De Hollandsche Spectator
(1984)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732
[pagina 225]
| |
No. 29. Den 1. Febuary 1732. De Hollandsche Spectator.
Quem dixere Chaos, rudis indigestaque moles.
Ovid.
DE Guardiaan of Britsche Zedenmeester, die in 't minste niet en wykt voor de Britsche Spectator, beide in 't Nederduitsch zeer wel Vertaalt, waar in onder veele geestryke schertzeryen, die heilzame lessen bewimpelen, ik'er een hebbe gevonden, die my zeer opmerkenswaardig is voorgekomen, en wel verdiend den Lezer hier medegedeeld te worden. Ik heb de minste vrees niet, zegt de Autheur, met al 't geen ik my onderwinde te schryven, aangaande onze mannen en vrouwen, ymand onzer Vaderlanderen te beledigen, dewyl tegenswoordig in de gansche Natie geen mans of vrouwen gevonden worden, en de zelve geheel en al bestaat uit Heeren en Dames. Om zyne stelling goed te maken brengt hy by, dat zelfs op bruiloften en doopmalen van kruijers en schoenlappers, men ieder oogenblik hoort roepen, de gezondheid van de Dames; wel wat is dit te zeggen? daar is niemand die de Dames vooraiend, &c. De Engelsche Knechts, volgens zyn zeggen, geven zich onderling niet alleen de naam van Mynheer; maar ze onderscheiden zich ook met de naam en tytels van hunne eigene Heeren. Om zulks te bevesti- | |
[pagina 226]
| |
gen, verhaald hy, dat wandelende door een straat dicht by het Parlamentshuis, hy een buiten gemeen gewoel en geraas in een Herberg hoorde. De nieuwsgierigheid dwong hem, om de oorzaak daar van te weten, binnen te treden, en 't een of 't ander te eisschen; maar nauwelyks had hy zich aan een tafel geplaatst, of een meid kwam de trappen afvliegen, met verbaastheid uitschreeuwende! Myn God Juffrouw, laaten ze zich toch haasten met tappen, want daar is boven een leven als een oordeel; Mylord Hartog vloekt al de drommels uit de Hel, om dat hy al tweemaal om een kan oud bier geroepen heeft, en Mylord Aartsbisschop sweert, zo ik weer boven kom, zonder hem een glas brandewyn te brengen, dat hy my van al de trappen schoppen zal. Onzen Autheur wist in 't begin niet wat hy van die praat maken zoude; Doch ondervond wel haast dat het Collegie van die dolle raasbollen niets anders was, als een vergadering van brooddronkene soldaaten uit het Regiment van den Reegenboog alias Laquayen, die al drinkende 't scheiden van het Hoger-huis afwagten. Die schertzende berisping van de Schryver is waarlyk niet ongegrond. In 't gemelte Ryk daalt de naam van Heer, en zelfs van Edelman neder van den Throon tot in de Barbiers winkel, en aan de tytel van Mevrouw heeft een Naister 't zelfde deel als hare Majesteit de Koninginne. Men kan wel denken dat by de wellevende Franschen die fraije verwerring van eernaamen ook niet missen kan in zwang te gaan, en men behoeft maar eene geringe oplettendheid te gebruiken om te bemerken dat het by ons ook wel gaan zal, en dat onze Heeren nabuuren ons wel haast niets meer zullen te verwyten hebben, aangaande 't plomp en bekrompe gebruik van tituls en eernaamen. In | |
[pagina 227]
| |
myne levenstyd, die niet van de ultgestrekste is, is in die zaak reeds een wonderlyke verandering voorgevallen. Wanneer men iets te zeggen, of te vragen had aan onbekende handwerks lieden, gebruikte men de burgerlyke, doch lieflyke naamen van vriend, vader, broertje, mantje, &c. betrof het gemeene vrouws-perzonen, 't was kind, vryster, jonge dochter, zusje, vrouwtje, moedertje; schreef men aan een dienstmaagt, 't opschrift was, aan de eerzame deugdryke jonge dochter; maar nu de eerzame deugdrykheid wat schaars onder dat slag van jonge dochters begint te vallen, heeft men goed gevonden een Juffrouw boven op diergelyke missiven te plakken. Eertyds had men drie onderscheidene naamen om fatzoenlyke Ingezetenen volgens hunne staat te behandelen, Monsieur, wierd toegepast aan Winkeliers, Chirurgyns, Schilders, Orlogiemakers, andere Kunstwerkers, Notarissen, en zelfs Procureurs. Seigneur was voor de Kooplieden, en weinig bekent als in de Koopsteden. Mynheer daalde neder van den Adel en Regenten van 't Land tot op de Capiteins en Advocaten, en ging geen hair breed verder. De andere fexe, wierd ook door drie naamen, doch die met meer spaarzaamheid gebruikt wierden, onderscheiden, Vrouw beantwoorde Monsieur; en Juffrouw, Seigneur; doch die laatste vrouwelyke eernaam spreide zich uit tot practiseerende Advocaats vrouwen, ten zy eene byzondere luister aan der gemalen geboorte gehecht wat. Mevrouw was alleenlyk verknocht aan den Adel, en aan de aanzienlykste Staat- en Stads-bedieningen, en waardigheden der mannen, zonder dat in die betrekking rykdom en pracht 't minste voorrecht genoten. In zommige Provintien, daar zwier en mode niet zo zeer bekent zyn, ging het noch zo ver niet, en vrouwen | |
[pagina 228]
| |
van Regenten belgden zich niet van Adelyke Dames begroet te worden met den naam van Vrouw gevoegd by hare familie naam. Wie zoude geloven, dat reeds in die tyd, de oude luiden al klaagden, over 't verbasterd gebruik van eernaamen! 't Is echter waar, toen ik een kind was, heeft myn moeder my meermaals verhaald, dat in haar jeugd de vrouwen van de eerste geboorte, alleen den tytel van Mevrouw maar bezaten, en dat Burgermeesters vrouwen van de aanzienlykste Burger afkomst, met de naam van Meuytje wonder wel te vreden waren. Maar wat zoude de goede Vrouw nu wel zeggen, indien ze eens konde opzien. Monsieur en Seigneur leggen aan een kwynende ziekte, en staan in 't graf te dalen, met de oude hupsche fatzoenlyke luiden, die de zelven noch verwaardigen te dragen, Todos Condez, al Graven schreuwde Karel de vyfde uit zyn Koets, wanneer hy vertrok uit zekere Stad, daar die tytel door verscheidene Familien van hem verzocht was; als of hy al de Inwoonders tot den Gravelyke stand had willen verheffen. Al Heeren mag men nu ook wel zeggen. Van Laquayen, die malkander volmondig Menheeren, en van Schippers en Voerlieden, die zelfs in tegenwoordigheid hunner Meesters, op die voet behandeld worden, zal ik geen gewag maken. Als men 't wel inziet, zo is zulks zo onredelyk niet; voornamentlyk in ons Vaderland, daar die eernaam hen, by Anticipatie, of by een gemaklyk vooruitgezicht, niet ongevoeglyk kan gegeven worden. Ik wil ook niets reppen van Procureurs, Notarissen, beroemde Chirurgyns, hoewel ze met eene een baardschrappers winkel op hebben, Apothekers, gemeene Kooplieden, en voorname Winkeliers, dat is al oud zeer, en daar is geen zalf meer aan te stryken. | |
[pagina 229]
| |
Ik zal alleenlyk maar zeggen, dat het voor my de vermakelyste klucht is, nu en dan een uurtje te passeeren in zekere Coffi huizen, daar jonge Pennelikkers, Barbiers gasten, en andere Burgerzoontjes, na hun gedane werk een pypje roken, of op een Billiard à la guerre speelen. 't Is een vermaak te hooren hoe de halfwassen brazempjes malkanderen de naam van Mynheer naar 't hoofd smyten, en dat zelfs op zyn hoflykst in de darde perzoon; als by voorbeeld, maar Mynheer, hoe kan Mynheer dat zeggen? Mynheer weet immers wel beter. Die zoete gewoonte gaat noch al verder; Meester en Baas worden noch hier en daar aan een borger in zyn dagelyks gewaat gegeven. Maar als de man zyn Zondachze rok aan heeft met schoon linnen, en zyn blond paruikje op, dat noch in de bokkels legt, en over een jaar door de kam zyn maagdom eerst staat te verliezen, dan wou ik wel eens zien, wie zo onbeschaamd zal zyn, van hem den naam van Mynheer te weigeren. De Schippers daar ik zo even van gesproken heb, zyn in dit opzicht de wellevendheid zelve. Al die eventjes boven 't Janhagel zich in de Schuit bevinden, worden op dezelfde wyze aangesproken: belieft Mynheer de vracht eens te passen. Doch, gelyk de eene vrindschap d'andere waard is, trekt de Schipper zware interest van de hoofdzom zyner beleefdheden. Ik durf zelfs zeggen, dat hyze met geen klein voordeel verkoopt, en zich wel haast geevenaart vind met de Bevelhebbers van 's Lands Oorlogschepen, al voerde hy maar een Trekschuit van 't eene Dorp op 't ander: kom aan, Capitein, is 't antwoord, ik zal u helpen. Is het de Capitein van een aanzienlyke en veel opbrengende Schuit, en heeft hy zyn Schippers pakje uitgetrokken, zo is hy al zo wel Mynheer als iemand uit de heele buurt; en | |
[pagina 230]
| |
ik kan niet zien, waarom hy die eer niet al zo gerust naar zich zoude nemen, als andere boere jongens. Ik heb gezegd dat de tytel van Mevrouw niet evenmatig plag te wezen met die van Mynheer; ze is het ook noch niet, zonder dat ik daar van de ware reden kan bezeffen; althans kan ik ze daar in niet vinden, dat de vrouwen minder hovaardy en ydele eerzucht bezitten als de mans. Maar dat zal wel komen, met 'er tyd, Keulen en Aken zyn op eene dag niet gebouwd. De naam van Mevrouw begint zo gewigtig te worden, dat ze al zoetjes en zachtjes naar beneden zakt. Een Capiteins gemalinne is Mevrouw, zulks word zederd geruimen tyd niet meer betwist; waarom een Luitenants vrouw ook niet, haar man is immers een Officier al zo wel als zyn Hopman. Eenige Advocaats vrouwen nemen, uit kracht van hare Gemaals geboorte en beroemdheid, die deftige naam aan. Wat hoeft men de afkomst ook zo nauw te onderzoeken: Zeg me wie ik ben, en niet wie ik ben geweest. Is Alida, wiens moeder met een gering Thee en Koffi winkeltje begonnen heeft, ook niet een Avocaats vrouw; 't is waar haar man heeft, noch zoekt practyk, en zyn Vader was een van die gemene, doch opgekomene luiden, die niet gerust kunnen sterven, of ze moeten een Heer en Meester nalaten; maar wat is daar aan verbeurd; haar man is al zo wel een Advocaat als zommige Burgemeesters Zoonen, die aan Juffers van eene gelyke geboorte gehuwd zyn. In een woord een Advocaat is een Advocaat, ergo Mevrouw, zulks leid het minste tegenspreken niet; daar by Alida en haar Echtgenoot hebben groot geld by malkander gebragt, en ze houden Koets en Paarden, dat hoort 'er wel by. De Mevrouwschap is te zwaar om te dragen voor iemand die te | |
[pagina 231]
| |
voet moet gaan; ze is zelfs van zo een gewigt, dat ze buiten de Stad met twee Paarden nauwelyks kan voortgetrokken worden, en dat een gespan van vier daar zyn werk al aan heeft. Ik moet echter die nieuwbakken Mevrouwtjes waarschuwen, dat ze zich ten minste van een Laquay voorzien, om 't portier open en toe te doen; 't Mevrouwt beter een Knecht zonder Koets als een Koets zonder Knecht te hebben, en 't rytuig van achter met yzere pennen te wapenen, om aan de straatjongens de gelegenheid, om voor laquayen te speelen, te benemen. Ik moet 'er noch een ander waarschuwinkje byvoegen, hier in bestaande: Wat burgerlyke en boersche naamen zommige Heeren hebben, de naam van Mynheer zyn wy zo gewend, dat zulks ons niet meer stoot; al was het Mynheer Klaassen, Mynheer Pannekoek, Mynheer Bierkan, Mynheer MulderGa naar voetnoot*, Mynheer Boer, zulks komt ons niet vreemd meer voor. Maar de naamen die van een geboorteplaats, uithangbord of handwerk, of van naamen in de wandeling, Familie naamen zyn gewoorden, vlyen zich zo wel niet naar de Mevrouwschap, die tot noch toe wat zeldzamer is geweest. Mevrouw Haver, by voorbeeld, Mevrouw Koolsaat, Mevrouw Masteluyn, dat wil zo niet vloeijen, en de ooren schynen de t'zamengevoegde klanken te verwerpen, en te rug te kaatzen. Met 'er tyd zal dit wel beteren, maar ondertusschen zoud ik die Heeren en Mevrouwen, die van naam niet zoude durven onmiddelyk veranderen, en schatten bezitten, om hunne tytels te schragen, aanraden een winterprovisie van Heerlykheden, die thans schande koop zyn, op te doen, om derzelver tytels aan hen en hunne kinderen by te zetten, op dat alzo allengskens die plompe onadelyke Familie naamen | |
[pagina 232]
| |
in het vergeetboek raken, en ik kan hen verzekeren, dat dien raad tegens Goud diende opgewogen te worden. Tot dus verre wat belangt de Heeren en Meesters Vrouwtjes. De Procureurs Gemalinnen leggen nu 't naast aan de beurt, en ik weet niet beter of zommige Mevrouwen al tegens de beste Raadsheer Vrouw aan. De andere meugen heel wel volgen, indien ze maar in staat zyn van in een Karos te kunnen ryden, zulks is hoofdnoodzakelyk. Vrouwen van qualiteit zyn dat pak gewend, en zyn ze niet ryk ze hebben krachts genoeg overgeerft, om, zonder moeite, schoon zonder hulp van Paarden, gemakkelyk met het zelve voort te gaan. Ik zal eindigen met een vergelyking; men toets zomtyds de snedigheid van iemant met de volgende voorstelling: Als 'er genoeg te eeten is voor vier, zo is 'er ook genoeg voor vyf; zo voor vyf, waarom niet voor zes; en zo men de gevolgen uitrekt, moet een maaltyd voor vier perzonen in staat zyn van 't gansche menschdom te voeden; doch de gasten zouden daar hun rekening kwalyk by vinden, en gevaar lopen alle van honger te barsten. Op de zelfde wyze zo een Koninginne Mevrouw is, waarom niet een Vorstin, een Gravin, een Adelyke Dame, een Koopmans vrouw. Zulks kan by kleine trappen allengskens afdalen tot een schrobster en schoyster; doch die titul aldus gesmaldeeld, en gesnippert, in plaats van alle die ze dragen, te vereeren, zoude haar alle gebrek doen lyden van de luister, die in deszelfs oorspronk daar aan gehecht is geweest: Dictum sapienti sat est.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman Delft, A. Beman; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, &c. |
|