De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 54]
| |
No. 32. Den 15. February 1732. De Hollandsche Spectator.
Metiri se quemque suo modulo ac pede Verum est.
horat.Ga naar voetnoot1
IK ben geenzins verwonderd over de gedurige, en schielyke verandering van de Modes, rakende onze opschik, en voornamentlyk die der Vrouwen. Zo dra hebben de eerste Dames van ons land niet een dag of agt gepronkt met een nieuwerwets hulzeltje karsvars van 't Fransche Hof gekomen, dan eens met een poppemutsje vol strikjes, kwikjes, en klater goud, dan eens weer een kinder klapmutsje, dat langens de bedekte koonen tot aan de kin nederdaalt, of 't minder slag van Dametjes rusten niet voor dat ze mede op dezelfde wys gekapt zyn, waar door zy den hoogmoed van de groote juffers kragt en gewelt aandoen, om alle veertien dagen haar hooft weer anders op te toyen, op datze aldus altyd van de Burger Vrouwen onderscheiden mogen blyven. Dog 't geen my verwondering baart is, datze een diergelyk middel niet aanwenden om haar rang, in gewigtiger opzigten te handhaaven, en zo dra als de Tytels aan haar geboorte of aan de waardigheden van hare mannen gehegt te gemeen worden, zig niet telkens nieuwen aan[10]maatigen. Waarom, by voorbeeld, zouden de Adelyke Dames, in de hedendaagsche schielyke aangroei van de Mevrouwen, die ik niet wel kan raden, waar gestuit zal wordenGa naar voetnoot2, zig zelfs in het Nederduitsch de naam van Madame niet kunnen toeeigenen? Ik heb reeds overlang juffers van de eerste rang gekend, die zig in hare moedertaal Mademoizelle deden | |
[pagina 55]
| |
noemen? Ik kan niet zien dat het ongerymd zoude wezen, voor alle de juffers van eene aanzienlyke geboorte, dat exempel na te volgen, om ten minste een weinigje in titel uit te blinken boven Mejuffrouwen de kameniertjes. De ware Heeren zouden ook niet kwalyk doen van iets diergelyks uit te vinden. Ik ben verzekerd, dat zulks de aardigste potsGa naar voetnoot1 zoude wezen, die aan de opgeblazendheid van die groote menigte van Mynheeren, en Mevrouwen, zoude konnen gespeeld worden, en dat ze daar door weder tot de zelfde laagte zouden nederzinken, waar in, in myne jonge jaren de Monsieurs, en de juffers zig bevonden. Ik heb gezegt, en bewezen, dat eertyds in de zeden der Romeinen naar mate van hunne aangroejende magt en Rykdom de beschaafdheid als eene onafzonderlyke gezellinne van weelde en ondeugd was ingesloopenGa naar voetnoot2. Ik wil egter gaaren bekennen dat de wellevendheid, onder de regeringen van Julius Cæsar, en Augustus, by dat volk nog maar in de wieg lag. In die tyd waren deze trotze bazen van de vermeesterde waereld nog maar plomperts en bottrikken in vergelyking van onze Hedendaagsche Neerlanders. Zoude iemand, die de gewoonte der Oude Volkeren nergens anders als in toneelspelen, of Romans gezien heeft, wel in zyn harssenen kunnen krygen, dat een gemeen Roomsch Burger, aan een van die groote mannen schryvende, niet anders aan 't hoofd van zyne missive zoude [11] geplaatst hebben, als, by voorbeeld, Marcus Fundanius aan Cajus Julius Cæsar? Zoude hy zig wel kunnen verbeelden, dat in plaats van duizend nederige verschooningen, wegens de gebruikte stoutheid, dusdanige brief misschien zoude begonnen hebben met de volgende laffe en onbeleefde uitdrukkingen: Indien gy gezond bent, zo is het wel, ik ben nog gezond! 't Is egter de waarheid, en ik zal in 't voorbygaan aanmerken, dat zulks veel overeenkomst heeft met de briefstyl van onze Voorvaderen! Ik laat U weeten, dat ik nog kloek en gezond ben; Hoope dat het met U ook zo zal zyn; ware het anders, 't zoude my van harten leed zyn. Ten minste zal men denken dat dusdanige brief geeindigt zoude hebben, met de sterkste betuigingen van de nederigste onderwerping, en van het diepste ontzag waar mede de Schryver zoude verklaard hebben te zyn, des Keizers onderdanigste, gehoorzaamste, en getrouwste Dienaar. Maar dat is ook mis; 't heele slot zoude hebben bestaan in 't onnozel woordje. Vaar wel! Cæsar Augustus | |
[pagina 56]
| |
was zeker al een aanzienlyk man, en men kan met reden zeggen, dat hy ruim zo groot een Heer was, als al de gekroonde hoofden van Europa met malkander, nogtans, als men hem aansprak; gaf men hem de naam niet van Uw Majesteid, Uw Hoogheid, geenzins. Zelfs niet van Mynheer Cæsar. 't Was maar blootGa naar voetnoot1 Cæsar, net als of men nu een Vorst, Philip of Jurrien noemde. Livia, Gemalin en moeder van Keizers, was niet Mevrouw Livia; ze was Livia, en daar meê was het uit. 't Was ook niet anders, met Augustus dogter, 't moye en 't Galante Juliatje; men noemde haar Julia, en niet Princes Julia; Freule Julia, ja zelfs niet juffrouw Julia. Ik beken, dat ik hier dingen vertel, die bykans geen geloof verdienen, maar de ongeleerde Lezer kan'er vast op gaan, [12] en daar uit met my besluiten, dat ik met grond heb staande gehouden, dat de wellevendheid zelfs in de goude Eeuw van Augustus, by de onze maar kinderspel was. Ik zal 'er iets byvoegen, dat nog onwaarschynlyker is, en egter zeker, en my doet denken om zeker Spartaansch Veldoverste, die van de Thebanen geslagen zynde, uitriep, dat het net was, als of schooljongens aan hun Meesters plakken gaven. 't Geen ik beoog is, dat wy in zekere opzigten onze zedenmeesters de Franschen in beschaaftheid zo ver te boven gaan, en voor uitloopen, dat ik niet geloof dat ze ons oit zullen tragten te agterhalen. In onze brieven maken wy onze gansche Natie tot Edelluiden, en wy spreeken noit met de Menschen zelfs, maar altyd met haar Edelheid; hoewel wy in dezelve eenige verscheidentheid van trappen erkennen. UE wil zeggen UEdelheid; zulks zal niemand my ontkennen, en dien tytel weigeren wy den minste burger niet. Een trapje hoger voegen wy 'er een lettertje by; dan is het UEd. komt 'er een ampt van eenig aanzien by, dan leerd de beleefdheid ons te schryven: U Wel Ed. gestrenge, en zo dit alles word opgehoopt met Ridderlyke kwartieren, en voorouders, dan moet de maat volgemeeten worden, met U Ed Welgebooren, of in zommige Provintien U hoog Welgeboren, en die geheele plegtigheid moet zo nauwkeuriglyk in agt genomen worden, dat, zo 'er het minste titteltje aan hapert, men gevaar loopt, van iemand te honen, en van vrind tot vyand te maken. Men moet ook met my bekennen dat dit vieseGa naar voetnoot2 ceremonieel, een groote zwier en deftigheid aan onze hedendaagsche briefstyl byzet, en dat het wonderlyk wel uitgevonden is, om een dorre geest middel te verschaf- | |
[pagina 57]
| |
fen van een fatzoenlyk bladzydje of twee, te vervullen; om dit met een staaltje te [13] bewyzen, zal ik de moeite nemen, van een briefje uit te schryven dat ik onlangs op straat gevonden heb, en dat van een Advocaat of Procureur aan een Man van de hoogste geboorte schynt geschreeven te zyn. Hoog Edele welgeboore Heer Ik heb wel ontfangen U H.E.W.Gs. brief waar in U H.E.W.G. my gelieft te schryven, dat U H.E.W.G. op U H.E.W.Gs. landgoed verscheiden dagen heeft gepasseert, en U H.E.W.G. zig met andere importante zaaken U H.E.W.G. betreffende, heeft bezig gehouden, zo dat U H.E.W.Gs. geen tyd heeft gehad de verzogte stukken rakende U H.E.W.Gs. proces op te zoeken. U H.E.W.Gs. zal egter gelieven te weeten dat U H.E.W.Gs. zaak, zo U H.E.W.Gs gezegde stukken niet spoedig zend, volgens U H.E.W.Gs. wensch niet kan geentameert worden. U H.E.W.Gs. zal, hoop ik, my myne precipitatie alleenlyk spruytende, uit iever voor U H.E.W.Gs. interest ten besten houden, ik blyve met de nederigste onderwerping en het diepste respect. Hoog Edele Welgebore Heer P.S. zyn H.E.W.Gs. U H.E.W.Gs. zoon, heeft my U H.E.W.Gs. uit order van U H.E.W.G. U H.E.W.Gs. laatste zelve ter hand gesteld, nevens U H.E.W.Gs. beleefde dienst presentatie; voor welke U H.E.W.Gs. verpligtende attentie ik niet kan nalaten U H.E.W.Gs. hartgrondiglyk dank te zeggen. Hoewel dit voorbeeld baarblykelyk aantoond, dat dusdanige tytels zo digt als hagel op een brief nedergestort aan dezelve eene byzondere kragt en aardigheid leenen, zo vinden egter onze aanzienlyke Vaderlanders goed, om geen gevaar te lopen iemands Edelheid te vergrooten, of te verklynen, [14] malkander liever in 't Fransch te schryven, waar in men uitgezonderd eenige buitengemeene gevallen, met Mynheer, Mevrouw, en Mejuffrouw volstaan kan; 't zoude ook wel kunnen wezen, indien ik het zeggen durf, met al het ontzag dat hen toekomt, dat ze al te lui en te traag zyn om weinig zin in veel woorden op te sluiten; ik kan juist niet zien, dat men hun veel ongelyk daar in zoude kunnen geeven, indien hunne traagheid in dit geval en in andere van de zelfde natuur alleen bepaald bleef. Dog dit is rykelyk genoeg van de zelfde stoffe gesprooken. Het overige van myn papier zal ik vervullen met een brief my van Leiden toegezonden. | |
[pagina 58]
| |
Heer Spectator.
Na vier jaren op deze Hoge School versleeten te hebben, vind ik my tegenswoordig, niet geheel en al zonder verdienste, vereert met de titel van Candidaat. Ik moet UE openhartiglyk bekennen, dat ik in den loop van myne studien, de waarheid van 't geen gy wegens de nuttigheid van een verstandig Gouverneur gezegt hebtGa naar voetnoot1, maar al te wel heb ondervonden, en zo ik oit my Vader zie van een zoon, geneigt en geschikt, tot geleerdheid, heb ik vast besloten, al zoude ik in andere zaken, de veragtelyke naam van gierig op my laden, niets te sparen, om hem van zo een nut leidsman te voorzien. Ik heb in de eerste jaren, hoewel van harten wenschende groote en spoedige voortgangen te doen, ellendig en somtyds tot mismoedigheid toe, getobt. Doch door hulp van een jongeling van geringe familie, heb ik eindelyk den waren draad van de studie gevonden, en dezelve zo wel gevolgd, dat ik geen beunhaas tot het uitleggen van de wetten my voorgesteld, nog tot het opstellen [15] van een kort en eenvoudig dispuit, hebbe van noden gehad. Ik ben meer verbonden aan de goddelyke voorzienigheid als aan myne eigen wysheid voor 't geluk van my aan geen grove en onbetamelyke lichtmisseryen te hebben schuldig gemaakt. Doch ik heb, in Coffihuizen, en gezelschappen, zo veel hooren spreken van glazen uit te slaanGa naar voetnoot2, en van op de wagt aan te vallen, dat ik my verbeelde daar uit aanleiding gekreegen te hebben, om eene reflexie waardig U medegedeeld te worden, te maken. Myns oordeels, Heer Spectator, zoude hier minder baldadigheden en straatschenderyen door onze studeerende jeugd gepleegt worden, zonder de zo genaemde stoepjesGa naar voetnoot3 of soldaten expres gehuurd, om de zelven te weeren. Deeze myne gedagte strekt niet om de wysheid van de fondateurs van deze doorluchtige Universiteit verdagt te maaken; ganschelyk niet; Ik zie zonder moeite, dat om ryke, weeldige, en brooddronken jongelingen door groote voorregten van de ordinare Vierschaar bevryd, te beteugelen, dit hulpmiddel noodzaaklyk moet gescheenen hebben. Maar het beurt, gelyk gy weet, niet zelden, dat de menschelyke wysheid zig oefenende omtrent toekomende dingen, en alle mogelyke omstandigheden niet kunnende voorzien, door den uitslag | |
[pagina 59]
| |
overstaag geworpen word. Myns bedunkens is zulks hier het geval. 't Gansche lighaam der studenten is bezield met een algemeene haat, tegens de soldaten, die zy als haar natuurlyke vyanden aanzien, en dien afkeer is geschraagd door de grootste veragting voor derzelver lage en armoedige staat. In de soldaten weederom is dezelfde levendige en algemeene haat tegens de studenten tot in het diepste van 't gemoed gevestigt, en dezelve is ondersteund door de natuurlyke nydigheid waar mede het janhagel omtrent ryke en [16] fatzoenlyke luiden is aangedaan. De laatsten, hoewel het hun pligt en gewoonte is verdedigenderwyze te vegten, myden daar van niet altyd de occasie; met eene behoorlyke omzigtigheid, en leggen zomtyds wel eens lagen aan de losse ongebondenheid van hunne tegenpartyders. De andere zoeken, zo dra als 'er wat wyn in 't hooft is, alle mogelyke middelen om hunne vyanden met voordeel aan te tasten. Van honderd ryzen dat hier de glazen ergers worden uitgeslaagen, geschied het geen tienmaal uit enkele baldadigheid, of om wraak te oeffenen. 't Geschied meesten tyd, zo wel als het schraffenGa naar voetnoot1 met de degens, om met de soldaten aan de gang te komen, hen naar 't gemaakte gerugt te lokken, in de strik te krygen en van alle kanten onverhoeds op het lyf te vallen. Ik ben verzeekerd dat, waren 'er geen stoepjes, weinig KrottersGa naar voetnoot2 hier zouden gevonden worden, en dat aldus door eene t'zamenvloejing van omstandigheden 't grootste kwaad uit het geneesmiddel zelve spruit: Ik blyve.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, &c. [17] |
|