De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
Het spectatoriale genreGa naar voetnoot1Op 11 april 1709 verscheen te Londen de eerste aflevering van The Tatler (De Babbelaar). Ruim tweeëntwintig jaar later, op 20 augustus 1731, beschrijft Justus van Effen de conceptie van dit blad in zijn Hollandsche SpectatorGa naar voetnoot2. De behoeftige omstandigheden waarin de “Heer Steele” (Richard Steele, 1672-1729) was komen te verkeren, zo vernemen we, zouden het medelijden gewekt hebben van diens kameraad, de “vermaarde Heer Addison” (Joseph Addison, 1672-1719). Deze bedacht derhalve een plan om zijn onfortuinlijke makker een geregelde bron van inkomsten te verzekeren. Hijzelf, Steele en enkele anderen zouden de intellectuele koppen dagelijks bij elkaar steken en de litteraire weerslag van dat brainstormen in briefvorm, quasi vanuit “verscheide plaatzen, en Koffy-huysen van Londen”, uitbrengen onder de titel The Tatler. Ernst én luim zouden in het aldus gevormde blaadje, waarvan de opbrengst uitsluitend aan Steele ten goede zou komen, een plaats moeten krijgen. Al spoedig bleek het een zo succesvolle onderneming, dat het schrij- | |
[pagina 14]
| |
verscollectief het waagde het oorspronkelijke doel - Steele van de bedelstaf redden - uit te breiden met een tweede oogmerk. Door het aantal serieuze bijdragen te vergroten zouden ze trachten “als edelmoedige weldoeners van 't Vaderland” “het hart en manieren van hunne Medeborgers te hervormen, en van gebreeken te zuiveren”. Weldra profileerde de Tatler zich dus als een moralistisch blad, gericht op de burgerij. En ook die, meer ambitieuze, formule sloeg in. De verschijning van The Tatler betekende de geboorte van een nieuw genre, in de jaren erna voortgezet in bladen als The Spectator (1711-1712) en The Guardian (1713), en naderhand ook buiten Engeland druk beoefend. De Tatler kwam, anoniem, driemaal per week uit en bevatte aanvankelijk inderdaad een mengeling van luchtige en ernstige stukjes over diverse thema's. Steele verschool zich achter de gefingeerde figuur van Isaac Bickerstaff, die zogenaamd vanuit verschillende Londense koffiehuizen de lezers mededelingen deed over zijn belevenissen en overdenkingen. Later, vooral in de Spectator, werd een gehele aflevering gevuld met een essay of brief over één onderwerp, maar de bindende figuur, inmiddels de Spectator-figuur (Mister Spectator), bleef bestaan. Zo kreeg het begrip ‘spectator’ een dubbele betekenis: die van een bepaald soort tijdschrift (het spectatoriale blad) én die van de fictieve persoon die zich daarin rechtstreeks tot de lezer richtte. De Tatler stond niet aan het begin van de tijdschrifttraditie in het algemeen. Reeds vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw begon de periodieke pers op gang te komen met de verschijning van nieuwstijdingen (de z.g. ‘mercuren’), geleerdenjournaals en satirische bladenGa naar voetnoot1. Hiervan onderscheidden de spectators zich vooral door hun toon. Stelden zij zich al op als zedenmeesters voor de burgerij, dan mocht dat niet leiden tot dorre ernst en zouteloosheid, noch tot oppervlakkige spot: naar Horatiaans model moest het nuttige met het aangename verenigd worden en diende de les in een geestig (witty) kleed gestoken te zijn. De Spectator richtte zich rechtstreeks, en in toenemende mate als persoon, tot de lezer, zodanig dat er na verloop van tijd een tweerichtingsverkeer in de communicatie ontstond. Dat werd voornamelijk zichtbaar in | |
[pagina 15]
| |
de lezersbrieven, voor zover die althans niet fictief waren. Van beide kanten bleef de anonimiteit echter bestaan: de auteur van een periodiek hield zich schuil achter de Spectator-figuur; de correspondent ondertekende gewoonlijk niet of met “N.N.”, of bediende zich van een pseudoniem als ‘Grietje Kenouil’ of ‘Willem Letterminner’. Tot de trouwe lezerskring behoorden stellig veel vrouwen. Thema's als mode, liefde, huwelijk en sociaal gedrag van de vrouw waren natuurlijk op dit lezerspotentieel gerichtGa naar voetnoot1. Mogelijk waren er ook vrouwen die in geschrifte reageerden, maar het is allerminst zeker dat lezersbrieven die met een vrouwennaam ondertekend waren, ook inderdaad van een vrouw afkomstig waren (achter de naam ‘Grietje Kenouil’ bijvoorbeeld ging een man schuil). Zoals gezegd situeerden Steele en de zijnen de Tatler in diverse Londense koffiehuizen, de plaatsen bij uitstek waar bezoekers over van allerlei van gedachten wisselden. Men dronk er wat, rookte er een pijp en las er kranten, nieuwsbladen (mercuren) en tijdschriften. Anders dan men op grond van de naam wel veronderstelde, werd in een koffiehuis meer dan alleen koffie geschonken: uit tal van teksten valt af te leiden dat er chocolade, maar ook alcoholische dranken genuttigd werden. Misverstand bestaat ook over de aard van het publiek. Het is zeer de vraag of de koffiehuizen uitsluitend bevolkt werden door leden van de gegoede burgerij (zoals Buijnsters meent), of juist van de kleine burgerij (naar de opvatting van Feenstra). Waarschijnlijk was het publiek dikwijls heterogener dan men tot dusver aannamGa naar voetnoot2 en waren er bovendien na een aanloopperiode ook koffiehuizen die voor bepaalde bevolkingsgroepen (en verschillende doeleinden) waren bestemdGa naar voetnoot3. Onduidelijk is, of vrouwen tot de reguliere gasten behoorden. Buijn- | |
[pagina 16]
| |
sters meent van niet, maar Van der Tol vond aanwijzingen die op het tegendeel wijzenGa naar voetnoot1. Een passage in de Rotterdamsche Hermes van Jacob Campo Weyerman waarin de verteller met vier “Engelsche Juffers” een koffiehuis binnenstapt zonder dat dit bevreemding wekt, sluit daarbij aanGa naar voetnoot2. Nader onderzoek zal hierover echter meer uitsluitsel moeten geven. In het koffiehuis en in andere genootschappen observeerde de Spectator zijn medemens, en daar vond hij ook zijn stof. Andersom plaatste hij in zijn blad het verhaalde soms weer tegen het decor van allerlei gefingeerde clubs. Ook latere spectators grepen wel op deze formule terug; Van Effens Hollandsche Spectator kan daar echter niet toe gerekend kan wordenGa naar voetnoot3. De Spectator stelt zich, zoals zijn naam zegt, op als toeschouwer, zij het vaak vanuit een verheven standpunt: in zijn wijsheid constateert, oordeelt en stuurt hij. Zijn beschouwingen zijn soms satirisch getint, maar ademen doorgaans een sfeer van tolerantie en redelijkheid. Hij is de man van de middenwegGa naar voetnoot4, in religieuze kwesties (tussen vrijdenkerij en orthodoxie) en in maatschappelijke opvattingen (zijn voorkeur voor de burgerlijke middenklasse, tussen bijvoorbeeld enerzijds rijke nietsnutten, leeghoofdige studenten, verfranste saletjonkertjes en studeerkamergeleerden, en anderzijds onbetrouwbare bedienden, huursoldaten en kermisgasten)Ga naar voetnoot5. Opmerkenswaard is, dat de spectators de oplossing voor misbruiken en misstanden in de samenleving zoeken in een persoonlijke en algemene mentaliteitsverandering, maar niet, zeker niet in de eerste helft van de achttiende eeuw, in politieke stellingname. Partijpolitiek behoorde dus niet tot het scala van onderwerpen dat in | |
[pagina 17]
| |
de spectatoriale bladen werd aangesneden. Overigens was dat scala zeer divers, wat tevens gezegd kan worden van de gehanteerde uitdrukkingsvormen. Tot de vaste ‘stoffering’ behoorden de ‘vertogen’ en brieven; tot de wat meer incidentele de karakterschetsen, droomverhalenGa naar voetnoot1, imaginaire reisverhalen, novellen, gedichten, fabels, persiflages en aforismen. De eenheid binnen de afleveringen werd inhoudelijk vooral gewaarborgd door de Spectator-figuur en zijn contact met de lezer; soms ook doordat een vertoog over verscheidene afleveringen werd uitgesmeerd, of op een eerder verschenen brief pas in een later nummer werd gereageerd. Uiterlijke eenheid ontstond in het algemeen door de stereotiepe omvang en opmaak: acht pagina's octavo per aflevering, gevuld met het tijdschriftnummer, de datum, de titel, een (bij voorkeur Latijns) motto, de eigenlijke tekst en van tijd tot tijd aan het slot een lijst van verkoopadressenGa naar voetnoot2. De verschillende uitdrukkingsvormen kenden diverse structuren. Zo kon het vertoog rond één centraal thema geschreven zijn, maar ook rond verschillende onderwerpen, al dan niet hiërarchisch met elkaar verbonden. Bijzondere problemen kende de lezersbrief, die authentiek kon zijn, maar ook een product van de Spectator zelf. Echte brieven werden inhoudelijk en stilistisch getoetst alvorens gepubliceerd te wordenGa naar voetnoot3. Een variatie vormde de brief die een bepaald taalgebruik persifleerde, zoals dialectische taal, of bepaalde eigenaardigheden als het overdadig gebruik van titulatuur en van verkleinwoordenGa naar voetnoot4. Aanvallen op concrete personen waren taboe, ook in de karakterschetsGa naar voetnoot5. Die laatste moest om de lezer te kunnen boeien niet te generaliserend zijn, maar, om de indruk te vermijden dat een bestaande persoon gehekeld werd, evenmin te specifiek, zodat het voor de Spectator dikwijls spitsroeden lopen was: het gevaar dat een lezer zich | |
[pagina 18]
| |
geportretteerd waande, lag altijd op de loerGa naar voetnoot1. |
|