De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 60]
| |
No. 33. Den 18. February 1732. De Hollandsche Spectator.Χαλεπον το μη Φιληται
Χαλεπον δε και Φιληται
Χαλεπωτερον δε παντων
Α 'ποτυγχανειν Φιλουντα.
anacreon.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator.
IK durve gissen dat UEd. reeds een stok oude man moet wezen, of mogelyk wel defrigidis & maleficiatisGa naar voetnoot2. De Reden van deze myne gedachten is, dat gy reeds zo een groot getal Vertogen, over zo veel verscheidene voorwerpen ons medegedeeld hebt, zonder een eenig woord te reppen van de liefde: eene stoffe, waar over meer gesproken en geschreven is als over eenige andere, en waar van nog oneindiglyk meer kan gezegt worden zonder de zelve uit te putten; dewyl die drift op duizend verscheidene wyzen vereenigt met de gesteldheid van lighaam en ziel, met de andere hartstogten verknogt, en door de zelve getempert, bykans in yeder byzonder hart een andere gedaante aanneemt, en verschillende, ja zelfs tegenstrydige gemoeds-bewegingen voortbrengt. De Natuur van gemelde drift blyft voor het doordringenste oordeel verholen, indien de ondervinding aan desselfs | |
[pagina 61]
| |
werkzaamheid de weg niet [18] opent, en 't is onmooglyk de liefde te kennen, zonder de zelve te hebben gevoelt. Ik heb egter voorgenomen te ondertasten of myn gissing omtrent uwe koelheid gegrond zy, door u eene oude onpasselykheidGa naar voetnoot1 myns gemoeds betreffende gezegde passie te openbare, en uw gevoelen te weten omtrent een hulpmiddel, dat my aangeraden is, om my daar van te genezen. Ik ben met zo een hevige neiging tot de liefde ter waereld gekomen, dat ik met waarheid kan zeggen dat de zelve my zo eigen is als het leven, ten minste als het redelyk leven, en dat die tedere gevoelens zo dra in myn gemoed, als geschikte gedagten in myn begrip zig hebben opgedaan: Van myn agtste jaar af heeft zig myn hart al gehegt aan 't een of 't ander voorwerp, dat my beminnelyk scheen, en in die kindsheid heb ik al bekwaam geweest tranen van tederheid te storten. Uitgenomen eenige geringe tusschenpogingen, is deze ongesteldheid met gedurige aanwas my bygebleven tot myn vyfendartigste jaar in 't welk ik my bevinde. Om u den aard van myne ziekte nog klaarder te ontdekken, moet ik u zeggen, dat ik van jongs op onderhevig ben geweest aan droefgeestigheid, die gevoegt by eene levendige en sterke verbeeldingskragt en onophoudelyke mymering, en wakende dromen in 't gemoet gewoon is te verwekken. Geen Character kan 'er uitgedagt worden, daar de liefde in zyn grootste uitgestrektheid meer vat op heeft; luiden van een vrolyken aart scheppen behagen in al 't geen hen omringt, en de gedurige verwisseling van vermakelyke harssenbeelden, gunt hen den tyd niet van hun aandagt lang op 't zelfde voorwerp te vestigen, en daar door de pylen der liefde dieper in hun eigen boezem te drukken. 't was met my ganschelyk anders gesteld, en in die geschiktheid myns ge[19]moeds konde het niet missen of al 't geen betrekking op de liefde heeft, moest my ten hoogsten aangenaam zyn, en by gevolg moest ik eene byzondere verkiessiging vinden in 't lezen van Romans, en in het toepassen van derzelver gevallen op my, en op de minnares, die de regerende Koninginne van myn hart was; dog 't was my onmooglyk uit de zelfde boeken, een volstrekte standvastigheid omtrent het zelfde voorwerp my toe te eigenen. Ik moet egter hier op roemen, dat ik nooit aan ontrouw my schuldig heb gemaakt, en nooit, zo lang ik reden had te geloven, dat ik bemind was, myn hart van een juffer heb afgetrokken, om het aan een ander te geven. Dog dewyl ik nergens anders myne ogen opsloeg, als op | |
[pagina 62]
| |
de beminnelykheid, zo sweefde myne liefde dikmaals te hoog, en verscheidene ryzen daalde zy te laag, waar door, myne Maitressen aan anderen van gelyke staat uitgehuwd zynde, ik gedwongen wierd, hoewel met de innigste droefheid, myne ziel van haar af te rukken. Ik moet bekennen dat ik, in de gedurige loop van myne liefdens gevallen, duizendmaal de natuur, voor myne ongesteldheid, als voor de grootste weldaad, bedankt heb. Daar zyn dierbare ogenblikken ja uuren in de liefde, dewelke door geen vermaak, door geen bedenkelyke wellust kunnen opgewogen worden; 't is niet mooglyk de innige, de verrukkende, de ziel en lighaam overstromende vergenoeging te beschryven, de welke gevoeld worden wanneer twee harten volmaaktelyk vereenigd ten boezem uitvliegen, zig de eene in d'andere als uitstorten, hunne tederste gevoelens vermengen, zig in een smelten, en daar door een dubbeld leven genieten. Alle die genen, die dit onuitsprekelyk zoet gesmaakt hebben, zullen met my bekennen, dat de betoverendste aandoeningen die door 't lighaam [20] alleen kunnen gevoeld worden, by die zielsverrukking in 't geringste niet te pas komen. Doch wat zyn, voor eene zielsgestalte als de myne, die gelukkige ogenblikken zeldzaam vergeleken, met de menigvuldige bitterheden kwellende ongerustheden, en smartelyke kwyningen, die uit de grond van de liefde zelve opborrelen? Bevond ik myn hart verwerd in de aanlokkelykheid van een juffer van een lugtige geest, 't was my onmooglyk my in haar geselschap te vinden, zonder door haar vrolykheid, die een ander minnaar ten hoogste behaagt zoude hebben, niet gepynigt te worden, 't minste gebrek van aandagt voor my, de minste aftrekking van gedachten, alle hare uitspanningen, kwamen my voor als daden van ontrouw. Ik vorderde van haar af dat zy my meer zoude beminnen, als het haar mooglyk was; de werkzaamheid van myn gansche liefde, oefende zig in haar te beledigen door myn verwyt, en te verzagten door de slaafagtigste onderwerpingen, en zonder ophouden in de versworene fouten weder vervallende, dwong ik haar het jok van myne tedere dwingelandy van haar hals te schudden. Nog erger had ik te lyden, wanneer ik een juffer van myn eigene imborst aantrof, en uit die overeenkomst, die den band van onze harten verknogter scheen te moeten maken, onophoudelyke stribbelingen, en oneenigheeden voortvloeiden. De vieste keurigheidGa naar voetnoot1, en eene volstrekte | |
[pagina 63]
| |
wil van volmaaktelyk, en zonder de minste agterhouding bemind te worden in byden even groot zynde, of volgens de vrouwelyke zwakheid in haar eenigzins groter, baarden tusschen ons gedurige misnoegingen, en onze liefde hoe teerder, wierd ons hoe lang hoe meer tot een ondragelyker last. Vriendelykheid, en wellevendheid, door my by eene andere juffer aangewend, kwam haar voor [21] als de grootste misdaad en wierd gemeenlyk door haar gestraft, met my al de smarten van ieverzucht te doen uitstaan; ik behandelde haar in diergelyke omstandigheden, op de zelfde wyzen, en terwyl wy in 't gesprek met anderen de uiterste vergenoeging scheenen te smaken, wierd ieders hart door eene helsche pyn van een gerukt. In dusdanige gevallen heb ik dikwils my herinnert een plaats van Terentius die van de ongerymtheden der liefde sprekende zig dus daar omtrent uitdrukt. Alle die tegenstrydigheden zyn aan de Min eigen. Dan is het stilstand van wapenen, dan oorlog, dan weer Vreede! Deze onbestendigheden door de reden bestendig te willen maken, is niet anders als zyn best te doen om op eene redelyke wyze zot te wezenGa naar voetnoot1. Niet zelden dacht ik ook op eene onwaarschynelyke waarheid in een digtregel door een van de beroemdste Fransche Poeeten begrepen. Ga naar voetnoot* Een teedre ziel moet niet beminnen. Voeg by alle deze smartelyke gevoelens, Heer Spectator, den dwang van bittere schydingen, veroorsaakt door 't absoluit bevel van Ouders, en gy zult volkomen overtuigt zyn dat myn geluk in myne liefdens gevallen vry wat bekrompen is geweest. Dit moet ik echter zeggen, dat in diergelyke omstandigheden agter myne zugten en tranen iets zig verborg dat my eenigzins trooste; zulks bestond hier in dat myne eigen liefde, door zo een scheiding niet gekwetst wierd, en zig overrede, dat indien het in de magt van myn minnares was geweest, zy myne liefde tot de laatste ademhaling zoude aangekleeft hebben. Men mag zig wel verzekeren, dat schoon de geneigtheid tot liefde voornamentlyk spruit uit eene aangeboren gevoeligheid der ziele, zy egter altyd verzeld is, door een buiten gemene, dog sub[22]tiele en fyne eigenliefde, die voor zig zelve geen lieflyker en aangenamer | |
[pagina 64]
| |
voedzel vind als de liefde en agting van een geagt en bemind voorwerp. Hoe Edelmoediger een mensch is, hoe meer hy aan dat slag van eigen liefde is onderworpen. Hy kan over alle ongelukken zig troosten, behalven over de kwetzing van het tederste deel van die eigen liefde, en niets treft hem gevoeliger als de gedwongene vermindering van hoog agting voor zyne eigen waardy. Dit heb ik verscheiden malen ondervonden, wanneer myne liefde van de hand afgewezen, en verstoten wierd, door een voorwerp, wiens ziel ik verzekerd was dat niemand anders tot een bezitter had; of wanneer ik met een mede dinger, met gelyke wapenen van verdiensten en beminnelykheid, om d'overwinning van een hart streed, en in dat gevegt te kort schoot. Indien ik in diergelyk geval, met eenige schyn van billykheid, my konde verbeelden dat myne Medevryer zyn zegen niet aan zyne waardy, maar aan de grilligheid van de juffer verschuldigd was, dan was myn eigen liefde behouden, en ik kittelde my met de veragting van den overwinnaar en van de behaalde prys; maar dwong my de Regtvaardigheid de verdiensten van den gelukkige te erkennen, zo trof my die nederlaag tot het innigste van myn ziel, en geen woorden zyn bekwaam myne neerslagtigheid in dit elendig geval af te schilderen. De eenigste bedenkelyke toevlugt die my overig was, bestond in de hoop van dezelfde wapenen met beter uitslag in een nieuw geval te beproeven. Hoe dikwils heb ik geslingerd in die onstuimige Zee, niet gewenscht naar de veilige Haven van eene geruste onverschilligheid, met een vast opzet van my nooit weer aan die woeste baren over te geven? Hoe aangenaam hoe wenschelyk kwam my die zoete rust in 't verschiet voor, in vergelyking [23] van die ziel vermoeyende verwerring van weinig aangename verrukkingen met menigvuldige dodelyke ontroeringen! Dog gelukte het my zomtyds my uit dit onweer te redden, en de gewenschte Calmte te genieten, 't genoegen, 't welk ik in 't begin van die staatverwisseling daar uit raapte was van geen bestendigheid. Myn ziel was voor die stilte niet gemaakt. 't Was of 'er iets aan myn hart ontbrak, en of 't zelfde niet geheel was! Wat bezigheid ik my zelve gaf, een kwynend verdriet was de trouwe dog onaangename gezellin van myn handel en wandel. Myn gerustheid maakte my, om zo te spreken ongerust: 't was of eene schielyke Ouderdom met hare koude onverschilligheid zig meester van myn boezem had gemaakt. De verlustigingen, die andere 't meest vervrolyken, waren voor my laf en smakeloos; ze troffen de schors van myn gemoed zonder tot het inwendige in te dringen: ik was als iemand wiens tong gewend aan sterken drank de | |
[pagina 65]
| |
kragtigste wynen plat en verschaald vind. Deze vreedzame toestand wierd my hoe langs hoe meer lastig en ondragelyk? Ik konde vergeleken worden by een bootsgezel die door een onverhoopt geluk een schipbreuk ontkomen, binnen weinig tyd 't ontsnapte gevaar vergeet, en door een onwederstaanbare drift gedwongen word om zig aan 't zelve op nieuws bloot te stellen; zo dat ik op de gansche toestand van myn hart met reden 't volgende vaersje van den ouden liefhebber Anacréon kan toepassen:
Ga naar voetnoot*Geen min te koestren in zyn zinnen
Is hard; 't is hard ook te beminnen;
Dog 't is d'onlydelykste pyn
Beminnend' niet bemind te zyn.
Dog ik begin te merken, Heer Spectator, dat ik [24] my verlies in de beschryving van myne malle en zig zelve kwellende tederheid; dog vervele ik U, geef my de schuld daar niet van, maar wel aan de liefde, die in zyn aard een regte snapper is, en hoeveel hy ook gebabbeld heeft, noit gelooft genoeg gezegt te hebben. Ik moet hier egter byvoegen, dat de rype en manlyke jaren myn hart niet redelyker hebben gemaakt, en dat ik zo zeer als ooit, nog een VaadscheGa naar voetnoot1 onverschilligheid, nog eene hevige liefde bekwaam ben te torssen, en moeite heb te bezeffen, welke toestand my 't minst ongelukkig maakt, zommige myner Vrienden, aan wien ik myne ingekankerde kwaal ondekt heb, hebben my aangeraden te bezoekenGa naar voetnoot2, of de huwlyks liefde my van de zelve niet zoude kunnen genezen, zig verbeeldende, dat ik in die toestand eene zekere gematigtheid zoude vinden, tusschen eene vervelende koelheid, en een afmattende ongerustheid des gemoeds, dog d'in'twerkstelling van dien raad komt my wat hachelyk voor, ik houde veel van hulpmiddelen te bezoeken, met welke men uitscheiden kan, als ze de gewenschte uitwerking niet doen. Het zoude wat hard vallen aan iemand, die voor een kwade maag rubarber inneemt, ge- | |
[pagina 66]
| |
dwongen te zyn, schoon zulks de kwaal niet verminderde, al zyn leven in 't gebruik van die vieze wortel te volharden. Ik wenschte wel deswegens u gevoelen te weten, en gy zult my verpligten, met eene uwer Vertogen te besteden, om ons een regt denkbeeld te geven van den huwelyken staat, die by de geestigeGa naar voetnoot1 en beschaafde waereld, meer en meer een kwade naam krygt, en daar by te voegen de redenen, waarom de raad van myne Vrienden u als aannemelyke of verwerpelyk toe schynt: Ik blyve enz. [25] |
|