| |
| |
| |
No. 18. Den 17. December 1731. De Hollandsche Spectator.
Malo venusinam, quam te, Cornelia mater
Gracchorum, si cum magnis virtutibus affers
Heer Spectator.
IK heb met vermaak gelezen UE. vertoog aangaande de wezentlyke voordeelen, die door de zorgvuldige huislykheid van groote Vrouwen voortgebragt worden, en 't is genoeg niet volstrekt zot te wezen, om daar in met u overeen te stemmen. Onze Burger vrouwtjes van Amsterdam hebben diergelyke lessen, die door hare eigene neiging aangekweekt, door hare opvoeding gemeenlyk worden voorgekomen, niet zeer van noden. Vele onder haar in tegendeel, gaan in die zorgvuldigheid vry wat te verre, en 't zoude niet ondienstig wezen door goede beweegredenen hare te hevigen iever hier omtrent te matigen, en te verkoelen. De myne is onder dit getal, en ik kan zeggen, dat hare al te grote en ingespannene pogingen, om alles in myn huis beter te doen gaan, als 't mogelyk is, het eenigste is, dat my in myne huwelyks-staat onrust, en ongemak baart. Ik ben van die gene, die men fatzoenlyke luiden, die 't wel stellen kunnen,
| |
| |
noemd. Myn Vrouw is niet van de leelykste, zedig, niet onverstandig, zo kuisch, dat de dwaaste ieverzucht haar nauwlyks verdenken zoude kunnen; ik ben haar aangaande de eenigste man op de waereld, en zy heeft zo veel liefde voor my, als men van eene Vrouw van hare aard en gedrag zoude kunnen verwagten. Zy schynt als aan haar huis vastgebonden te zyn, en 't is met een soort van een tedere dwang dat ik haar zo ver kan krygen, om nu en dan 't gezelschap van onze naaste bloedvrinden by te wonen. Zich te oefenen door de eene of d'andere wandeling is haar gansch niet noodzaaklyk, zy zit geen half uur op een dag, zelfs niet aan tafel, noch op de tyden van den dag dat men Thee of Koffy drinkt. Zy is bykans op verscheidene plaatzen t'effens; hoor ik haar op de zolder, een oogenblik daar na is zy in de kelder, en zy verdwynt in 't zalet om wederom in de keuken te verschynen. Ik geloof zelfs, dat zo de slaap haar afgeslooft lichaam niet in 't bed hield, zy twintig maal des nachts op zoude staan, om te zien of alles wel in order zoude zyn. Hare ongerustheid jaagt haar heen en weder als een tol, die door verscheidene swepen herwaards en derwaards gedreven word. Op de zelve wyze jaagt zy hare Meiden, en zy tracht haar de zelfde zorgvuldigheid in te boezemen, hoewel zy de zelfden aard, en het zelve belang in haar zaken niet hebben. Indien men haar geloven wil, men vind tegenswoordig geen goede meiden meer, 't zyn alle slordige, handeloze, morssige, luye sletvinken. 't Is niet genoeg dat hare dienstboden iets wel doen, zy moeten 't wel doen op haar manier, en 't krachtig bewys, waar mede de noodzakelykheid daar van word aangedrongen, is dit: in 't huis van myn moeder zaliger wierd dat, of dat, altyd zo, of zo, gedaan. Wanneer ik 's ochtens beneden kom,
| |
| |
is myn gewoonte met myne oogen de eetkamer te doorlopen, om te zien of daar alles wel ordentelyk geschikt is. En zo ik alles naar myn genoegen bevind, hoop ik ten minste met ernst en vrede te ontbyten, en my voor een korten tyd uit te rusten; maar daar omtrent reken ik zeer dikwils buiten de waard; myn huizelyk Vrouwtje heeft wel een ander scharp gezicht als ik. Nauwlyks is zy binnen getreden, of zy slaat handen en oogen naar omhoog, als of zy den hemel tot getuigen van het kwaad gedrag van hare Meiden wilde nemen. Ziet dat hier eens leggen, wie heeft zyn leven z'oon huishouden gezien, wel ik zou my schamen dat hier menschen inkwamen, zie die schone plaat 'er eens uit zien; ja wel, ik zie wel dat ik voortaan zelfs alles zal moeten doen. Zomtyds zyn de redenen van haar misnoegen noch veel geringer; en diergelyke jammerklachten worden veroorzaakt, door een vezeltje of een schilletje dat zy ergens uit een verborgene hoek voor den dag haald, en 't welk de naam krygt van een heel nest van drek en vuiligheid. Men kan eigentlyk niet zeggen dat zy kwaadaardig is; men hoort haar niet schelden, razen, tieren; Neen, zy is maar gemelyk, zy gromt, zy mort, zy preutelt. Geen Vrouw in heel Amsterdam is zo kwalyk gediend als zy, en dat heeft zy zo dikwils gezegd dat het eindelyk de waarheid is geworden. Hoewel zy zorg draagd dat de Meiden wel te eeten en te drinken hebben, gunt zy haar kwalyk de tyd van 'er zich behoorlyk van te bedienen, onder voorwendzel dat zy langer tafelen als zy zelve. Daar by haar geduurig achter aan lopen, en onophoudelyk berispen en bedillen, maakt dat de Meiden baloorig worden; haar hoofd draait haar om, en de vrees van hare dingen niet wel te doen, is juist de reden dat zy dezelve kwalyk doen; zomtyds is het ge- | |
| |
beurd, dat de herhaalde waarschouwingen van een stuk porcelyn omzichtelyk te handelen, de natuurlyke oorzaak is geweest, van deszelfs uit de hand te schieten en te breken. Door al dit gedrag van myn bekommert huisvrouwtje, is het volstrekt onmooglyk dat brave Meiden ons lang by blyven. Drie vier maal op een jaar moet ik nieuwe aanzich ten op de vloer zien, en eer die arme sloven recht de plaats van 't keuken-gereedschap kennen, moeten zy voort, of zy pakken haar goedje by malkaar, en vertrekken zonder haar paspoort te eischen; dit gaat zo ver, dat, wanneer ik van de eene of d'andere reis te rug kom, my by het openen van de deur dikwils gezegd word, dat Sinjeur niet t'huis is, maar dat hy alle uur verwagt word. Daarby is myn Vrouwtje zo wel bekend, en haar reputatie is zo nadelig verspreid by de dienstbare geesten, dat wy onmooglyk iemand kunnen krygen die reeds gediend heeft; wy moeten ons belyden met kars-varze groene Moffinnen, die even te voren een gedeelte hebben gemaakt van de lading van eene der schepen, die heele Cargos van dat volkje overbrengen. Gy kund denken Heer Spectator, wat 'er in 't begin van derzelver dienst, 't onzent om moet gaan, zy weten niet hoe een pot te wasschen, hoe een bezem, of raagbol aan te grypen; Zy hebben in 't gezelschap van Koeyen en Verkens geen denkbeeld van de Hollandsche zinnelykheid gekregen, en nogtans worden zy den ganschen dag door berispt wegens hare onbedrevenheid in zaken, welkers kennisse haar volstrekt onmooglyk is. Gy zult ligt begrypen, Myn heer, dat ik onder dit alles geen kleintje te lyden heb. Ik heb het gebrek van al vry lankmoedig te zyn, maar zomtyds is myn geduld wel eens ten einde, en ziende dat ik in plaats van vermaak, verdriet heb in 't gezelschap van myn Vrouw, die
| |
| |
ik anderzins agt en bemin, ben ik gedwongen om niet uit te vallen, myn vorige Zielsrust door een wandeling of door 't bezoeken van een Vriend, my weer meester te maken. 't Is ook wel gebeurd, dat ik met zagte woorden, dog met veel ernst, haar heb getragt tot stilstand te brengen, en te overreden, dat zy door haar al te groote bekommertheid haar zelve de ongelukkigste vrouw van de waereld maakt, en my een goed gedeelte van haar ongeluk by zet. Ik beken, dat zy in zulk geval niet in Razerny uitbarst, als wel andere Vrouwtjes van myn kennis. Neen dan is 't maar: Heede, Liefste waar bemoeyt gy u dog mee, laat my met de myden omspringen; ik berisp U niet in zaken, die uwe affaires aangaan, altyd spreekt je het volk voor, en my tegen; 't is of het een opzet van je was. Ik heb immers verstand genoeg, denk ik wel om myne myden te regeeren, moet ik naar hare pypen, of zy naar de myne danssen. Indien ik die praatjes in de lugt met bondige redenen, waar op zy niet te antwoorden weet, wederleg, dan komen 'er eenige zuchtjes en traantjes voor den dag, en dan is het gansche antwoord. Nu; dan is het wel, hartje lief, laat het huishouden dan ryen en zeilen, zo als het kan; Ik zal 'er myn handen wel aftrekken. 't is een schoone dank zeker voor al myn zorg en hoofdbreken. En daar mee slaat myn wyfje voor een geheelen dag aan het pruilen, zonder een woord te spreken, als nu en dan wat binnens monds te pruttelen. In die gesteldheid leidze al wat te leiden is door die gedwonge stilheid; hare oogen en gebaarden toonen dat zy op de pynbank legd van hare natuurlyke ongerustheid, die door de oefening naar buiten niets uitwazemende, van binnen op haar werkt, en, duurde zulks lang, haar inwendig zoude verteren. Dit baard in my een waaragtig medelyden, en dit gaat zomtyds zo ver, dat ik al zo lief had dat zy haar huishouden
| |
| |
te weinig, als te veel behartigde, en dat zy een weinigje van die Coquettery bezat, die U E. zo verfoeyelyk voorkomt. Heb de goedheid Heer Spectator, van uw verstand en ondervinding te willen gebruiken, dienstig om myne eigene rust in die van myne zorgvuldige Huisvrouw weder te vinden. Ik verzeker u dat ik daar door ten hoogsten verpligt, met leerzaamheid dezelve in het werk zal stellen. Ik blyve &c.
De eerlyke Schryver van dezen brief, heeft de zaak heel wel gevat; het ongeluk van zyn Vrouwtje schynt wezentlyk te spruiten uit eene ingeborene ongerustheid, door de opvoeding versterkt, en aangekweekt. Deze ongerustheid is niet anders als eene wezentlyke ziekte met welke zy ter waereld gekomen is, en daar zo weinig tegen te redeneren is als tegen de derdendaagsche Koorts. Om haar van die ongesteldheid te genezen, moest men haar bloed, hare zenuw zappen, en de werktuigen hares ligchaams ten eenemaal veranderen. 't Eenigste middel 't welk ik bedenken kan om den man in dat ongeluk geen groot deel te doen nemen, is dat hy zyn uiterste kragten inspanne, om horende en ziende doof en blind te zyn; Dat hy het gemor en geknor en gepruttel van zyne bekommerde Bedgenoot, maar aanmerke als het geruisch van een beekje, of het spinne van een kat, en 'er even zo weinig agt op sla. Ik kan niet zien dat zulks zeer ondoenlyk is. Voornamentlyk rade ik hem noit met haar over deze ongesteldheid te redeneren. Ik ben verzekert dat het kwaad daar door verergert. Ik begryp dat de goede Vrouw daar door voelende dat zy ongelyk heeft, en met een dat zy de magt niet heeft van zig te verbeteren, daar door noodzakelyk droefgeestiger, en gemelyker moet worden. Dit
| |
| |
is al het gene ik over die stof te zeggen heb. Dog ik moet iets aanmerken betreffende een van die algemene praatjes, waar mede het Vrouwtje de redenen van haar Man zoekt te vereidelen; te weten dat de man zyne affaires onafhankelyk van de Vrouw, heeft waar te nemen, en de Vrouw 't huishouden onafhankelyk van de Man. De Vrouwen zyn ten minste zo heerschzuchtig als de mannen om dat zy ten minsten zo zwak zyn, en niets mishaagt haar zo zeer als de pligt van aan haar man onderworpen te zyn. Hier in worden zy nog vreisters zynde gestyft door de laffe en verwyfde vleieryen van hare minnaars, die haar als godinnen eeren, en haar doen geloven, dat die zelfde staafachtige vernedering in het huwelyk volgen zal. Niets is 'er gemeener als van jonge Meisjens van ons land te horen zeggen, ik my van een man te laten regeren? neen al heel niet, dat moet men van my niet denken, daar zal my 't hoofd noit niet na staan. Ik heb dikwils met zommige van haar die het aan kennis en oordeel niet ontbraken, ernstig daar omtrent gesproken, haar vragende of zy dan niet geloofden dat de heilige schrift niets als waarheid behelst, en indien dat haar gevoelen was, of zy, in 't lezen van den Bybel, alles overgeslagen hadden wat de pligt van de Vrouwen omtrent hare Mannen betreft. Ik kon aan haar gelaat zonder moeite zien, dat zy liever hadden gewenscht dat zulks uit de Heilige Bladeren uitgebleven ware, en dat zy alles wel voor waarheid aannamen behalven dat alleen. Maar dat dorsten zy niet zeggen. Zy hadden liever zich met eenige uitvlugten te behelpen. 't Is wel waar, was haar antwoord ik zeg daar juist niet tegen, de man moet het Hoofd van 't huis wezen, en maar hy moet zyn vrouw behoorlyk regeren. Maar als ik een weinig dieper in de mening van dit zeggen
| |
| |
indrong, bevond ik, dat door behoorlyk regeren verstaan wierd ganschelyk niet te regeeren, en 't gansch wezen van die regering, mits behoudende de naam, aan de heerschzucht van de Vrouwen over te laten. Anderen brachten de zelfde reden van ons ongerust Vrouwtje by; te weten, dat een Man zich met zyne zaken moest bemoeijen, en een Vrouw met de hare, daar door verstaande de gansche bestiering van 't huishouden; 't geen zo veel te zeggen is, als dat de zorg van de Geldwinning het mannelyk geslacht is aanbevolen, en de Geldvertering het vrouwelyke. Ik wenschte wel te weten, wat Wetgever die verdeeling mag gemaakt hebben. Ik beken graag dat het verre beneden de deftigheid van een Man is, een keukenklouwer en gortentelder te zyn, en dat het gevoeglyk is al 't geringe van 't huishouden aan eene vlytige en bezorgde huisvrouw over te geven. Doch indien de Vrouw zich daar in niet wyzelyk draagt, is het zeker, dat dat gedeelte van de huisbestiering, alleenlyk aan het hoofd maar ontleend, met recht aan den Man weder vervalt. Neem eens, dat 'er in des Vrouws bestiering iets is dat de Man graag anders wilde hebben; hy zal reden van zyn wil geven; de Vrouw zal de hare daar weder tegens in brengen. Maar indien zy het niet eens kunnen worden, wat middel blyft 'er over om dat geschil te slissen, als eene volstrekte oppermacht. Daar moet iemand wezen die eindelyk kan zeggen: ik versta het zo, en die daar in gehoorzaamd moet worden. Geen regeering kan bestaan zonder eene absolute oppermacht, 't zy dezelve in de wetten opgelegt zy, 't zy in het goeddunken van de Regeerders. Doch ik maak haast om hier mede uit te scheiden. Ik twyfel hartelyk of die zedenkunde by de meeste Vrouwen haar Fortuin wel zal maken.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c.
|
|