De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 45]
| |
De Hollandsche Spectator, Tweede deel.Te Amsterdam, | |
[pagina 47]
| |
No. 31. Den 8. February 1732. De Hollandsche Spectator.
Ad populum phaleras! ego te iutus & in cute novi.
juvenal.Ga naar voetnoot1
ONder de menschen die hun werk schynen te maken, van zich een eeuwige gelukzaligheid te bezorgen, vind ik driederley slag. Zommige zyn fyn, en niet godvrugtig; andere fyn, en godvrugtig teffens; andere wederom godvrugtig, en niet fyn. Hoewel het woord fyn, hier ter plaatze niet zeer dubbelzinnig is, vind ik egter raadzaam omstandiglyk de betekenis welke ik aan het zelve hegte, uit te leggen. De Fynigheid openbaard zich, met de zelfde natuur, dog, onder verscheidene gedaantens in alle bekende Religien, zo wel de Heidensche, en Mahometaansche, als in alle de takken des Christelyke Godsdienst. Wat onze Gereformeerde aangaat ik verstaa door een fyn perzoon iemand, die zich van de gemeene hoop zyner medeburgeren afzonderd, onder voorgeven van zich van alles, dat niet direct tot uitwerking zyner zaligheid diend, volmaakt te ontledigen. Hy verschild van hen in kleding, in spraak, in gang, in houding, wil hy zyne gedagten uiten zelfs in zaken, die op de godvrugt geen betrekking hebben, zyn styl en | |
[pagina 48]
| |
tonen swe[2]men naar de gewoone preektrant; Hy sleept zyne woorden traaglyk voort, 't eene schynt het andere af te wagten; zyn gesprek is onophoudelyk vermengt en afgebrooken door zugten en steunen. Zyne aangezigt is strak, en betrokken, zyne tred is met gemaaktheid plomp, zyne ligchamelyke beweegingen zyn traag, en onagtzaam; Hy schynt in geduurige innige bespiegelingen verdronken; zyn stem komt zelden voor den dag, als door de neus, als of ze door middel van dien doorgang, een nieuwe heiligheid konde erlangen. Zyn droefgeestig en neerslagtig hooft hangt opzyde, als eene door de wind gedrukte bies, de vriendelyke lag heeft de weg van zyne geslootene lippen vergeten. De glans van zyne oogen is door een bestendige nevel verduistert. 't Minste woord, dat hem als los en ongebonden voorkomt doet hem trillen en beven, de minste daad of beweging wiens vrolykheid hy dartelheid, en waereldgezindheid, denkt te kunnen noemen, rukt hem de berisping ten halze uit; zo zyn broodwinning het kan lyden, en zomtyds, al kan ze het niet, verzuimt hy geen predicatie, geen Catechezatie, geen oefening. De overige tyd, die hy spaaren kan, word door hem besteed, in 't lezen van geestelyke boeken, in uitgesprookene gebeden, in 't zingen van godvrugtige liederen; In wat gezelschap hy zich bevind, in schuiten, op wagens, zonder in te zien of de gelegentheid het toelaat of niet, tragt hy zyn ligt te doen schynen, en mist hy niet zyn heiligheid te doen uitblinken. Voor het danzen, een vrolyk deuntje te neuren, en voornamentlyk voor 't kaartspel, heeft hy een gruwel en zo iemand hem tragte te overreden de Schouwburg te bezoeken, hy zoude zich verbeelden dat men hem levendig naar de Hel wilde slepen. Voeg hier by dat zyne effen en eenvoudige kleding [3] even zo ontdaan van zwier, als van slordigheid, hem van verre, voor 't geen hy is, aankondigt, en ik twyfel of 'er iets aan het karacter van fynheid ontbreken zal. Luiden, aan wie het zelve vreemd is, vatten omtrend die uiterlyke ingetoogenheid twee verscheidene, en reets strydige gevoelens op: zommige, die geen denkbeeld van godvrugt hebben, bedrogen door dien uiterlyke schyn zien alle de fynen aan, als ware heiligen, naar welken den Hemel reeds rykhalst; anderen niet minder in getal, meten ze allen met de zelfde maat, en verslyten ze zonder onderscheid voor geveinsden, en schynheiligen, die voorbedagtelyk hun werk maken van hunne ondeugden, met de bedriegelyke mantel van uitwendige heiligheid te bedekken, en te verduisteren. Beiden dwalenze van 't spoor der waarheid af; Dat dikwils de uitwendigheid, van ware godvrugt ontbloot is, weet niemand beter als de fynen zelven, die zich niet | |
[pagina 49]
| |
ontzien te bekennen dat zy dikmaals die droevige waarheid t' hunnen kosten beproeft hebben. De gedagten van de anderen ten hoogste ligtvaardig, roekeloos en strydig met de kristelyke liefde zyn niet min onwaaragtig. De regte schynheiligheid, die met moedwil en voorbedagte raad het momaanzigt van godvrugt aandoet, om daar door 't oogmerk van waereldsche belangen te treffen, ondersteld, of eene inwendige verloochening van een opperwezen, of de baldadigste veragting en bespotting van een erkende Godheid, en is dienvolgens een wanschepzel van ondeugd en boosheid, daar zelfs de ontaardste zielen voor zidderen moeten. 't Is derhalven geloofbaar dat een gering getal met zo een afgryzelyke godloosheid besmet is. De meeste van dat slag van fynen die van ware godvrugt ontbloot zyn, zyn menschen, uitgezonderd de uiterlyke schors, ge[4]lyk aan de meesten hoop der gener, van dewelke zy, door uiterlykheden, zich afzonderen. Zy zyn even zo zwak, even zo onderhevig aan den indruk van drift, eigenliefde, en belang, zy hebben omtrent de opperhuid maar werkzaam geweest, om dezelve te reinigen, en op het hart hebben ze de minste pogingen niet aangewend. Men kan ze gelyken aan een dierbaar porcelynvat, dat voor een schoorsteen pronkt en door zyn glans zoude konnen doen geloven, dat het schatten behelst, hoewel 'er niets als stof, en spinrag in te vinden is. Zy myden zich, gelyk de meeste luiden, die men eerlyk noemd, voor groove, en schreeuwende zonden, gevegten, doodslagen, overspel, openbaar steelen en roven, en ergerlyke ontugt, dog men bevind ze nevens een ander, trots, nydig, kwaadsprekend, liefdeloos, baatzugtig, wraakgierig, en wanneer het dus, met hunne driften en voordeel overeenkomt verfoeyelyke lasteraars. Hun onmiddelyk oogwit is niet anderen met een schyn van heiligheid te bedriegen; Neen zy zyn zelve bedrogen door de natuurlyke misleiding van hun eigen hart; Die misleiding gestaaft door onkunde, valsche denkbeelden, en gebrek van ernstig en onpartydig onderzoek, doet hen een wezentlyk onderscheid onderstellen, tusschen Godvrugt en deugd. 't Is niet uit te drukken hoe zeer 't kwalyk begrepene woord van Heidensche zedelessen, die valsche denkbeelden schraagt en ondersteund. De deugd is zo wel eigen aan de Heidenen, als aan de Christenen, en heeft de wyste, en edelmoedigste, van die ongelukkige verschovelingen van een eeuwige straf niet kunnen ontheffen. Maar de Godvrugt, is 't ware livrey en kenteken van de Christenen alleen, 't is alleenlyk aan de Godvrugt, dat eene oneindige gelukzaligheid met eene onbreekbare band verknogt is. Dus redekavelen zy met hun eigen [5] hart dat door gemakkelykheid van zoda- | |
[pagina 50]
| |
nige godvrugt ingenomen zonder moeite 't besluit van die redenering aanneemt, en zich toeeigend. Door godvrugt verstaan ze 't geheele 't zamenweefzel van uitwendige godsdienstige plegtigheden, en de onthouding van zekere verlustigingen der lighamelyke zinnen. Op dien voet maken ze een zoort van verdrag met den Hemel; zy delen met dezelve 't geen hen voorkomt als de pligten van een Christen. Voor zich zelven bedingen ze eene volstrekte vryheid omtrent de gehoorzaamheid verschuldigt aan Gods wezentlykste wetten rakende hun evenmensch. Daar en tegen wegen ze aan het opperwezen toe zo veel kerkgangen, zo veel oefeningen, zo veel gelezene hoofdstukken van de heilige schrift, zo veel uitgestorte gebeden, zo veel onthouding van swier, geoorloft vermaak, en daar mede verbeelden zy zich dat den Hemel reden van vergenoeging, en zy, van gerustheid, moeten hebben. By dit gewaand Accoord verliezen ze zekerlyk niet, zy denken den Hemel met beuzelingen te payen, en al 't wezentlyke voor zich te houden. Zy slagtenGa naar voetnoot1 de kinderen, die door hunne grillige en eigenzinnige ongehoorzaamheid hunne ouders vertoornd hebbende, verzekerd zyn door flikfloyen en liefkozery, die hen de minste moeite niet kost, dezelven te zullen verzagten, en met zich te verzoenen. Wat zwarigheid dog steekter in de uitbottende takjens van de ondeugd wat te besnoeien, de kleding vereffenen, predikatien aan te horen, zyn wezen in een nieuwe vorm te gieten. Wie dog, zo hy het eenigzins ter harte neemt is tot dat werk onbekwaam. Maar op de pynelykste manier 't hart op te scheuren, in 't zelve te vroeten, en met ernst te werken om de diepe wortelen van 't zedelyk kwaat te doen waggelen en allengskens uit te roe[6]yen, de natuurlyke neigingen met onophoudelyke pogingen te vermeesteren, de driften te temmen en onder de gehoorzaamheid der verligte Reden te brengen, zyn innigste natuur te vernieuwen, en voornamentlyk de opgeblazendheid aan schyndeugd zo onafzonderlyk verknogt 't onder te brengen, en van den opperzedemeester te leeren nedrig en zagtmoedig van harten te zyn, daar in bestaat de ware moeyelykheid, en met eene de regte waardy van de Godvrugt, en dat is juist 't geene daar de misleide reden van dat slag van menschen de moeite niet neemt van aan te tillen. Daar is geen valsch denkbeeld, dat een gemeenzamer bedrog in 't menschelyk gemoed uitwerkt, als de misgreep, waar door een middel tot | |
[pagina 51]
| |
een zeker einde, voor 't beoogde einde zelve genomen word. Dus ziet een gierigaart den rykdom, waar door een gelukkig leeven kan uitgewerkt worden, voor 't geluk zelve aan. Dus word de opgelegde geleerdheid, waar uit eene geoefende reden hulpmiddel tot aangroey van wysheid kan halen, voor aanwas van wysheid zelve gerekent. De misslag van onze deugd ontbrekende fynen of wel ernstigeGa naar voetnoot1 spruit uit dezelve bronader. In de kerk een gedeelte van zyn tyd te verslyten, den Bybel en andere stigtelyke boeken dikmaals te doorlezen en zelfs in zyn geheugen te prenten, gebeden op te zeggen, zyn eigentlyk en in zich zelven, geen daden van godvrugt; 't zyn middelen, om de godvrugt te verkrygen en te vermeerderen; wel is het waar dat zo men die middelen met een waar en opregt voornemen in 't werk stelt, tot verkryging van derzelver einde, zulks een teken is van eene godvrugtige gestalte der ziele, en een bewys dat een gedeelte van 't bedoelde einde reeds is verkregen; Maar in dit geval is 't aanwenden van die middelen niet door zyn eigene natuur, maar door de geschiktheid van die gene die ze gebruikt een ware daad van godvrugt. Ik weet wel dat het geweten der gener, die zodanige verdeeling van pligten tusschen God en zich zelven maken, wel eens wakker word, en hen hunne ongehoorzaamheid bitterlyk verwyt; Maar dezelve word ligtelyk weer in slaap gezust, door eenige traantjes van berouw schoon niet verzelt met verbeetering van zeden; Men durft niet aandagtelyk onderzoeken, of de aanklevende zonden de uitwerkzelen niet zyn, van hebbelykheden, die on[7]mooglyk met de hoedanigheid van een Christen bestaan kunnen. Men doopt ze liever met de naam van swakheden, en van droevige overblyfzelen van de natuurlyke, en onuitroeybare verdorvendheid. Men twyfeld niet, of die gebreken worden weer ten volle door een onwrikbaar geloof goed gemaakt. Men hegt zyne gedagten zo sterk op de stelling, dat het geloof regtvaardigt zonder de werken der wet, dat men geen tyd heeft om te overdenken, dat het geloof zonder de werken dood is, en dat zonder de Heiligmaking niemand God zal zien. Doch door des Hemels goedheid is dit het Karacter niet van alle die men van de menigte met de naam van fynen, onderscheid. Ik heb het geluk onder de zelven te kennen luiden van deftige zeden, die met alle pogingen, zo ver ze door hun ligt bestierd kunnen worden, zig meer en | |
[pagina 52]
| |
meer tot eene volmaakte betragting van alle de pligten van een Christen zoeken te verheffen, en by wien de uitwendige ingetogenheid, zedigheid en ernst niet anders zyn als de geduurige uitwaazeming van de godvrugt, die hun gemoed overstroomt. Voor dezulke heb ik de opregte agting en eerbied. Ik wenschte alleenlyk derzelver reden gevoelig te maken omtrent eenige hunner gebreken, die meer uit een verkeerd begrip, als uit eene kwade neiging voortvloeyen. Ik weet wel dat ze liefdadig omtrent hun evenmensch zyn, altyd gereed om hen naar het lighaam alle nodige bystand te verschaffen, en voornamentlyk om desselfs geestelyke weldoeners te zyn; Ik durf egter zeggen, dat 'er iets zeer gewigtigs aan de Christelyke liefde van die deftige luiden hapert. Door het al te groot gewigt 't welk zy leenen, aan dingen niet wezentlyk eigen aan de ware deugd, verhaasten zy zich gemeenlyk te veel, tegens het nadrukkelyk gebod van onzen opperleermeester, om anderen te veroordelen. Een kleed naar de Mode, een aardig hulzel, een vrolyk gelaat, een hartige lag, de pas van een dans, die de benen zomtyds maken, zonder dat de ziel daar op agt geeft, verwekken in hen aanstonds kwade gedagten, en de naam van waereldlingen, en wel zomtyds van verdoemelingen en hellewigten, word met uiterste roekeloosheid, aan die beuzelingen gehegt, voornamentlyk zo die gene, die zich kwansuis daar aan schuldig maken, zich niet ontzien, nu en dan in een Assemblé, op een baal en in de Schouwburg te verschynen, of zich een uurtje met het kaartspel bezig te houden; 't Geen my hier in 't wonderlykste voorkomt is dat [8] hun deugd zo streng in dit opzigt, zich, min, als aan deze uiterlykheden, stoort, aan een fyn leugentje, aan eene onedele baatzugt, en aan een ergerlyk liefdensgevalletje, en dezelven door de vinger ziet als swakheden bestanelyk met een Christelyke grond. Immers is het zeker dat onopregtheid, bedrog, en onkuisheid duidelyk door Gods wetten worden verboden, en dat die zich daar in vergrypen handtastelykGa naar voetnoot1 tegen hun eigen geweten zondigen. Zulken, in tegendeel, die zich niet onthouden van eenige uitspanningen, die men met de naam van ligtvaardigheid en ydelheid brandmerkt, ontkennen, dat deswegens eenig uitdrukkelyk verbod in Gods woord te vinden zy; en neem eens, dat zy hier in dwalen; 't blykt egter zeker, dat het niet kwetzen van hunne Conscientie, die misdaad verminderd. Dat het misbruik van die verlustigingen, zo lang het duurt, met de godvrugt niet kan verbonden worden is onbetwistelyk. | |
[pagina 53]
| |
Maar waarom dog kan een matig gebruik van die vermaaklykheden met de ware deugd niet bestaan, of wel min bestaan, als zwakheden rakende de verschuldigde gehoorzaamheid, aan Gods uitdrukkelyke wetten? Ymand, by voorbeeld die zich 't genot van dezelven gunt, en goedvind in kleding die van zyne Medeburgers op te volgen, die, daar en tegens, in zyn gehele gedrag alle zyne betrekkingen omtrent zyn evenmensch, man, huisvader, vriend, ingezeten, stiptelyk beantwoord; die met aandagt de uitwendige Godsdienst betragt, om wat reden moet die uit het getal der ware Christenen uitgesloten worden; Hoe weten wy hoe hy zich by zich zelve in een afgezonderd vertrek, met zyne bespiegelingen, omtrent zyn eeuwig belang, dragen mag, en wie geeft ons het regt om zonder kennis deswegens een nadelig vonnis te vellen? Ik weet, dat de verstandigste onder de godvrugtige fynen erkennen door woorden en daden, dat het geoorloft is onderscheid, tusschen spys en spys, drank en drank te maken, en daar in met gematigdheid zyn keur te voldoen. 't Is wel waar dat als zy dusdanig gebruik van de lekkerheid maken zy verkwikking noemen, 't geen zy in anderen, brassen, smullen en smeren dopen; Maar de naam veranderd de zaak niet. Nu wilde ik wel eens weten, door wat bedenkelyke reden de smaak eenig voorregt boven de andere zinnen, zich kan aanmatigen, en zo het geoorloft is 't vernuft van de kokery, om dezelve te voldoen in eene zekere graad werkstellig te maken, uit wat oorzaak 't vernuft niet mag aangewend worden, om, in de zelfde graad de oren te strelen, en de ogen te verlustigen? [9] |
|