ook waarheden, die onwaarschynlyk zyn. Wat zal ik daar tegens doen? 't Hangt wel van my af opregt te zyn, maar niet my te doen geloven. Gy verwyt my nog, Mynheer, dat ik Kastelen in de lucht bouw, en dit past gy voornamentlyk toe, op myn Huis voor de geleerde Invalides. Om u de waarheid te zeggen, daar is al wat aan, niet dat ik in dusdanige oprigting meer onmooglykheid vinde als in andere van de zelfde natuur, die ook meest aan dezelfde gebrekkelykheid, waar mede deze gedrygd zoude worden, onderhevig zyn. Geenzins, myn reden om desaangaande te wanhopen, is juist de uwe, en ik verwagt die fundatie niet van de kwistige gierigheid der meeste ryken. Dog alle Lugtkasteelen, die de bouwmeester zelve daar voor aanziet, zyn juist niet onnut; 't gemeene best van Plato, d'Utopia van Morus, en, wat meer is, 't voorschrift van eene volmaakte, en den swakke mensche onmoogelyke deugd, zyn gebouwen van 't zelfde slag, en beoogen egter de treffelykste en verhevenste eindens. Maar wat mag dog het doelwit van myn lugt gebouw zyn; indien gy u aan de blote muur niet vergaapt had, en het van binnen had willen doorzoeken, zo zoud gy daar in hebben gevonden eene indirecte berisping, wegens de geringe agting, | |
[pagina 74]
| |
gunst, en behulpzaamheid, welke de dierbare gaven des verstands van onze Landsgenoten zig beloven kunnen. Gy vind de zelfde zwarigheid, en bykans onmooglykheid, in de verbetering van het Toneel; dog zonder daar van de minste reden by te brengen. Hier door vind ik myn voordelig [32] denkbeeld nopens uwe rykdom bekragtigt. De wysheid die uit rykdom spruit, wil op haar woord geloofd zyn; zy handeld als een regter, die zig maar bezig houd, met vonnissen te stryken; daar de wysheid die 't gewrogt is van geest en bespiegeling de rol van Advocaat speeld, en alle mogelyke pogingen aanwend, om 't geen zy voorgeeft te bewyzen. By my nogtans, die, in zaken van de reden afhangende, aan de reden alleen geloof geeft, blyft het betwiste, in de staat waar in het van te voren was, en tot nog toe kan ik niet bevroeden, waarom Middelen in andere Landen met een gewenscht gevolg aangewend, by ons vrugteloos zouden wezen. Maar wat dog zoud' de verpagting van de Schouwburg tot desselfs verbetering uitrigten. 't Zy de zelve door Regenten of door Pagters bestierd word, 't middel om de inwoonders naar 't zelve toe te doen vloeijen, op hoop van zig met een nut vermaak te verlustigen, blyft het zelfde. Zulks kan alleen door goede stukken, en bekwame vertoners worden uitgewerkt, en die beide zyn niets te verkrygen, als door de verwagting van winst en eer. Gy eindigd met my een dubbelde raad te geven; gy wenscht voor eerst, dat ik de zelfde stoffen niet dikwils verhandelde? Maar met uw verlof, ik zal daar in de Engelsche Spectator naarvolgen, die met behoorlyke tusschen ruimtens, al 't geen hy in een voorwerp wezentlyk vind, voor den dag brengt. En wat betreft uw voorschrift van niet te tragten voor myne papiere stukken, goude en zilvere platen te verzamelen; daar op zal ik u zeggen, dat zo ik waarlyk behoeftig was, en zelfs my maar in enge nooddruft bevond, ik my zulks niet schamen zoude. Zeg my dog eens, Mynheer, wat vind gy strydig met de strengste reden, en met de fynste Godvrugt in 't gedrag van iemand, die door eerlyke middelen, zig een gemakkelyker en ruimer toestand tragt te bezorgen, en die in 't gemeene nut te betragten zyn eigen voordeel niet goeddunkt te verwaarlozen? Waarom hebben de gaven van 't verstand, 't zelfde voorregt niet als anderen, om haar bezitter fatzoenlyk door de waereld te helpen? Dog zo uwe betuigde Vrindschap voor my, en uw denkbeeld van myne armoede U doet vrezen, dat ik onedele pogingen mogt in 't werk stellen om my daar uit te redden, zo stel u | |
[pagina 75]
| |
gerust. Ver van behoeftig te zyn, kan ik u met waarheid verklaren, dat ik zo wel eet, drink, woon, leg, gekleed en gediend ben, als verscheidene koopluiden, die een half milloen aan goed hebben.
UE. gehoorzame Dienaar de Spectator. [33] |
|