| |
| |
| |
No. 17. Den 10. December 1731. De Hollandsche Spectator.
Otia si tollas, periere cupidinis arcus.
Heer Spectator.
IK hebbe U Ed. iets mede te delen van een converzatie, welke ik onlangs bygewoont hebbe in een gezelschap van aanzienlyke Dames, die hoewel juist niet van de eerste rang, niets verwaarloozen om door haar gedrag en manieren, die van de hoogste geboorte te evenaren. Na dat de ordinaire praatjens, van mutzen, strikken, linten, klederen, kars-vars van Parys gekomen, 't goed air van dien Heer, de gemaaktheid van dien ander, en dit alles fyntjes met kwaadsprekentheid en agterklap gelardeerd, een half uur onder een kopje Thee geduurd had, addresseerde zig eene jonge Juffer aan de Dame van 't huis, om haar te vragen, hoe het bykwam dat Mevrouw N. met haar dogters, welke zy gedagt had aldaar te vinden, 't gezelschap met hare tegenwoordigheid niet vereerde. Ik heb haar verzogt, sprak de Dame, maar zy liet weten dat ze onmooglyk komen kon, en dat om een reden, die zo wonderlyk en zo belachelyk is, dat ik ze haast niet voor den dag durf brengen. Want zeker 't
| |
| |
is anders eene hele hupsche Vrouw, en men moet zeggen dat haar Dogters, hoewel al wat styfjes, zoete Juffrouwen zyn. Hier op wierd de algemene nieuwsgierigheid wakker, en vier of vvfteffens verzogten Mevrouw dat zeldzaam excus tog te mogen weten. Na dat zy zig eindelyk had laten verbidden, borst zy al laggende uit in deze woorden: 't Is om dat Mevrouw van daag de wasch heeft t'huis gekregen. De wasch t'huis gekregen? de wasch t'huis gekregen? Ey dat kan niet wezen Mevrouw; je lacht 'er mee. Ik spreek heel ernstig, was 't antwoord; De boodschap is my gedaan in deze eigene woorden, dat Mevrouw van daag het natte goed t'huis had gekregen. Wie heeft zyn leven van zulke dingen meer gehoord, sprak daar op de eerste Juffer. 't Is zeker schand voor een Vrouw van fatzoen; Heeft ze geen volk genoeg, om zulke lage dingen voor haar waar te nemen? Zo ik my tot diergelyke bezigheden wou vernederen, zou ik ten minsten zo zot niet wezen van het te zeggen, en ik zou verstand genoeg hebben, hoop ik, om een gevoeglyker excus uit te vinden. Trouwens de Vrouw heeft weinig opvoeding, en ik heb wel horen zeggen, dat haar moeder dat een hele burgerlyke vrouw was, haar tot niets anders als tot huisselyke bezigheden heest opgetrokken.... Hier viel een andere Dame in hare redenen, die nog zo ligt niet zouden opgehouden hebben. Maar myn liefste Juffrouw sprak zy, dat is nog niet met al, ik weet wel andere staaltjes van die Dames, hoffelyke boodschappen en excusen. Je weet, dat wy grote vrinden zyn, en malkander dikwils zien; Nu moet je weten dat ik haar onlangs verzogt had op een priê, dat aan myn huis zou wezen; Maar ik kreeg tot andwoord, dat het Mevrouw van harten leed was, dat ze die eer niet kon hebben, de- | |
| |
wyl dien zelfden dag t'harent geslagt was. Buiten twyfel zal Mevrouw zelfs worst en beulingen hebben moeten stoppen en koken. Misschien ook wel Rolpens. Wie weet vervolgde een ander, of ze met haar eigen handen de pens ook niet heeft helpen schoonmaken en zuiveren. Fey! ik weet niet hoe dat een Vrouw van fatzoen haar vingers tot zulke morzige dingen kan lenen. 't Vervolg van dit praatje vervrolykte het gansche gezelschap meer als een uur ten koste van de goede Mevrouw N. die als het bespottelykste schepzel wierd uitgekreten, en de stof was ryk genoeg om dit vermaak tot het scheiden van 't gezelschap uit te rekken, indien 't verschynen van de Quadrille Tafels, en de speellust die vrolyke en kwaadaardige t'zamenspraak niet hadde afgebroken. Wat my aangaat Heer Spectator, ik deed 'er goed zwygen toe, en hoewel ik weinig gewoon ben de zaken in hare innigste natuur te onderzoeken, dagt my in 't eerste opzigt dat die scherpe berispingen en bespottingen over 't gedrag van die huiselyke vrouw niet al te wel gegrond waren. Gy zoud my pleizier doen, en iets van geen geringe nuttigheid voor den dag brengen, indien het u luste de pligt van vrouwen van rang en geboorte omtrent huizelyke bezigheden, wat uitvoeriglyk te verhandelen.
Ik blyve &c.
Wanneer ik in myn jeugd my bevonden heb by Natien, welke voor de beschaafste en wellevendste bekend zyn, is my dikwils gevraagd of het wel waar was, dat in myn vaderland Vrouwen van geboorte laag genoeg van geest waren, om zig met de geringste delen zelfs van 't huishouden te bemoeven. Ik antwoorde ja, en dat die vrouwen onder die van haare rang het meest geagt waren.
| |
| |
Ik verhaalde dat ik zulks wel het meest opgemerkt had in eene onzer Landschappen, die 't meest van Adel overvloeid, en dat ik daar in verscheidene aanzienlyke huizen, Moeders gezien had, die met hare adelyke dogters verzeld, en geholpen door kameniers en dienstmaagden zig met vlyt en iever kweten, van 't geen, in 't opdoen van't linden, de grootste handigheid, en zinnelykheid vereischt. Dat die zelfde Dames, niet alleen nu en dan zig naar de Keuken begaven, om te zien, hoe zig alles daar gedroeg, maar zelfs dikwils haar tedere handen aan 't werk sloegen, om een goede schotel gereed te maken, en hare koks in hunne eigene kunst te onderwyzen. Op dit openhertig verhaal keeken de toehoorders malkander met zo eene verbaastheid aan, als of zy van de zeden van Hottentotten en Menschen-eters gewag hoorden maken, en ik verbeelde my aan de sprekende ogen van zommige Dames te kunnen merken, dat zy alzo lief hare armen en benen met darmen van geslagte dieren zouden hebben willen oppronken, als zig aan zo eene vermaak-rovende slaverny te verbinden. Deze onredelyke veragting van onze landswyze hoe verwonderlyk in zig zelve zal egter geen verwondering baren by die genen, die door eene geredeneerde ondervinding geleerd hebben, dat de indruk van de gewoonte op 't menschelyk gemoed weinig in kragt verscheelt, van het klaarste ligt met het welk de onderzogte waarheid onze ziel bestraald. Wanneer wy van kindsbeen af de ongereimdste zaak als gevoeglyk hebben zien doorgaan, komt ons het denkbeeld van dezelve noit voor als verknogt met dat van gevoeglykheid zonder dat onze reden zig verwaardigt op dat valsche verband het oog te hegten; Dog zo dra het zelve maar enigsins aan een onpartydig oordeel verdagt word
| |
| |
barst het schielyk van een, en een betovering van de gewoonte verdwynt als eene bedriegelyke droom. 't Moet noodzakelyk ook zo gelegen wezen met de onredelyke verachting van de huizelykheid onzer deftigste huismoeders, eene verachting die zommige van onze weitsche Dames niet van hare brave Voorouders, maar van hare Mameselletjes ontleend hebben, en die in haar geschraagd word door eene onbepaalde drift, om zich met ziel en lichaam aan ledigheid en verlustiging over te geven. Om deze aangename harszen-schim door 't licht des redens te verjagen, zal ik hier niet aanhalen de gewoontens en gevoelens hier omtrent van de wysten en deugdzaamsten onder de aloude Natien, by welke de verhevenste Vrouwen zich een eer maakten van niet alleen zich bezig te houden met aan hare werkende slavinnen hare taken te geven, maar ook van door hare eigene naarstigheid die van hare dienstboden aan te moedigen. Ik zal de kuische Lucretia daar laten, die door haar Gemaal Collatinus en hare minnaar Tarquinius werkende wierd gevonden in 't midden van hare vrouwen. Ik wil ook niet spreken van den Grooten Alexander, die om de droefheid te matigen van Sizigambys, moeder van Darius (aan welke hy alles wat tot vrouwelyke handwerken nodig is, als een tydverdryf gezonden had, en die zich daar door als eene Dienstbode, door den Overwinnaar, gehoont achte,) haar verzekerde, dat het kleed, 't welk hy werkelyk droeg, door zyne eigene moeder Olympias was geweven. Zelfs wil ik myn voordeel niet trekken uit de deftige beschryving, die Salomon ons geeft van eene deugdzame huismoeder, die door haar vlyt, overleg, en werkzaamheid, haar inkomen vermeerdert, en zelfs haar Gemaal achting en luister byzet. My lust de zaak in zyne eigene na- | |
| |
tuur te bespiegelen, en uit hare eigene boezem onbet vistbare redenen te halen, om te betogen dat niets nutter en pryzelyker is in een Vrouw van geboorte en aanzien, als zich met hare huizelyke zaken te bemoeijen, en dat de gewoonte van zo eene vlytige zorgvuldigheid te verachten zo onredelyk als gevaarlyk is. Menschen die hunne aandacht op het huishouden hebben laten gaan, zullen zonder tegenspraak met my als eene zetregel aannemen, dat achteloosheid, flordigheid, en nalatigheid, dikwils meer verslinden, als de wezentlyke onkosten, die tot uiterlyke zwier, en prachtige Tafels van noden zyn. Zo de Vrouwe van een huisgezin vervuld met Domestiquen van verscheide rang, zelve geen voorbeeld van voorzorg en oplettendheidt geeft, op wie van hare bediendens zal zy zich betrouwen, wie, volgens de gemeneslender van 't menschelyk gedrag, zal met vlyt haar de last van eene voorzichtige bestiering afnemen. Eerlyke en rykelyk betaalde Hofmeesters en huishoudsters zullen die dat wichtige werk behartigen? Wie kan doch zich zulks verbeelden? In 't uiterlyke zal'er eene redelyke order in alles voor 't oog verschynen, en tastelyke en baarblykelyke misslagen zullen gemeid worden; Maar wat al kleine ongeregeldheden, die t'zaamen opgehoopt gansche capitalen verslinden, zullen 'er niet omgaan. Honderden van dieverytjes, in Wyn, Coffy, Thee, en diergelyke kostbare beuzelingen waar van de ontvreemding, door eene byzondere Zedekunde, by de dienstboden voor eerlyk doorgaat, zullen dagelyks bedreven worden. Dewyl de mensch uit de natuur tot verlustiging zo genegen is, als afkerig van 't werk, zai zich ieder op 't voorbeeld van de voornaamsten, zo veel diverteren, en zo weinig bezig houden, als het eenigzins nodig is; Eindelyk op 't einde van
| |
| |
't jaar zal men eene verteering vinden, waar van men verbaast zal staan, zonder in het minst te kunnen begrypen, waar aan zulke sware geldzommen mogen besteed zyn. Ik geef maar eens in bedenken hoe het 'er toegaan moet, wanneer de hoofdbediendens zich aan ontrouw schuldig maken, zich met de koopluiden verstaan, en op alles eene bedekte winst weten te trekken. Zulks kan niet lang geschieden, of 't moet van mindere dienstboden gemerkt worden, die diergelyk voorbeeld aannemen, als een toelating, om mede ieder naar zyn vermogen toe te tasten, en, met het geheele huis allengskens te plonderen, zonder vreeze van straf, zich te verryken, dewyl zy in hunne natuurlyke aanklager hunne medeplichtige en voorganger vinden. Heel anders draagt zich de huishouding toe, wanneer eene deftige en verstandige Vrouw de bestiering zelve op haar neemt, en op alles een aandachtig oog slaat. In myn jeugd heb ik Artemizia gekend, eene Dame van de hoogste geboorte, en die door hare beleeftheid en beschaaftheid de grootste achting en eerbied by alle die haar kenden verkregen had. Hare rykdom, en haar Gemaals inkomen evenaarde haar Adel en rang; geen prachtiger tafel wierd in 't gansche Land gehouden Alle eerlyke Ingezetenen en aanzienlyke Vremdelingen konden dezelve, wanneer 't hen luste, als hunne eigene gebruiken. Ieder verbeelde zich, dat de grootste inkomsten tegens zo eene verteering niet opmochten, en dat de zelve dit aanzienlyk huis in weinige jaren moest ondermynen. Doch de oplettende zorgvuldigheid van Artemizia maakte alles goed. Gedurig was zy bezig, om door een wys overleg en stipte ordentlykheid de stukken by een te houden, en zy wist zo veel met duizend guldens als anderen met driemaal zo veel uit te rechten. Niets ging'er te loor in haar huis, niets wierd 'er verslingerd; haar wakend oog over hare bediendens, hare nauwkeurige betaling, hare grondige kennisse van de prys van alles, tot de minste moeskruiden toe, waren by haar gronden van spaarzaamheid, waar op eene edelmoedige, en uitschitterende verteering zonder gevaar konde gebouwd worden. Door hare gedurige omgang met hare Domestiquen, kende zy hunne aart en verdienste, en in plaats van in hen ongeoorloofde profytjes, waar van zy geen dank zoude behaald hebben, in te zien; wist zy de uitmuntenste in vlyt, en aandacht met vriendelykheid en geringe beloningen aan zich te verplichten. Die gene in tegendeel, in welke zy de beuzelachtigste ontrouw, of eene slordigheid niet min scha- | |
| |
delyk, bemerkte, wist zy zonder bitze woorden en scherpe verwytingen te verzenden. Haar Tafel, aan de welke de zindelykste netheid 't grootste cieraad byzette, was kostbaarder in schyn als in wezentlykheid, en dewyl zy noit verwaarloosde hare Keuken-bediendens zelve te bestieren, wierd de geringste spys dikwils met de grootste graatigheid gegeten, terwyl de zeldzaamste onaangetast bleef. Niet tegenstaande deze ingespannene zorgvuldigheid, waar van zy zich een plicht, en zelf een vermaak verstandiglyk maakte, ontrok zy haar niet aan eerlyke verlustigingen. Zy wist, na ettelyke uuren van eene ongedwonge uitspanning, den draad van haar geregeld huishouden weder te vinden, en aldus betoonde zy zich eene Weldoenster van hare nakomelingen, met de zelven in staat te laten van hare grootsche en heerlyke levenswyze na te volgen.
Een ander treffelyk uitwerkzel van die pryswaardige bezigheden, is de beroemde eerbaarheid, en kuisch gedrag van onze aanzienlyke Vrouwen, die myns bedunkens tot noch toe alleenlyk daar aan kan toegeschreven worden. Een Vrouw die hare harssenen gewent heeft aan de gedachten omtrent hare huishouding; wiens ziel daags daar aan gehecht is, en die ontwakende, hare overleg en zorg daar aan weder overgeeft, heeft de tyd niet van voornemens te smeden, om de eene of de andere minnaar aan de Zegenkar van hate bevalligheden te binden. Maar is de ziel van eene Vrouwe ledig, zy gaat wel haast over om met haar hart, en natuurlyke driften te redeneeren, en dusdanige zamenspraak met hare ingeborene neigingen, kan niet wel anders als de gevaarlykste gevolgen na zich slepen. De ziel, wiens wezentlykste eigenschappen in werking, en in gevoelen bestaat, moet noodzaaklyk, houd zy zich niet werkzaam, aan hare gevoeligheid zich overgeven; en waar op kan doch de geest der meeste Vrouwen werken; hare sexe en de algemeene gewoonte ontzegt haar ampten en bedieningen; tot wetenschappen worden zy door de bank niet opgetrokken. 't Geen derhalven alleen 't voorwerp van de werkzaamheid harer ziele kan wezen, is hare huishouding, en de opvoeding harer kinderen. Ontrekt zich eene Vrouw van die nutte zorgvuldigheid, zo moet ze noodzaaklyk zeggen met eene van de Heldinnen van Ovidius:
--- Quid superest praeter amare? nihil.
My blyft niets over als te minnen.
En 't geen my overblyft trekt na zich all' myn' zinnen.
|
|