| |
| |
| |
No. 28. Den 28. January 1732. De Hollandsche Spectator.
Omnes animi motus suum quendam habent a natura vultum sonum, gestum, totumque corpus, omnesque voces, ut nervi in fidebus, ita sonant, ut a quoque animi motu sunt pulsae.
HEt tweede, 't welk volstrektelyk vereischt word om de Schouwburg uit den boezem van de aangenaamheid het nutte te doen voortbrengen, is de bekwaamheid van de Vertoonders, tot dewelke vry wat meer natuurlyke en verkregene gaven, als men zich in 't gemeen wel verbeeld, nodig zyn. Voor eerst is eene fraye lichaams gestalte op het Toneel van een zeer goede uitwerking, en niets is walgelyker als de tytels van aanbiddelyke schoonheid, en schoone jonge Vorst te horen toepassen, op menschen aan wien noch cieraad, noch blanketzel, de minste schyn van bevalligheid kunnen leenen, en die by gevolg de betovering van de waarschynlykheid, die alleen ware hartstochten in de ziel kan verwekken, als een nevel doen verdwynen. Doch de natuurlyke bevalligheid is van geen groot belang, indien ze niet door de kunst, omtrent de gevoeglykheid van gang en houding gevormt is. Kan 'er wel iets aanstotelyker
| |
| |
voor een verstandig toeziener uitkomen, als een Held of Koning, op het cierlykst uitgedost, die het Toneel komt betreden met voor uit stekende knien, binnen waards gekeerde voeten, smalle borst en ronde rug, die niet weet hoe luiden van fatzoen, een ongedwongen groet maken, die om den hoed af te nemen, met het hooft zyn hand te gemoet komt; die twyfelt waar een Dame aan te vatten, om haar uit te leiden, en die zyne boersheid bewust, in zyne verlegentheid de toezienderen deel dwingt te nemen, en niet wetende waar zyne armen te bergen, dezelve gebruikt tot onophoudelyke, onbesuisde en niets beduidende gebaarden. Vry noch walgelyker zyn anderen, die deze dorperheid, en de daar uit spruitende verlegentheid door ongegronde verwaandheid en onbeschaamdheid willende overwinnen, met een uitgestrekte hals en borst, met ingebogene lendenen, den arm in de zyde, met opgesparde blikken, trotsch gelaat, valsche en gemaakte swier voor den dag komt, met zyne gedwonge schreden door het Toneel dreigt heen te trappen, en die in plaats van een verheven man te vertonen, een zwetzende en windbrekende Quakzalver volmaaktelyk nabootst. Om deze twee uiterstens te vermyden was het wenschelyk, dat die geenen die zich tot het Toneel schikken van kindsbeen de danskunst geleerd hadden, niet om dezelve te gebruiken, als de Dansmeesters zelve, maar om het zelfde voordeel daar uit te rapen, dat luiden van geboorte, en opvoeding, door eene gedurige gewoonte en zonder dwang zich daar uit eigen weten te maken. Noch ruim zo noodzaaklyk zoude het zyn dat ze van hunne kindsheid af leerden lezen? Hoe lezen? zal men zeggen; wie kan twvfelen, of ze hebben zulks geleerd? hoe was het anders mogelyk dat ze hunne rollen in hunne geheugenis zouden plaatzen? ja
| |
| |
maar ik meen wel en behoorlyk lezen. Ik wil wel belyden geen land gezien te hebben, daar de kinderen zo slegt daar in onderwezen worden, en daar de gemene menschen zo een verkeerd begrip van 't zelve hebben opgevat. Wil een Vader zyn kind pryzen, de jonge, zegt hy, leest als een voorlezer, 't geen betekend, dat hy zingt, in plaats van te spreken, en zo als het geval het goed vind zyne tonen verheft en vernedert, zonder dat aan de natuur of reden de minste invloed op die belagchelyke deun gegund word. Die eerste indruk op de tedere zinnen word niet licht uitgewischt, en openbaard zich maar al te dikwils, zelfs in de wyste luiden, die amptshalve verplicht zyn in 't publiek hunne gedachten uit te drukken. Recht lezen is by my niet alleen met oordeel de zinscheidingen te maken, maar waarlyk te spreken, en zyne tonen, zonder een mal en laf gezang, naar den aard van 't geen uitgedrukt word te richten. Dit recht lezen is de vaste grond van een behaaglyke en wel geredeneerde declamatie, en indien onze Vertoners op dien grondslag wel hadden leeren bouwen, men zoude op ons Toneel zulke onverwagte uitvallen, die kant noch wal raken zo dikwils niet horen; onze Toneelspeelers van beide de sexen zouden zich wachten voor een onmanierlyk geschreeuw, 't welk in de eerste Bedryven, daar in 't gemeen de hevige hartstochten noch geen plaats hebben, reeds begind; waar door de stem heesch en schor geworden, wanneer 't 'er op aan komt, versche en onaangename pogingen doet, om de vinnigste gemoeds bewegingen te beantwoorden Men moet zich doen verstaan, dat is waar, maar dat geschied beter met duidelyk te spreken, als met gillen en bulderen, en men tracht luiden van aanzien, die doorgaans niet schreeuwen, af te beelden, en geen kruijers en appelwyven. Tot noch toe heb ik reden
| |
| |
om te hopen, dat 't gene ik omtrent deze stoffe voorgedragen heb, door den Lezer zal goedgekeurd worden; doch ik twyfel of het geen ik 'er by zal voegen wel 't zelfde geluk zal hebben. Ik ben van gevoelen, dat het volstrekt onmogelyk is een goed Acteur te zyn, zonder geest en oordeel te hebben. Een levendige verbeeldingskracht is ten hoogste noodzaaklyk om de verbeelde hartstochten niet alleen in haar aard en trappen wel te begrypen, maar om de zelve zich eigen te maken, en om de ontroeringen te voelen, die men in de ziel der toehoorderen tracht op te wekken. Een goed Vertoner derhalven moet zo wel als de Toneeldichter in de hartkunde ervaren zyn; hy moet de driften en gemoeds bewegingen, die eenige overeenkomst hebben weten te onderscheiden, wil hy naar de maat die door 't hart geslagen word, zyne toonen richten. Hy moet niet alleen de woorden van zyn rol wel in zyn geheugen prenten, maar ook de kragt hebben van in de ziel van zyn rol in te dringen, en met de zelve, om zo te spreken, aandagtelyk te redeneeren, om zich in staat te stellen van ze naar hare ware eisch ten Toneele te brengen. Dit myn gevoelen is door menigvuldigen voorbeelden gestaaft; in vreemde Landen heb ik de beroemste Acteurs gevonden in luiden van een geoefent verstant, waar van vele in staat waren van zelve een behaaglyk en regelmatig Toneelstuk op te stellen. Veele onbekwaam of te traag, om dusdanige voorbeelden, ten minste ten deele na te volgen, zoeken die studie te verkorten, met aan de beroemste Toneelspeelers de kunst van de zielen te ontroeren, en 'er zich meesster van te maken af te zien, en denken door eene stipte nabootzing derzelver, hun ware wit te treffen. Doch zulks is mis. Al was het dat ze daar door geen gevaarliepen van zich zo wel derzelver gebreken, als
| |
| |
kunstige bevalligheden toe te eigenen, zo zoude het hen dikwils mislukken, 't ontleende wel te pas te brengen. Daar by is het zeker, dat in de verscheidene vorming der lichhamen een zekere harmonie, overeenkoming en evenmatigheid gevonden word, waar door het gebeurd dat eene gebaarde, eene beweging, ondersteund door eene byzondere lichhaams gestalte aardig en bevallig is, en in een ander lichhaam overgebragt, en door die zelfde harmonie niet geschraagt, eene walgelyke bespottelykheid aandoet. Groote voorbeelden zyn in geen kunst onnut, doch ze moeten met oordeel gebruikt worden, en in dit geval moeten ze maar aanleiding geven, om uit de reden en 't hart de zelve bronaders, daar die treffelyke voorgangers zich zo gelukkig van bediend hebben, de kunst van te behagen en te verrukken te leeren putten. Maar zal iemand zeggen, wat waarschynlykheid! wat mogelykheid! dat een genoegzaam getal van luiden van die bekwaamheid by den anderen zoude kunnen gebragt worden? Doch voor eerft is een en de zelve trap van die bekwaamheid in alle de leden van de zelfde bende niet noodzaaklyk; ten tweede komt my die zaak gansch niet onmooglyk voor; ik ben zelfs verzekerd, dat ze in weinige jaren zoude kunnen uitgevoerd worden, door 't verstandíg aanleggen van geld en eer, de twee spillen daar toch alle de zaken des waerelds op draijen. Indien uit het oefenen van die kunst middelen te hopen waren om onbekrompen te kunnen leven, waarom doch zouden menschen van beide de sexen, die eene natuurlyke neiging en bekwaamheid tot het Toneel hebben, zig zelve niet geheel aan de studie daar toe vereischt overgeven? Om wat reden zelfs, indien men 't haatelyke en 't schandelyke, 't welk vooroordeel, en niet reden aan die kunst gehecht heeft, deed ver- | |
| |
dwynen; om wat reden, zeg ik, zoude wy onze Schouwburg niet kunnen verrykt zien met verstandige geestryke gestudeerde luiden, en t' effens van goede zeden en van een onbesproken leven; met Molieres, Dominiques, Lelios en Flaminias? Die schyn van schandelykheid is makkelyk te vermeesteren; immers spruit ze uit de natuur van de zaak zelve niet? Nuttigheid met vermaak te mengen, en daar door smakelyk te maken, verdient immers de minste verachting niet. Is het niet onredelyk, dat men schande behaalt met het vertonen van die zelfde stukken, die aan den maker eer en luister byzetten? De gewoonte van omtrent die kunst haatelyke gedachten te vormen, zal in korten tyd voor eene tegenstrydige gewoonte, zonder de minste moeite wyken. Hier toe word maar vereischt, dat luiden van aanzien zich niet verontwaardigen eene vriendelyke gemeenzaamheid te vergunnen aan zulke onder de Toneel-speelers, die hunne aangename gaven met verstand en ware verdienste paren, en vereenigen. Dit zoude voornamentlyk eene spoedige en gewenschte uitwerking doen, indien hen die eer aangedaan werd, niet door jongelingen, maar door geachte Huisvaders; welkers eerampten, oordeel en deugden een diepen indruk op 't buigzaam gemoed van 't volk maken. Gewisselyk door zo een gemakkelyk middel zoude die schyn-schande wel haast in een ware eer veranderen. Om het Toneel krachtdadiglyk te onderschragen, is 'er noch een middel, 't welk ik weet dat tot Londen eertyds in 't werk is gestelt. Aan de Engelsche Spectator, den Heer Steele, wierd eene aanzienlyke jaarlyksche wedde gegeven, om het bestier van de Koninklyke Schouwburg met een volstrekt gezach op zich te nemen. Aan hem wierden de stukken, eer ze gespeeld wierden, ter hand gesteld, om 'er
| |
| |
over te oordeelen, en 't geen er gevaarlyk voor de zeden in mogt wezen, te veranderen. 't Was die wyze Schryver zelve die de rollen verdeelde, naar ieder Vertoners aard en gaven, en aan de zelven lessen en onderrichtingen gaf, waar naar zy zich schikkende, hunne natuurlyke bekwaamheid met aanwas van luister konde doen uitblinken. 't Zelfde middel zoude hier met een groote hoop van een goede uitslag werkstellig kunnen gemaakt worden, en indien eene diergelyke bediening aan een van myn beste Vrinden aangeboden wierd, onder redelyke voorwaarde, ik twyfel niet of hy zoude ze aannemen, en ik ben verzekerd dat hy zulke goede en gewisse maatregulen zoude gebruiken, dat binnen zes jaren onze Schouwburg voor geen van Europa zoude behoeven te wyken. Maar, zal men my mogelyk tegenwerpen, Schryvers van nieuwe stukken te beloonen, de Vertoners zelven een behoorlyk onderhoud te verschaffen, en dan noch aan een Bewinthebber eene fatzoenlyke wedde te bezorgen, zulks zoude de inkomsten van 't Schouwburg, zo heerlyk en kristelyk aangewend, geweldig doen slinken. Van dat gevoelen ben ik ganschelyk niet, ik verbeelde my in het tegendeel, dat het jaarlyks voordeel bykans verdubbelen zoude, en middelen aan de hand zoude geven, om dezelve werken van barmhartigheid met meer ruimte en uitgestrektheid te oefenen. Indien 'er nu en dan treffelyke stukken door bekwame en bevallige Vertoners ten Toneele gebragt wierden, is het niet te denken, dat in een Stad zo groot, zo geld en volkryk, en daar maar een eenig Schouwburg is, dezelve alle dag door eene ongelooflyke menigte zoude bezogt worden, en dat het zelfde stuk eer het al de Inwoonders tot verzadiging toe zoude gezien hebben, twintig of dartig aaneenvolgende vertoningen zoude kunnen lyden. Ik twyfel zelfs niet, of 't zoude binnen korten tydeen volstrekte noodzaakelykheid zyn 't gebouw te vergrooten en uit te zetten.
My komt te binnen, dat ik vergeten heb, iets te zeggen aangaande de gesten en gebaerden van een goed Toneel-speeler, dewelke echter te veel toebrengen, om de hartstochten met het uiterste vuur en leven te verbeelden, om 'er in deze gelegentheid van te zwygen. Daar zyn Redenaars, die voorgeven dat de gesten van de kunst afhankelyk zyn, en dat men aan dezelve vaste en onfeilbare wetten kan voorschryven, en die hun werk maken van de jeugd
| |
| |
daar in te onderwyzen. Ik heb jongelingen gezien, die door dusdanige groote Mannen in die Kunst onderricht waren, doch die zulke narrepotzen met handen en gelaat maakten, en aan de natuur zulke pedantachtige kinnebakslagen gaven, dat het niet wel mogelyk was meester genoeg van zich zelve te zyn, om die Marionetsche gebaarden zonder lagchen aan te zien. Myns oordeels moet noch Redenaar, noch Vertoner oit om zyn gesten denken? Zo hy zich maar gewend heeft alle zyne leden, zonder gemaaktheid met eene gevoeglyke bevalligheid te plaatzen, van zyn stoffe wel is vervuld, en werkelyk door de dristen en gemoeds bewegingen, die hy wil verbeelden, getroffen en ontroerd, zo moeten zyn gelaat, houding en gebaarden, natuurlyk en noodzakelyk zyne hartstochten volgen, en met eene overeenkomstige kracht uitdrukken. Al wat maar een zweem van gemaaktheid heeft, beneemt de natuur zyn werkzaamheid, en verkoeld de gemoeds bewegingen. Ik zoude zelfs durve staande houden dat eene natuurlyke plompheid in de gesten, indien zy maar niet tegens de verbeelde hartstocht strydig zy, zo mishaaglyk niet is als eene gedwonge zwier, en gemaakte bevalligheid. Alle hartstochten bewegen de leden als met onzidhtbare draden; en dwingen de zelve ongevoeliglyk, al 't geen in de ziel omgaat op eene verstaanbare wyze uit te drukken: Alle de gemoeds bewegingen, zegt de beroemste der Romeinsche Redenaren, hebben van de natuur haar byzonder wezen, klank en gebaarden; 't gansche ligchaam en de stem, geven, gelyk de snaren op Muziek-Instrumenten, een geluid, overeenkomstig met de streek, welke ze van ieder hartstocht ontfangen.
Ik zal hier maar alleenlyk byvoegen, dat dewyl degesten aan de passien, die door dezelven uitgedrukt worden, verknocht zyn; het belagchelyk is een gebruik daar van te maken, onafhankelyk van de eene of d'andere hartstocht. Zulks is net zo dwaas, als woorden voort te brengen, die geen betekenisse hebben.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, &c.
|
|