| |
| |
| |
No. 23. Den 11. January 1732. De Hollandsche Spectator.
Posientes vario multum diversa palato.
VEele myner Correspondenten klagen, niet zonder schyn van Reden, over myn langdurig stilswygen. Aan een der zelver heb ik reeds de ware oorzaak daar van Medegedeeld, te weten, dat ik goed gedagt heb, voor dat ik nieuwe stoffen by de hand neme, myne harzenen eerst van de denkbeelden die daar in reeds gevormt, en geschikt zyn 't ontlasten, uit vrees dat ze daar te lang verborgen zynde, door 't verlies van een gedeelte van hun vuur, en levendigheid, mogten gelyk het gemeenlyk gebeurt, verkouden en uitteren. Maar deze ontlasting nu genoegzaam geschied zynde zal ik my met vermaak van myn pligt kwyten. Men zal hier een zoort van een mengelwerkje vinden, dog 't zal de meeste der Lezers des niet te onaangenamer zyn, dewyl zy in de ziel geen bestendigheid, kragte, en graagheid, naar onderrigtigting genoeg hebben, om eene geschakelde redenering over eene en de zelfde stof, door aandagt en bespiegeling als te verteren en hunne ziele eigen te maken. Het gaat met den honger naar verstand en waarheid, als met de lighamelyke honger. Iemand die eene sterke en gezonde maag heeft, zal wanneer desselfs
| |
| |
prikkeling hem aanzet, om nieuw voedzel te gebruiken, een zappig stuk Vleisch aantasten, en zich daar geheel en al aan verzadigen, zonder naar verscheidentheid van geregten te talen; Die geen in tegendeel, die met een swakke of verdurvene maag gekweld is, en wiens honger moet getergd worden om zich te openbaren, eet eigentlyk niet; hy peuzelt zo wat, en is vergenoegd met uit een ragoutje of pastytje, by tusschenpozingen, een morilietje, een hane-kammetje, of een oestertje te pikken. Maar tot de zaak; Voor eerst heb ik uit den Haag een brief ontfange in welke ik, studie en geschiktheid om in de ware natuur der zaken door te dringe, bespeure. De zelve heeft tot voorwerp de oorzaak waarom de Vrouwelyke fexe min hare hartstogten, als de mannen de hunne bedwingen; Hoewel ik in alles wat die Schryver by brengt juist niet van zyn gevoelen ben, zo keur ik egter zyne wezentlykste redeneringen voor goed, en bondig, en ik neem aan myn gebruik 'er van te maken. Dewyl egter het my vry staat myn gevoelen over 't geen my medegedeeld word te verklaren, gelyk ieder de vryheid heeft zyne gedagten over myn eigen werk te uiten, zal ik my onderwinden te zeggen, dat de styl my wat wydlopig voorkomt, en verlof verzoeken van de zelve wat meer in een te dringen; zonder dus danige vergunning zal ik neit de onbescheidene stoutheid gebruiken van de minste verandering in 't geen my toegezonden word te maken.
Vier andere brieven zyn my nog toegekomen van eene en de zelfde hand, 't welk juist niet bewyst dat ze van de zelfde autheur zyn. Eene van dezelve schynt te komen, van dien hartdravende jonge Heer, van de welke ik in een van myn eerste vertogen gewag heb gemaakt, en aan wien ik, indien hy zich beterde, myn voorspraak by een zeker brunetje heb
| |
| |
belooft. In gezegde Missive neemt hy aan, indien het huwelyk met die beminnelyke Juffer niet slagt, de weddenschap hem voorgesteld door eene zekere Chevalier Gryspaart, onder voorbeding, dat de sweep alleen, zonder 't minste behulp van de stem zal gebruikt worden. Dog ik heb gewigtige redenen, om te geloven dat gemelde brief gesupponeert, en verdigt is; dewyl ik van goeder hand onderregt ben dat onzen jongen Heer, min door myne lessen, als door de bevalligheden van myne goede vrindinne volkomen van zyne dolle hartstogt genezen is, nu vast heeft voorgenomen voortaan eer te zoeken in de opheldering van zyne goede hoedanigheden, en niet te ontlenen aan de gauwigheid van zyne Meertjens.
In eene tweede, word zeker misbruik in onze Kerken, rakende het zingen der Psalmen, aangewezen. De Schryver beklaagt zich dat zyne Godsdienstige aandoeningen dikwils gestoord worden, door luiden, die om malkander te overschreeuwen, hunne longpyp in 't grootste gevaar stellen, de stem van den Voorzanger doen verdwynen, en daar door alle leiding en harmony vernietigen. Ik ben volstrektelyk van 's mans gevoelen, en ik ben zelve dikmaals door die zelfde ergernis ten hoogste ontsticht geweest. Onze uiterlyke Godsdienst is zo eenvoudig als ze van onze wyze Meester is ingesteld, zonder de minste byvoeging van pracht en zwier. Zulks prys ik ten hoogste, wat anderen ook mogen zeggen ten voordeele van de gevoeglykheid van eene zeker praal en luister, die, myns oordeels, bekwamer werktuigen zyn van aftrekking van gedachten, als van opwekking tot eene Godsvrugt die in geest en waarheid moet bestaan. Die eenvoudigheid echter behoorde destig en ordentelyk te zyn, zal zy voor verachting behoed worden. Ik wil wel
| |
| |
geloven, dat het opzet van die onbezonnene schreeuwers niet en is werkelyk de aandacht van de Vergadering te verbysteren. Ik wil liever my verbeelden, dat zulks aan eene dwaze eerzucht moet toegeschreven worden. Onze gemeene luiden denken dat het wel zingen bestaat in hard te gillen en te schreuwen; wanneer ze zelfs, om zich en andere te verheugen, een straadliedje uitgalmen, zetten ze zo eene vervaarlyke keel op, dat luiden van andere Natien zouden meenen dat 'er moord en brand geroepen wierd, 't Was waarlyk te wenschen, dat de kinderen in de zelfde Schoolen, alwaar zy leeren lezen en schryven, de Psalmen ook gevoeglyk leerden zingen, tot welk einde de Schryver een werk van zyne goede Vrind Witvogel met zeer veel ernst aanpryst. Doch om daar van de vereischte vruchtten te trekken, zoude het voor al dienstig wezen, dat de Leermeesters daar in gebruikt, zelve genezen wierden van de dwaling, tot dewelke hun voorbeeld hunne leerlingen vervoert. Ik heb dikwils verscheide van die Messieurs, in 't geven van hunne lessen zulke pogingen met de keel hooren doen, dat ze blond en blauw wierden, en dat hen de aderen zo dik als een pink opzwollen.
Een twede Kerkelyk misbruik, word in eene andere brief my toegezonden, met geen minder reden berispt. Het zelve bestaat in de oneerbiedige gewoonte zommiger onzer Leeraaren, van het destigste en volmaakste Gebed onverstaanbaarlyk te rabbelen, en te doen voortrollen als een uurwerk dat afloopt. Ik zal hier ter loops zeggen, dat ik die aanstotelyke ongerymtheid noch veel meer in Fransche als Nederduitsche Predikanten aangemerkt heb. Wie het ook zy, die zich daar aan schuldig maakt, hy zoude zeer wel doen niets te verwaarlozen, om diergelyke ergernis te myden. Ik verdenk
| |
| |
hier echter niet brave en anderzins onberispelyke mannen van eene voorbedagte oneerbiedigheid. Ik twyfel niet, of dit gebrek spruit uit vermoeidheid veroorzaakt door de lange voorgaande Gebeden. Maar waar toe diend doch die uitgestrektheid die regelrecht tegens de lessen van onzen Heiland aanloopt? Het zoude immers stichtelyker wezen zyn eigen Gebed, dat, hoe treffelyk en ernstig, dikwils met de menschelyke onvolmaaktheid besmet is, wat te verkorten, om genoegzame aandacht en stem te behouden, voor 't woord van den levendigen God, voor een Gebed, waar in 't meeste merg van de Christelyke Religie is opgesloten. Wat aangaat de vierde brief van de zelfde hand, ik wil garen bekennen, dat ik ze zonder ontsteltenis niet heb kunnen leezen, dewyl uit de zelve bespeur, dat myn geheim maar aan een zyde draad hangt, en dat de doorzichtige nieuwsgierigheid, my wel haast in de schuilhoek, waar in tot noch toe zo gelukkiglyk verholen ben geweest, staat te betrappen. De Lezer oordeele of myne vrees des aangaande ongegrond is.
Mynheer de Spectator.
Uw weekelyks papier lees ik, nevens myn oude kennis, de Professor Grimkrakius met een zonderling vermaak, en wy verbeelden ons daar veel goeds van. Wy hebben al ons vermogen ingespannen om u te ontdekken; en alzo de Professor niet alleen een groot Sterrekundige is, maar ook grondige kennisse heeft van de Gezichtkunde, meend hy ontdekt te hebben, dat u iets aan het gezicht haperd, en dat gy een roode Rok draagd. Voeg daar by, dat wy eenige dagen geleden in 't Fransch Coffihuis, in de benedenste kamer, iemand gezien hebben, met myn Vriends beschryving zeer overeenkomende, en uit wiens trekken hy duidelyk dacht te bespeuren, dat die persoon, en niemand anders de schryver van den Spec- | |
| |
tator moet zyn. Verders zegt hy, in zyne Astrologische observatien gevonden te hebben, dat de eerste letter van uw naam is een D. dat dezelve met een P. eindigt, en geheel en al bestaat uit twee Vocalen, en vyf Constonanten. Het zy hier mede hoe het wil; een enkel woord ter loops in een van uwe Spectators, of de Professor de spyker op het hooft geraakt heeft of niet, zal my voor altoos doen zyn &c.
Thomas Diafoirus.
Uit myn Slaapkamer &c.
Ik ben genoodzaakt met schaamte te belyden dat ik eertyds geen groote gedachten van de Gezichtkunde heb gehad, en de kunst van de sterren als een boek te gebruiken, dikwils heb beschimpt en veracht als een mengelmoes van dwaasheid en bedrog; doch die verhevenen wetenschappen, omtrent de welken ik beloof voortaan niet anders als met de nederigste eerbied te denken en te spreken, dreigen my met een strenge en spoedige wraak. Haare gissingen naderen de waarheid zo sterk, dat'er maar weinige stappen aan ontbreken, om ze als met de hand te grypen. Ik kan het niet ontkennen, myne oogen zyn zo goed niet als ik wel wenschte; ik draag wel eens een rode rok, en ik geloof dat ik in myn leven meer als ses pakken klederen van die kleur heb versleten; daar by heb ik meer als hondertmaal in 't Fransch Koffihuis, en zelfs in de benedenste kamer geweest, en als ik my wel bedenk, zo is 't niet zeer lang geleden, dat, (wanneer ik aldaar, onder voorwendzel van de Courant te lezen, aan de verstandige redeneeringen, die daar zo gemeen zyn 't oor leende), een zeker zedig man, met een zwart of donker bruin kleed my sterk in 't gezicht keek. 't Geen myn wees voor eene gewisse ontdekking noch verdubbeld, is dat de hier ingelaschte brief gedagtekend is, uit des Schryvers slaapkamer, 't geen
| |
| |
my doet vermoeden, dat hy uit de eene of d'andere droom wel eenig nieuw licht mag gekregen hebben, en 't is niet moeijelyk te begrypen, dat, indien de kunst van nachtgezichten uit te leggen, met die twee andere verreziende wetenschappen een eedgespan maakt, myn geheim in een hopeloze toestant moet zyn; komt 'er de wicchelroede, en 't goeder geluk zeggen uit het grondzap van koffy noch by, dan is het 'er volstrekt mee gedaan. De Chiromancy, of le handkykery laat ik daar, want zulks zoude lyken naar 't kunsje om een vogeltje te vangen, met het zelve wat zout op de staart te leggen.
Wat aangaat de diepzinnige vraag wegens de letters die myn naam beginnen, eindigen, en uitmaken, ik zal my wel wagten van daar op toestemmend of ontkennend antwoord te geven, ik ken al te wel de doortraptheid der Wiskunstenaars, die door de onverschilligste vragen in schyn, wondere ontdekkingen doen, en de minnaars slagten, die, wanneer men hen een vinger geeft de hele hand nemen. Maar mag ik onze hoogswevende Professor wel eens vragen, of hy niet weet dat het de pligt is van een braaf man zyn wetenschap met een edelmoedige bescheidenheid te gebruiken? kan hy zyn nieuwsgierigheid niet anders gebruiken als om my verdriet aan te doen, en door de gezogte ontdekking my te dwingen myn pen neer te leggen. Tot nog toe weet ik niet, dat ik by iemand verdagt ben geweest. Myn werkje word anderen opgestreden, die 't zich laten aan leunen of die, pugnant quasi qui vincere nolunt, vegtende als of zy niet wilde overwinnen, met een zedig grimlagie, het van de hand wyzen. Onderwylen geniet ik zelve onzigtbaar, 't vermaak van te horen en te zien, al wat de Spectator, in de gemoederen der Lezers uitwerkt; ik ontrek my aan de onverdiende gramschap en wraak van zommige, die door myne schriften denken gehoont te zyn. Hoewel ik als een eerlyk man kan verklaren, dat ik alzo weinig iemand zoek te beledigen, als een Godgeleerde, die op de Preekstoel, de hatelykheid van de ondeugd geesseld, en dat ik myne tafereelen zo zoek te bewinpelen, dat ze op een gansch Caracter, en niet op een persoon alleen toepasselyk zyn, vind ik echter uitleggers en kanttekenaars met menigte, die een gedeelte van diergelyk Caracter by hunne buuren vindende, hen uit een kwaadaardige mildadigheid het overige schenken, of van 't hunne leenen; Dit raakt die of die,
| |
| |
zeggenze volmondig uit, en de aangewezene voorwerpen door het gemeen gerucht misleid, zien de lasterzuchtige toepassers over het hoofd, en wenden hunne vergramde oogen alleen naar den Schryver. Men voege daar by, dat de ontdekking (daar zo ieverig naar gezocht word, dat, had ik al de ducaten, die veele wel zoude geven, om my te kennen, ik een van de beste gestoffeerde goudbeurzen van Holland zoude hebben) niet alleen den Schryver, maar ook het gemeen nadeelig zoude wezen. De naam van de Maker maakt een werk in zich zelve noch beter, noch erger, en nameloos word het onpartydig in de weegschaal van de reden, volgens zyne inwendige waardy gewogen. Doch word ik ontdekt, zo zal het zekerlyk blyken, of dat ik een man van eenige reputatie ben, of wel, dat ik geen naam in de waereld heb. Word het eerste bevonden, zo zullen de meeste Lezers de Spectator door 't Vergrootglas van myne verk regene achting zien, en al uitroepen, dat het stuk fray is, eer de kaarzen noch eens ontstoken zyn. In het tweede geval zal de duisterheid van myn naam, zich tot op myne Vertogen uitstrekken, en derzelver licht geheel en al benevelen. Ik bid derhalven onze twee verlichte vrienden, en voornamentlyk den Professor, 't gemeen in de geschiktheid te laten van door zyne eigene oogen te zien, en in een soort van noodzakelykheid, om zonder reden 't vonnis van myn werk af te wachten, en met zyn eigen vernuft deszelfs nuttigheid zich toe te passen. Onzen Doctor kan immers zyne Astrologische observatien, wel ergens anders heen wenden. Laat hy by voorbeeld met de Physionomie van de lucht eens raadplegen, en de sterren eens vragen, of wy van de Winter nog eene strenge en langdurige vorst zullen hebben; en of de nedergevallen sneeuw lang zal kunnen werden gebruikt. Daar door zal hy niet weinig onze liefhebbers van de hartdravery verplichten, die door die nutte onderrichting, de nodige maatregelen zullen konnen nemen, om by tyds na frissche paarden en nieuwe sleden uit te zien, en voort te varen, van met de zelven op een glansryke wyze een arm of been te breken, of den verkleumden Amstel God onder het Ys eene swierige visite van ceremonie te geven.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht Kroon, &c.
|
|