| |
| |
| |
No. 25. Den 18. January 1732. De Hollandsche Spectator.
WAnneer ik onlangs met de Postwagen naar Amsterdam te rug reed, wierd my van een Heer en Juffrouw, die myn eenigste gezelschap waren, verzocht, of de wagen, dicht by een zekere Stad, wel eenige oogenblikken stil mocht houden, zonder naar de reden van dit verzoek, die my natuurlyker wyze zeer onverschillig moest wezen, te vragen, stond ik het zelve met zo veel beleeftheid, als my mogelyk was, toe. Nauwlyks waren wy omtrent honderd roeden verder gekomen of de Voerman hield op, en gezegde luiden wendden hunne oogen, zich zo veel doenlyk was oprichtende, naar de kant van de Duinen, 't welk eene natuurlyke nieuwsgierigheid my dwong na te volgen. Ik ontdekte niets als een wyd uitgestrekt bar en dor zand, in 't welk een groot getal arbeiders zich bezig hield met graven, delven, en de grond te vereffenen. Ik vroeg op myn beurt, wat die menschen daar wilden uitvoeren. Het antwoord was dat een zeker Koopman dat land had gekocht, met opzet van 'er een Lusthof aan te leggen, die hem wel vyfmaal honderd
| |
| |
duizend guldens zoude kosten; de uitdrukking van myne verbaastheid wierd voorgekomen, met my te zeggen: Oh, Mynheer, verwonder u daar niet over, dat kan de man niet krenken, en hy zal noch wel ruim driemaal zo veel overhouden. Hoewel my zulks wierd gezegd met dat zoort van hoogachting, 't welk het denkbeeld van groote schatten, met een onwederstaanbaar geweld, ten behoeve van derzelver bezitter inneemt, vond ik goet niets daar op te antwoorden, maar ik kon my niet onthouden het overige van den weg, myne gedachten aan zo eene zeldzame verkwisting te hechten. Ik beken dat het zeer natuurlyk is, dat een man die groote rykdom bezit, door de zelve niet alleen tracht anderen goed te doen, maar dat hy daar ook zelfs een genot van hebbe, het welk met zyne ingeborene neigingen overeenkomt. Waarom zoude een man, die groot gelt van zyne Ouders geërst heeft, of zelve door arbeid, en wel aangelegde vlyt heeft opgehoopt, niet een ruime, gemakkelyke en aangename buitenplaats, om zich daar met zyn familie en goede vrinden te verlustigen, mogen bezitten? Indien het hem lust zich daar een aangename bezigheid te bezorgen met pooten, planten, alle jaren iets te verbeteren, of naar zyn zinnelykheid te veranderen, ik kan niet zien dat reden en deugd hem zulks verbieden. Zo men niets mogte beoogen in 't vergaderen van schatten, als alleenlyk 't edelmoedig vermaak van andere te nutte te zyn, weinig luiden zouden wel verkregene middelen bezitten, dewyl het van de menschelykheid niet te vorderen is, dat een heel Gemeenebest uit Engelen besta, die de aldervolmaakste deugd tot hun doel wit hebbe. Ik vind derhalven op het beschrevene gedrag niets te zeggen, indien door het zelve de wezentlykste plichten van een deugdzaam man niet worden ge- | |
| |
dwarsboomt. Doch dit eerlyk en geoorlofd vermaak, kan in zyn volle uitgestrektheid met het vyfde gedeelte van gemelte buitengewoone en meer als vorstelyke onkosten genoten worden. Dienvolgens moet hier, (ondersteld dat de zaak, zo als zy my is verhaald, waarachtig zy,) eene andere beweegreden schuilen, en die kan nergens anders in bestaan als in eerzucht, die aan alle menschen gemeen, in elk naar ieders aard en neiging, uitschitterd. Op de eerzucht, die in welgeborene zielen bekwaam is, de reden met een nieuwe werkzaamheid en bygezette vlugheid en kracht tot de deugd aan te spooren, hebbe ik wederom niets te vitten, ten zy dezelve verleid door een valsch begrip, of kwaade gemoeds beweging, den mensch van het pad zynes plichts aftrekt, of hem belachelyk maakt. In de eerzucht van welke ik hier spreeke, vinde ik by voorbeeld niets, dat met de redelykheid in het minste overeenstemd. Wat zoekt doch deze schatryke Heer voor eer op te doen, met zo eene verbazende verspilling? Indien het hem gelukt zyn voornemen volgens zyn genoegen uit te voeren, wat naam zal hy daar door behaalen by zyne tydgenoten? wat luister by de nakomelingschap? Wat zullen ze anders van hem kunnen zeggen, als dat hy zeer ryk, en zo eerzuchtig als ryk is geweest, dat is 't al; en ik verbeelde my niet dat iemant dwaas genceg kan zyn, om te geloven, dat zo eene magere glory vyfmaal honderd duizend guldens waardig is. De aanlegger verbeelde zich ook niet dat die naam, hoe gering ook, ten minste onsterffelyk zal zyn. Gansch niet, na zyn dood zal zyn goed in andere handen vallen, en zekerlyk in korten tyd in verscheide handen. Verdeelingen zullen 'er moeten geschieden. Geen Erfgenaam zal gewisselyk die Princelyke Lusthof, voor 't geen zy
| |
| |
gekost heeft, aannemen; zy zal moeten verkocht worden, en al was zyn naam met goude letteren op de voorgevel te leezen, de zelve zal misschien, eer een eeuw ten einde is, met de voorgevel onder de voet gesmeten worden, door d'eene of d'andere bezitter, die naar zyne zinlykheid of naar de regeerende smaak van zyn tyd zal goed vinden het te herbouwen. Doch hoe zal het met de verkooping toegaan? kan men met de minste reden wel hopen, dat 'er tachtig duizend guldens van gemaakt zullen worden? immers niet, indien men eenig geloof aan de dagelyksche ondervinding wil geven. Ik heb Lust-paleizen zien verkoopen die met hare waranden en hoven meer als drie tonnen schats ingeslokt hadden, voor de geringe prys van tien duizend Ryksdaalders. Zo dat onzen Bouwheer, op dien voet, ten alderminste vier tonnen gouds, om zo eene verachtelyke en vergankelyke naam zich toe te eigenen, als inden afgrond van de zee werpt. Voor zulke zware versmetene zommen, zoude 's mans eerzugt zich op duizend andere loffelyke manieren hebben kunnen voldoen, en in de waereld eene zo heerlyke als onuitwisbare roem, zelfs in 's Lands Jaarboeken hebben kunnen verkrygen. Wat luister zoude hy aan zyne geheugenis niet hechten, indien hy door eene edelmoedige liefde voor zyn Vaderland, die schat hem zo onnodig, aan den Staat had willen vereeren, en door zo een grootsch voorbeeld andere opwekken, om met diergelyke giften genomen uit hunne overtollige Rykdom, 't Gemeenebest van schulden, en de Mede-ingezetenen van drukkende lasten te ontheffen? Hondert andere middelen zyn 'er te vinden, om door geld groothartiglyk besteed, eene roemruchtige onsterffelykheid te koopen. Onder anderen heb ik al langen tyd myne gedachte laten gaan, misschien niet zonder be- | |
| |
weegredenen van eigen belang, op eene zekere fundatie, die veel eerlyke luiden ten hoogste zoude verplichten.
Men vind in naburige Koninkryken zekere heerlyke Gebouwen, in de welke Krygslieden zo ter zee als te land, door ouderdom of verminktheid tot den dienst onbekwaam geworden, een fatzoenlyk en gerust onderhoud, ieder naar zyn staat erlangen. 't Geen in gezegde landen gedaan word ten voordeele van de invalides van Mars, wenschte ik wel dat hier gedaan wierd ten behoeve van zekere invalides van Apollo. Hier door versta ik oude of swakke luiden van letteren, die, enkelyk door hunne verdienste, 't minste fortuin niet hebben kunnen maken, 't geen ook bykans onmooglyk is, en die, by gebrek van machtige vrinden, noit ampten, welken zy zouden vereert hebben; hebben kunnen bekomen. Deze luiden te oprecht en te groothartig, om door laffe pluimstrykery zich in de gunst van de Grooten in te dringen; onbekwaam om hunne reden tot een weerhaan te maken, en om, verwaarlozende 't geen waar en billyk is, alleenlyk te zeggen, 't geen zy oordeelen aangenaam te zullen wezen, kunnen, zo zy van rykdom ontbloot zyn, tot een eenig middel om door de waereld te komen, hunne toevlucht nemen. Zy worden slaafachtige huurlingen van myne Heeren de Boekverkopers; zy sloven zich af, met voor een gering prysje, overzettingen te maken, of Romans te schryven, en dit alles moet geschikt zyn, niet naar hun eigene geest en vinding, maar naar de schikking van de bazen, die, niet zonder reden, een boek altyd goed vinden. als het maar schielyk verkogt word; men kan gemakkelyk begrypen dat by dat verdrietig en slaafsch handwerk niet veel over te winnen is. Hoe zullen dan die eerlyke en verstan- | |
| |
dige luiden het stellen, wanneer door ouderdom of door 't gedurig harzenwerk hunne levensgeesten ten deele zullen uitgeput zyn? Hoe aangenaam zoude het voor hen wezen in die swakke toestand verzekert te zyn van in dusdanig Godshuis voor 't overige van hunne dagen brood en rust te vinden. Wat onsterfelyke eer en glory zoude zulks wezen voor de liefdadige oprechters, die in welgegronde loftuitingen van geleerde en wyze mannen, tot het einde des waerelds, dubbeld het interest van hunne aangewende hoofdsommen zoude vinden? Voeg daar by, dat dusdanige pryswaardige instelling op de gansche waereld een eeuwige verplichting zoude leggen. Men weet dat liefhebbers van met de harzenen te werken noit zich aan de ledigheid kunnen overgeven, en van hunne bezigheid hunne grootste verlustiging maken. Veele dezer luiden zouden derhalven in hunne vermakelyke bezigheid voortgaan; des eenes licht zou door dat der anderen vermeerdert worden; in hunne huisgenoten zouden ze verstandige oordeelaars en berispers vinden; door de eer, en niet door den honger aangespoort, zouden ze de goede luimen van hunne geest afwagten, om in staat te zyn van wel, zo niet veel, te schryven; en werken in 't licht te geven, die de besten, en niet de meesten vergenoegen zouden. Indien dit myn ontwerp gesmaakt word van luiden die overtollige schatten bezitten, zo houde ik my van nu af aan voor gerecommandeerd.
Dat de beschuldiging van zuinigheid op onze Landaard niet meer toepasselyk zy blykt ten overvloed, niet alleen uit de menigte van heerlyke gebouwen die onze steden en 't platte land vervullen, en der vreemdelingen oogen en verwondering tot zich trekken, maar in allerlei pracht en dartelheid, die t'elkens meer en meer uitbarst. Men vind voor- | |
| |
namentlyk onder ons, luiden van eene zekere gezindheid, die daar in by uitstek den Adel braveeren. Hunne Voorvaders, in 't begin van de Geloofshervorming, zich van de andere Protestanten afscheidende, deden zich kennen door eene byzondere zedigheid, en gezetheid van gewisse; van Staatsampten door de wetten, en van Krygsbedieningen door hunne stellingen geweerd, begaven zy zich meest tot den Koophandel, of tot het oprichten van allerlei handwerken. De naam van op rechtheid, die de meesten zich waardig maakten, bezorgde hen 't vertrouwen en de kalandisie der Medeburgeren, hunne kinderen wierden doorgaans tot dezelfde neeringen opgetrokken, en door spaarzaamheid, en gedurig aangroeijende zware windsten, zyn de meeste Familien onder hen, van de machtigste en rykste van 't land geworden. Maar konden die eenvoudige Vaders eens opzien, zouden ze een groot gedeelte hunner Nakomelingen wel verdenken, van uit hen gesproten te zyn. 't Is waar, zy behouden noch eenigzins 't livry van zedigheid in hunne klederen; ze onthouden zich van wilde en uitschynende koleuren. Maar wat is dat anders als een uiterlyke schors, die in zich zelve noch te pryzen, noch te laken is. Behalven dat, kan men wel elders zoeken, maar by hen vinden, al wat in zyde, linnen en wol het zeldzaamste, het keurigste, en dierste in de gansche waereld te krygen is. De dartelheid hunner maaltyden spat uit tot de uiterste baldadigheid; zullen ze een waterzootje opdissen, al de baarzen daar toe geschikt moeten hommers wezen, van eene bepaalde groote, in zo een water, op zo eene hoogte gevangen; niets is by hen smakelyk, zo 't geen handen vol geld kost. 't Schynt dat zee en land, hoven, bogaarts, wyngaarden t'zamen moeten spannen om hunne
| |
| |
bestudeerde en grillige lekkerheid te vergenoegen. Hunne Bruiloften verslinden Kapitalen, daar deftige Familien van zouden kunnen bestaan. Maar wat valt daar veel op te vitten, zal men my mogelyk te gemoet voeren, die luiden kunnen het doen zonder gevaar van zich zelve in de grond te helpen, en daar by maakt die verkwisting het geld levendig, en doet het zelve ten nutte der ingezetenen voortvloeijen, en zich verspreiden. Zulks begryp ik, doch ik begryp met een dat de Koophandel, 't zelfde duizendmaal meer en met veel grooter nut uitwerkt, en dat zulke overdadige geldverspillingen, nergens toe dienende als tot eene zotte glory, 's Lands Handel allengskens moet verzwakken, en doen uitteeren. Die luiden zyn zelve buiten prykel, en bezitten meer geld als in hun handel kan gebruikt worden, (ik onderstel zulks) maar weet men niet dat volgens den loop der menschelyke hovaardy, ieder, voornamentlyk onder menschen van 't zelfde fatzoen, zich zo veel doenlyk is uitrekt, om niet minder te zyn als een ander. Volgt daar niet uit dat die schitterende voorbeelden van pracht en dartelheid eene algemeene nayver, als eene waterval van de grootste tot de kleinste zal doen nederdalen? Met tienmaal minder goed, zal men de helft zo veel zwier willen maken, en neem eens dat niemand onverzichtig genoeg zal wezen, om zyn verkwisting boven zyn inkomen en gewone winsten te doen ryzen; is een Koopman altyd van dezelfde voorspoed verzekert? Is het niet klaar dat een Handelaar, die door zuinigheid en door opleggen in staat zoude zyn geweest van eenige zware stooten uit te staan, door zodanige verdervelyke navolging gevaar loopt van door de eerste ruwe slag van 't geval, zonder hoop van herstelling, ter neder te storten.
|
|