| |
| |
| |
No. 20. Den 31. December 1731. De Hollandsche Spectator.
Utendum est aetate; cito pede labitur aetas,
Nec bona tam sequitur, quam bona prima fuit.
DE schets, die ik zo levendig, als het my mogelyk is van het gedrag der hedendaagsche studenten getragt heb te geven, doed den Lezer duidelyk zien, dat een Jongeling van sestien a seventien jaren, wel voorzien van geld, en in staat van 't zelve op 't krediet van zyns Vaders schatten op te nemen, naar de Academie te zenden, bykans even zo veel is als iemand in een boot zonder roer en riemen van de wal te stoten, en als een speeltuig aan de ontstuimige zee over te geven. Men zal misschien hier uit besluiten, dat ik van gedagten ben dat de Hogeschoolen geheel en al dienden verlaten te worden, en andere manieren opgezogt, om de jeugd kennis en weisheid in te boezemen. Maar voor eerst heb ik reeds een onderscheid gemaakt tusschen zo even gemelde jonge luiden, en anderen die geen redenen hebben van op hunne ouders schatten of magt te betrouwen, en zich niet kunnen ondoen van het denkbeeld, dat bekwaamheid door vlyt verkregen 't eenigste middel voor hen is, om met fatzoen
| |
| |
door de waereld te komen. Daar by, waar toe is het dog nut dat zo een groote menigte witte broods Kindertjes in de Regten studeren? Waar toe diend dat grote getal van Heren en Meesters in onze steden, dewyl 'er van twintig, die met dien naam pronken, geen twee zyn, die eenige praktyk hebben noch zelfs zoeken? wat zyn de andere dog anders als getituleerde leeggangers onnut voor hen zelve, en voor 't Gemene-best, of zy moesten door krediet en magt van Vrinden met het een of ander Ampt voorzien worden, in dat geval, gelyk de ervarenheid het leerd, voegt zy de bekwaamheid van zelfs by de bediening. My is van geloofwaardige luiden berigt, dat 'er in den Haag 't eene jaar door 't ander, van die ongeletterde Doctoren, die eens om een hoekje komen zien, wat de praktyk dog mag wezen, een genoegzaam getal zich bevind om een geheel battaillon uit te maken. Was het niet duizendmaal beter dat die Heeren iets anders by de hand hadden genomen, en zich hadden onderworpen aan d'algemeene pligt der onderdanen, van zich te gedragen als levendige en werkzame leden van een en 't zelfde lighaam? 't Was oirbaarder dat het meeste getal tot den Koophandel was opgebragt geweest; immers in een land dat geheel en al op die eenige spil draait, kunnen 'er niet te veel Kooplieden wezen, en een deftig yverig Handelaar is zekerlyk vry agtbaarder, of hoorde ten minste zo te wezen, als een onwetend, en ongebruikt Advocaat, die op de Hogeschool niet geleerd heeft als geld te verkwisten; waar door het niet zelden gebeurt, dat diergelyke maats, wanneer het hammetje bykans gekloven is, gelukkig zyn zo zy met het amptje van Onderkoopman naar Batavia kunnen raken, daar de titul van Advocaat hen zo wel te pas komt als 't vyfde rad aan een wagen, en alwaar zy zo
| |
| |
bekwaam tot de Compagnies dienst, als tot de Rolle, jaren agter den anderen in de lange rokken lopen. 't Is goed, ik beken hèt dat 'er onder de kinderen van Luiden aanzienlyk door geboorte of Rykdom, in een woord, onder de Jongelingen die de meeste kans schynen te hebben om de gewigtigste waardigheden van 't Vaderland te bekleden, zommige zyn die zich tot de studie der regten begeven, maar 't is niet genoeg dat ze de blote naam daar van verkrygen. Zy moeten werkelyk studeren; zy moeten wezentlyke Regtsgeleerden worden, en daar toe moesten die alleen uit den hoop gekoren worden, die de natuur zelve tot die bezigheid schynt uitgekipt te hebben, en die door ingeborene geest en neiging blyken van die verkiezing geven. Dog de meeste Vaders lopen 'er zo wat los over heen, en zonder met den imborst van hun zonen raad te plegen maken ze van de wieg of aan al voorschikking, wat ze met de zelven zullen uitrigten; De een zal, in spyt van Minerva, een Predikant, de andere een Advocaat worden, en de derde een Koopman of Krygs officier. Zo dat het schynt dat de kinderen gemaakt worden voor de bedieningen, en niet de bedieningen uitgekoren, volgens den aard en neiging der kinderen. Ik heb luiden gekend, die reeds in 's moeders lighaam Domine waren en wel zouden gedaan hebben, was het hen mogelyk geweest, van zich zo zeer niet te haasten. De gevaarlyke gevolgen van deze verblindheid behoorden zekerlyk der Vaderen ogen te openen, en hen te overreden om in plaats van de kinderen met geweld tot zekere bezigheden te trekken en te slepen, de zelven alleenlyk in de natuurlyke loop van hunne geneigtheden te rigten, en te bestieren. Mogelyk zal men my tegenwerpen dat de ingeborene lust en geschiktheid tot de studie niet genoegzaam zyn, om
| |
| |
een ryk Jongeling van 't gevaar der Academische Ligtmisseryen te bevryden, en dat eene levendige verbeeldings kragt, op welke 't vermaak eene diepe indruk doet, dikwils ligter daar toe overslaan als een gemoed, 't welke door doffe en logge harzenen beswaart en te rug gehouden word. Ik wil garen bekennen dat daar al wat aan is, Dog men zal met my zekerlyk wel willen toestaan, dat zo een Jongeling op de schoolen zyn tyd wel hebbende waargenomen op het Academie beslagen ten ys zal komen; dat hy zal weten wat studeren is; dat de studie hem mogelyk zal zyn, en dat hy door enkel verdriet, en door de ondragelyke last van een vervelende tyd daar van niet zal afgerukt worden. Voeg daar by dat hy wel haast zal leren kennen de leerlingen die boven anderen de studie behartigen, door die overeenkoming van aard en imborst zich met de zelve zal verenigen, dezelve zal aankleven, en door eene altyd groeyende nayver, in de loopbaan der geleerdheid zal zoeken voorby te streven. Op deze wyze zal het voor 't minste doenlyk zyn, dat hy door zyne naarstigheid, en verband aan goed gezelschap, de zomtyds dodelyke klippen van ligt-missen en krotten vermeide. Ik wil niet ontkennen dat deze enkele mogelykheid niet genoegzaam is om 't gemoed van een teder en voorzigtig vader gerust te stellen. Doch om zulks uit te werken, is 'er een ander middel, daar staat op is te maken, en 't welk nogtans zo weinig aangewend word, dat het te verwonderen is. Hoe is 't mogelyk dat een Vader die geld en goed in overvloed bezit zyn zoon zonder Hulp en bestier aan de woeste baren overgeve? Hoe is het te begrypen, dat het hem niet in de gedagten komt een verstandig en deugzaam Leidsman uit te kippen, en aan een jongman van een goede hoop als een Gezel, Raadsman, Vriend en twede
| |
| |
Vader te hegten? Hier toe diende niet verkoren te worden, een oude grimmert en knorrepot, hoe voorzien ook van deugd en geleerdheid, maar een man van middelbare jaren, die nog niet vergeten heeft hoe de jeugd bestaat, megaande, inschikkende, vrolyk van aard, die met lust en vermaak, en niet met dwang, en tegens zyn gemoed, 't gezelschap van jonge luiden by woont, die zich in 't gemoed der zelver weet in te dringen, zich behaaglyk te maken, en allengskens over hen een ongedwonge gezag te winnen. In myne Academische jaren heb ik het geluk gehad van zodanige man te kennen, en ongelooflyk veel voordeel uit zyn gezelschap te rapen. Hy was niet boven de dartig jaren oud, en hoewel zyn opvoedeling redelyk los en driftig was, wist hy denzelve zo wel met vriendelykheid, en zagtheid in te palmen, en aan zig te verbinden, dat de Jongeling nergens wel was, en zich noit meer verlustigde als in 't gezelschap van zyn Gouverneur. Op eene ongevoelige manier had hy tot den zelve een hoopje van de verstandigste en best opgevoede studenten weten te trekken, en hy was de eerste, die met een gescherpt verstand alle behoorlyke middelen bedagt, om deze jeugd te vermaken, en haar de tyd kort te doen vallen. In zyne converzatie wist hy zich zo wel met alle verstanden te evenaren, en jok met ernst zo kunstig te vermengen, dat de nutste lessen met aardigheid bekleed, door de verlustigde harzenen der toehoorderen, zonder moeite en tegenstreving tot in 't binnenste der gemoederen doordrongen, en zich aldaar vast maakten. Zyne berispingen, die zeldzaam waren, schenen altyd eene ware en tedere Vrindschap tot een bronader te hebben; Dog meest hield hy zig op met vernuftiglyk te schertzen, en niet, op de wyze van Socrates, door middel van
| |
| |
eenvoudige vragen de waarheid uit iemants eigene boezem te lokken. Wierden 'er zomtyds eenige geestige stukjens van Krottery verhaald, die hy wel merkte dat de jonge luiden deden watertanden, hy wist met een grimlagie de aandagt van 't gezelschap op te wekken en 't zelve wel haast ongevoeliglyk de bekentenissen als te ontsteelen, dat beestige dronkenschap geen heldenstuk is, dat 'er geen verstand steekt in glazen in te slaan nog in 't afzetten van pasteyen en gebraad; Dat met pluggen te vegten niet anders is als zich met hen gelyk te stellen, dat slagen met het agtereinde van een halve piek wezentlyke stokslagen zyn, en dat stukjes die gemene luiden op 't schavot, en in beuls handen brengen, aan een man van geboorte geen luister kunnen byzetten. Deze eenvoudige waarheden deden wel haast de tegengestelde dwaze vooroordelen verdwynen; men schaamde zich zelfs in 's mans tegenwoordigheid eenige ongebondendheden anders als met verfoeying te vertellen; en aldus was die deftige Leidsman niet alleen ten hoogste voordelig voor zyn betrouweling, maar ook voor alle deszelfs makkers, van welken in verscheide jaren niet een eenige tot wulpsheden strydig met eene eerlyke imborst uitspatten. Indien 'er eens twintig diergelyke bekwame harten-leiders een Hoge-school met het ligt van hunne aangename verdiensten bestraalden, zouden zy niet in staat zyn, om 't geen in de ligtmissery 't verfoeyelykst is gansch uit de mode te verbannen, en om de eerzucht der leerlingen, waar uit derzelver meeste guiteryen voortvloeyen, op voorwerpen, die in de natuur eerlyk zyn, te hechten? 't Is meer als waarschynelyk dat door zo eene voordelige nieuwigheid, Vaders, die in diergelyke kosten niet kunnen vervallen, en die zo wel ingezetenen als vreem- | |
| |
delingen hoe langs hoe meer schrikken, hunne kinderen naar onze vermaardste Academie te zenden, de minste swarigheid niet zouden maken, van dezelve op zo een school, eer van zedigheid, als van ongebondendheid te bestellen, en dat het zelve aldus meer als oit zoude aan wassen en bloeyen.
Maar, zal men zeggen, is het wel mogelyk een genoegzaam getal bekwame luiden te vinden, om zo eene gewigtige bediening, met hoop van eene gelukkige uitslag op zich te nemen. Ik zoude den Lezer durven verzekeren van ja, en zelfs dat men ze onder de vreemdelingen niet zoude behoeven op te zoeken. Ik twyfel geenzins, of, indien eene rykelyke beloning, en een goed ampt daar door konde gehoopt, en verkregen worden, men zoude verscheidene geleerde en wel opgevoede Jongelingen zien, die geen middelen hebbende, om eene genoegzame practyk als Advocaten of als Artzen, af te wagten die gelegenheid gretig zouden aanvaarden, om door eenige jaren geduld en arbeid zich tot eene bestendige en genoegzaam gelukkige staat te verheffen. Ik heb tegens dit myn voorstel ook wel horen tegen werpen, dat wanneer een Man, die hoewel ryk, egter niet van de eersten van 't Land is, aan zynen zoon een Gouverneur, en by gevolg een knegt op de Academie zoude geven hy wel in 't oog mogte lopen, als iemand, die door eene ongemeene swier boven zyn staat, zich tragt te verheffen. Maar dit komt my voor als eene beuzelagtige uitvlugt. Geen man van verstand zal oit trotsheid zoeken in het grootste en nutste teken van ware en wyze liefde van een Vader voor een kind. Daar doet zich wel eene andere swarigheid op, die vry wat meer klem schynt te hebben. Hoe zegt men myn zoon met een Gouverneur en met een knegt naar de Hogeschool te zenden! Dat zou geen kleintje kostelyk vallen. Duizend guldens aan zo
| |
| |
een man misschien 's jaars te moeten geven, en dan nog andere duizend aan zyn kost en logement te besteden, gevoegt met twee duizend voor 't minst die myn zoon verteeren zoude; Dat zyn alsware onkosten, en daar zyn weinig schouderen die zo een last kunnen torssen. Zie dit is het regte zaakje, eene kwalyk geredeneerde spaarzaamheid. Maar zouden by velen, die zig van die schynreden bedienen, geen middel te vinden zyn, om die zware uitgaaf, omtrent zo eene gewigtige zaak, met een ander zoort van zuinigheid weder te vergoeden? Dat men zich by voorbeeld voor een tyd, eens met drie paarden op stal behielp, in plaats met vyf of zes; Dat men in plaats van Princelyke Lusthoven aan te leggen, eene fatzoenlyke buiten-plaats, eens anders dwaasheid kogt, en daar mede vyftig a zestig duizend guldens spaarde, en ettelyke duizenden 's jaars by 't min kostbaar onderhoud, denkt myn Lezer niet dat die zaak wel haast gevonden zoude wezen. Ik beken dat de voorbygangers tegens malkander niet zouden zeggen; Beziet dat huis eens, geen heerlyker in 't Land! wat uitgestrekte en nette vercierde tuinen, wat keurige prieelen, grotten en vyvers. 't Is de Heer N.N die 't zelfs aangelegd heeft. 't Is waar, dog in vergelding zouden luiden, die zyn wel opgetrokke zoon tegens mogten komen, mogelyk den anderen vragen. Kent gy dien Heer. Hy bediend met luister dit of dat aanzienlyk ampt, de man is door zyn verstand, geleerdheid en beschaaftheid door heel Europa beroemd? Hy strekt zyn geslagt en 't gansche Land tot eer. En alle ingezetenen zyn zo een deftig Regent verpligt aan de Heer N.N. Die nog moeite nog onkosten, om zyn zoon de beste opvoeding te geven gespaart heeft. Ik bedrieg my zeer, zo dat zoort van reputatie, 't ander niet ruim op zoude wegen.
| |
Bekentmaking.
De Hollandsche Spectator zal met Nieuwe Jaar tweemaal ter week uitgegeven worden, te weten Maandag en Vrydag.
|
|