| |
| |
| |
No. 27. Den 25. January 1732. De Hollandsche Spectator.
Segmus irritant animos demissa per aurem
Quam quae sunt oculis subjecta fidelibus, & quae
Ipse sibi tradit Spectator.
IK heb reeds al te lang uitgesteld iets te zeggen van onze Schouwburg, dewelke wel of kwalyk aangelegd zynde, of onverschillig, of ten hoogste nut, of in de zelfde graad verderffelyk voor de zeden kan zyn. Ik durve verklaren dat ik alles gelezen en overwogen heb, wat voor en tegen het Toneel door oude, en nieuwe Schryvers voortgebragt is, en dat ik door de reden gedwongen ben geweest uit de tegengestelde bewyzen op te maken, dat zy alle ten deele gelyk, en ten deele ongelyk hebben. 't Was niet met onrecht dat de Leeraars van de eerste Kristenkerk met zo veel hevigheid, tegens de Toneelspeelen van hunne tyd uitvoeren, dewyl de zelven dikwils de uiterste verfoeyelykheden, zonder de minste schaamte aan de zinnen bloot stelden, enlessen van wulpsheid en ontucht, tot in het diepste der gemoederen indrongen. 't Was derhalven 't misbruik van de Schouwburg, 't welk die wyze en deugdzame Schryvers alleen kenden en bedoelden, en voor 't welk zy trachten de zuivere en onbevlekte zielen van hunne
| |
| |
leerlingen, door de kracht van hunne geredeneerde welsprekenheid, te hoeden en af te schrikken. Dus is het niet gelegen met anderen, welkers gemelyke en knorrige deugd, buiten de palen van de ware en inschikkende Religie uitspattende, 't goed en 't kwaad gebruik des Toneels, zonder onderscheid, op 't bitterste veroordeeld, alleenlyk om dat daar in vermaak en verlustiging 't eerste doelwit is, en Gods eer, en 't heil der zielen, daar in niet onmiddelyk beoogt worden. Het ontbreekt hunne stelling aan geen schyn; de zelve is op eene onbetwistbare waarheid gegrond, doch al te ver uitgerekt, en zo ik tyd of gelegentheid had dezelve in zyn natuur nauwkeuriglyk te onderzoeken, zo verbeelde ik my dat ik baarblykelyk aan zoude kunnen tonen, dat dezelve stiptelyk opgevolgt de gansche burgerlyke zamenleving om ver zoude stooten. Aan eene diergelyke, doch veel gevaarlyker dwaling maken zich schuldig die geene, die zonder onderscheid voor het Schouwburg pleiten, en andere, die door het voor den dag brengen van aanstotelyke Toneelstukken, de leere der eerste schynen te willen rechtvaardigen. Die gene integendeel, die alleenlyk beweeren dat 'er een goed gebruik van het Schouwburg kan gemaakt worden, hebben myns oordeels, gelyk, en men zal zulks met my toestaan, indien men maar tot een zetregel wil nemen, dat burgerlyke deugden, hoewel onderscheiden van ware heiligheid, geenzins onverschillig zyn, en dat 'er 't gemeene-best ten hoogste aangelegen is, dat dezelve in de gemoederen der ingezetenen, door de krachtdadigste middelen gevormd, en aangekweekt worden. Maar wat krachtdadiger middel kan, om zulks uit te werken verzonnen worden, als een wel aangelegd en bestierd Toneel. Weet ieder niet, die door eene geredeneerde ondervinding de ge- | |
| |
steldheid van 's menschen hart kend, dat onderwys en berisping, alleenlyk steunende op ernstige en krachtige bewyzen, maar vat kunnen hebben op edelmoedige en leerzame zielen, en dat ze de meesten hoop als dor, lastig en verveelend zal voorkomen, en de vereischte aandacht wel haast verstompen en afmatten. Zommige luiden schrikken reeds en trachten te vlugten, wanneer de ernstige en deftige berisping van verre de loopgraven maar opent. Heel anders gaat het, wanneer ze onverhoeds berisping vinden, daar ze alleenlyk verlustiging zochten, wanneer het vermaak aan nutte lessen niet alleen de weg baant, maar wanneer zelfs het nutte onder het vermakelyke schuilende, door de vervrolykste harssenen, onvoorziens in de reden en in 't gemoed insluipt, en de zelven als by verrassching inneemt. 't Is 'er mede gelegen, als met kinderen, die men heilzamen pillen t'allen zyden met confituren bedekt, zonder het te merken, en zelfs met lust doet inflikken. Maar waar doch kan die nutte verrassching krachtiger in 't werk gesteld worden, als in een Schouwburg daar men gemeenlyk zich naar toe begeeft om vermaak voor geld te kopen; door eene levendige vertoning 't oor en 't oog inneemd, daar men 't grootste belang neemt in 't geen men hoort en ziet; daar de harssenen met werkzame verbeeldingen, 't gemoet met driften en hartstochten word vervult; daar men door zo veel verscheidene koorden op het Toneel zelfs schynt gerukt te worden, en door een aangename betovering het vertoonde zich eigen maakt, en in 't zelve als veranderd word. Ik heb noch deze tweede aanmerking hier by te voegen. Wanneer men iemand direct berispt, 't zy men de weg daar toe opend met eene zachtmoedige vrindelykheid, vermengt met loftuitingen en tekenen van achting; 't zy men de beris- | |
| |
ping met eene aardige en aangename scherssing weet te bewimpelen, kan de berispte zelden misschen daar in iets aanstotelyks te vinden. De berisper doet zich voor als zyn leermeester, als wyzer en deugdzamer als hy; zulks is moejelyk te verteeren voor zyne natuurlyke hoogmoed en eigenliefde, en de spyt daar door verwekt sluit dikwils de ziel voor de heilzaamste lessen. De Theatrale berisping in tegendeel heeft de minste betrekking van die natuur niet op onze aangeborene hoogachting voor ons selfs. De Toneelspeeler, die myne fouten hekelt, of als bespottelyk uitschilderd, vernedert my niet onder zyne lessen; hy denkt op my niet, ik ben hem onbekend; hy leend maar zyn stem en gebaarden aan de Schryver van het stuk, die waarschynlyk het op my ook niet zal gemunt hebben. Geeft hy my aanleiding, om my 't vertoonde toe te passen, en 'er eenige nut uit te halen, ik heb daar omtrent de grootste verplichting aan my zelve; ik word voornamentlyk door myne eigene leerzame oplettendheid, en moeyelyke onpartydigheid aangaande myne eigene onvolmaaktheden, van myne gebreken gewaarschuwd en genezen. Om onze Schouwburg vrugtbaar in dusdanige heilzame uitwerkingen te maken, hebben wy twee dingen van noden; voor eerst een genoegzaam getal Toneelstukken, in welke, by uitsluiting van alle ergerlyke ongebondendheid, eene goede Zedenkunde door eene geestryke aardigheid, word opgepronkt en smakelyk gemaakt; en ten tweede, een genoegzaam getal van Acteurs, die die stukken volgens derzelver aart, met eene gevoeglyke levendigheid en bevalligheid weten te vertonen. 't Is my leet te moeten zeggen, dat wy, onder de vermaardste hedendaagsche Volken, van die twee vereischte zaken vry wat schaars zyn mede gedeeld. Ik weet wel dat de
| |
| |
groote Vondel, eenige Treurspeelen heeft opgesteld, vervuuld met heerlyke blyken van zyn milde dichtgeest; doch die gene die met my zullen oordeelen, dat de roem van een Schryver op de voortreffelykheid van zyne werken moet gegrond worden, en dat de voortreffelykheid van iemands werken niet moet geschat worden uit zyne anderzins verkregene roem, zullen met my, na een onpartydig onderzoek, toe moeten staan, dat die noit volprezene Poëet geen denkbeeld van de Toneel-wetten heeft gehad. Ik wil hier niet spreken van de Regelen ons voorgeschreven door Aristoteles, maar van die wetten die uit den boezem van de Reden voortvloeijen, en welkers doelwit alleenlyk is waarschynelykheid, en een geduurig aangroeijende beweginge der ziele, die door aanwas van belang tot het uiteinde van het stuk toe, meer en meer gaande word gehouden. Ik ken maar twee Treurspeelen, die oorspronkelyk de onze zyn, geschikt volgens gemelte Toneel-wetten, door den vermaarde Rotgans; uitmuntende werken, en die wel verdienen andere Dichters tot een voorbeeld en aansporing te strekken, om op dat gemaakte pad roem en luister te zoeken. Doch in plaats van te pogen zich tot die hoofd-luister te verheffen, vergenoegd men zich de ondergeschikte eer van wat Fransche Tragedien over te zetten, en daar door op eene schandelyke manier als te bekennen, dat wy genoodzaakt zyn 't gebrek van onze Rykdom in dit geval, door ontleenen te vervullen. Op de zelfde wyze, en noch met min reden en eer, handelen wy wat de Blyspeelen aangaat; menigte der zelver zyn uit het Fransch vertaald, doch de meeste, zo ik het zeggen durf, elendiglyk mishandeld, door luiden, die den aard der beide Taalen niet recht schynen gekend te hebben, en door eene letterlyke overzetting, 't gansche
| |
| |
vuur en leven van die stukken hebben uitgedooft. Doch al waren ze noch zo wel, en met behouding van hunne volkomene aardigheid vertaald, zo zouden ze echter het aangewezene doelwit van onze Schouwburg niet kunnen beantwoorden. Ze zyn voor een andere Landaard als wy gemaakt, voor andere zeden, voor andere fouten en gebreken als de onze; de berisping raakt ons niet, ze valt, zonder iemant te treffen, ter zyden ons neder; 't zyn spiegels daar wy een anders wezen, en niet het onze in beschouwen. 't Eenigste, waar in myns bedunkens onze Toneelschryvers in geslaagt hebben, zyn kluchten, in de welken de zeden en levenswyze van 't gemeene volk met de stiptste nauwkeurigheid worden afgeschildert, en nagebootst, en 't schynt dat onze Toneel-speelers, in dit geval, met nayver tegens de Dichters ontstoken, zich zelve overtreffen. Ik heb 'er verscheide onder hen gezien, die de natuur niet naäapte, maar in de natuur zelve indrongen. 't Waren geen Toneel-speelders; 't waren boeren, matrozen, meiden, knechts, kyfachtige zinnelyke wyven, malle moeders, ongebondene zoonen, overheerde vaders &c 't Is jammer dat de nuttigheid uit de onregelmatige stukken te halen gering is, en zich tot de zeden van fatzoenlyke luiden niet uitstrekken kan. Maar wat doch mag de oorzaak zyn van de armoede van onze Schouwburg, zyn de doorluchtige voorbeelden van heldendeugden, en de beweeglyke voorwerpen van schrik en medelyden door de Toneelen van anderen Volken uitgeput? Kunnen de reeds gebruikte stoffen op gene verscheide wyze gehandeld worden? Heeft onze Landdaard geen byzondere Caracters die tot regelmatige Blyspeelen kunnen geschikt worden? Of ontbreekt 't ons aan Dichtgeest en oordeel, om van de stoffen, die zich aan ons verstant van zelve
| |
| |
schynen aan te bieden, een nut en behaaglyk gebruik te maken. Niemand kan dit alles met schyn van reden staande houden. Waar hap ert het dan aan? zulks is niet moeijelyk te ontdekken, en ik vlye my dat my ten beste zal gehouden worden, myne gedachten des aangaande vrymoediglyk te uiten: Quis virtutem amplectitur ipsam, praemia si tollas. De hoop van vergelding doed ons de derigd zelfs omhelzen. Niets maakt den mensch werkzaam, als zyn eigen belang en eene waarschynelyke verwagting van beloning. De zielroerende vergenoeging, die uit de verzekering van zyne plicht gedaan te hebben, in 't geweten nederdaald, en 't gemoed overstroomd, is het genoegzaam loon voor de recht edele zielen, die zo klein in getal zyn; doch dit komt in dit geval niet te pas; eene grooter menigte strekt zyne pogingen uit tot eer, luister, aanzien; en de grootste zoekt hare vergelding in winst, en word aangespoort door de hoop van middelen te erlangen, om een gemakkelyker en aangenamer leven te leiden. Doch 't is zeker dat de dichtgeest door dat laatste soort van vergelding, in ons Vaderland, zo weinig als ergens elders word aangemoedigt. Wie weet niet dat de groote Vondel zelfs, die wy, waren wy Heidenen, na zyn dood vergoden zouden, in zyn leven door een gering bedieninkje, nauwlyks van de gemeenste Burgers onderscheiden was. Die verwaarlozing van poëtische gaven word by my niet gelaakt. 't Is natuurlyk dat dezelven gunst en beloning verkrygen aan hoven van Alleenheerschers, daar der Vorsten deugden optoizel, en hunne gebreken verbloeming van noden hebben. Maar wat nut kan doch de Poëzy een Gemeenebest toebrengen, dewyl zy, hoewel heerlyk in haar zelve, ten minste zo dikwils kwalyk als wel aangelegd word, en derhalven ruim zo schadelyk als voordeelig is.
| |
| |
Maar zal men zeggen, zyn de prikkelen van eer niet scherp genoeg, om de Dichtgeest werkzaam te maken? ja maar de prikkelen van nootdruft zyn noch vry wat vinniger, en 't is zeker dat in 't gemoed, van iemand die met de armoede worstelen moet, gemeenlyk de eerzucht, en alle verhevene gevoelens worden uitgeblust. Dat derhalven de andere takken der Dichtkunde op gene beloning staat hebben te maken, maar dewyl het Schouwburg zonder goede Toneel-stukken noch bloeijen, noch bestaan kan, dat 'er ten minste eene milde vergelding te verwagten zy, voor die genen, die alle hunne krachten inspannen om 't zelve te ondersteunen, en te verheerlyken. Men verbeelde zich niet, dat een behaaglyk Toneel-stuk in een vorm gegoten word; 't is een van de moeyelykste voortbrengzelen van 't menschelyk vernuft, 't vereischt geeft, vinding, oordeel, hartenkennis, arbeid en tyd. Wie, ontbloot van de gaven van 't geluk, die met de Dichtgeest niet schynen te kunnen overeenkomen, zal zo een netelig werk onderwinden, en zyn dierbare tyd daar aan besteden, zo 'er niets mede te winnen is? Hoeveel, daar en tegen, zouden zich des niet bevlytigen, indien de besteede tyd, 't blokken en 't harssenbreken, in dit geval, ten voordeele konden aangelegd worden. Waar by komt het toe, dat te Parys, en te Londen, zo veel nieuwe stukken van verscheidene aard voor den dag komen, die de Ingezetenen en Vreemden als een vloed tot het Schouwburg dryven? De voornaamste oorzaak daar van is, dat verscheide achtereenvolgende vertoningen ten behoeve van de Schryvers gedaan worden, waar door het niet zelden gebeurt, dat zo een nieuw stuk, indien het ingang by 't gemeen vind, en met toejuiching word ontfangen, den Maker vyf of zes duizend guldens waardig is. Zoude het onmooglyk wezen 't zelfde gebruik by ons in te voeren? En is het niet te geloven, dat het eene gelyke uitwerking zoude hebben? Altoos myns oordeels, kan 'er geen bekwamer middel uitgedacht worden, om de Dichtgeesten uit te lokken en aan te moedigen. Hier leenen eer en winzucht malkander de hand, om 't Poetisch gemoed, op het krachtdadigste aan te sporen. In dusdanige beloning is de verdiende en verkregene luister de bronader van het gewin, en door de grootheid van 't profyt, kan de verhevenheid en uitgestrektheid van die luister afgemeten worden. Hier na iets aangaande de Toneelspeelers.
|
|