De Hollandsche Spectator
(1984)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732
[pagina 121]
| |
No. 16. Den 3. December 1731. De Hollandsche Spectator.
Moves, sed nihil promoves,
Terent.
MEt de Taal-zuiveraars heb ik op verre na noch niet gedaan, hoewel ik hen reeds duidelyk hebbe aangetoond, hoe onredelyk, en onnodig de Taalzuivering in 't voornemen zelfs is, en met wat gewisse ondergang, door de uitvoering van zo een frai opzet, onze spraak gedreigt word. De onmooglykheid van deszelfs volvoering, met eene goede uitslag, zal ik verder trachten te bewyzen, met het werk eens te onderzoeken dat die Liefhebbers reeds hebben afgemaakt. Om hier omtrent een vaste grond van redeneering te hebben, zal ik zeggen, dat het ware oogmerk van een woord is eene bepaalde zaak af te malen, en van anderen te onderscheiden, in zulker voegen, dat zo dra het zelve is voortgebracht, het denkbeeld van die zaak in de ziel der gener, die de taal verstaan, opgewekt werde. Myne Lezers zullen dit wel weten, maar 't is voor myn oogwit dienstig hunne gedachten hier op te hechten. Ik zal ook bekennen dat de gezegde regel wel eenige uitzonderingen onderworpen is, en dat in alle spraken woorden worden gevonden, die deze volmaaktheid niet volstrekt bezitten, | |
[pagina 122]
| |
doch indien ze dezelve ten minste door de t'zamenhang met anderen niet verkrygen, zyn dezelve buiten twyfel onnut en verwerpelyk. Nu om onze taal te zuiveren vind men twee middelen, 't eerste bestaat in 't opzoeken van eenige oude woorden, uit zommige Chronyken, of wel in 't ontleenen van eenige uitdrukkingen aan onze Nabuuren, wiens taal met d'onze de zelfde oorspronk heeft, by voorbeeld aan de Westphalingers, van welken ik liever hammen als woorden zoude willen halen. Dit middel doet baarblykelyk te kort aan de verstaanbaarheid, aller talen grondregel, 't ander aapt de Schilders na, die dikmaals een kleur van noden hebbende, dezelve door vereeniging van verscheide verwen zoeken te verkrygen Men tracht koppel-woorden te maken, en men zoekt verscheidene zinnen, om eene zin uit te maken, t'zamen te smelten. Dit lukt nu en dan wel eens, maar de meesten tyd is het gruwelyk mis, en beantwoord het oogmerk of flauwlyk, of ganschelyk niet. Van een Esquader heeft men een Smaldeel gemaakt, wat een smalle en laffe betekenis heeft die benaming niet? wanneer ik de zelve de eerste maal zag, verbeelde ik my dat men daar mede drie of vier schepen van't geringste soort wilde beduiden, om zo een hoopje van een Esquader te onderscheiden; maar ik was niet weinig verwondert, wanneer ik dat schraale woord, in de beschryving van de zwaarste Zee-slagen, op verzamelingen van vyf en twintig of dartig kloeke schepen van Oorlog vond toegepast. Waarom doch, bid ik de Liefhebbers, 't woord Admiraal van gantsch Europa gebruikt, te verwerpen, om dat gebrek door Zee-voogd weder goed te maken. Vloot-voogd, zoude noch heen gaan, maar de Zee is van geen aart om zich licht onder voogdy te laten brengen, en die | |
[pagina 123]
| |
Eernaam is zelfs voor Vorsten, die zich 't gebied over zo een weerbarstig onderdaan aangematigd hebben, veel te hoog. Neptunus alleen kan in de taal van de Heidenen, of Poëten, met de naam van Zee-voogd vereert worden. Wat aangaat denGa naar voetnoot* Oorlog te land, wat hebben onze Hoofd-liefhebbers in de werktuigen, vestingbouw, en eernamen, niet een gruwelyke verwoesting, zonder behoorlyk de schade te vergoeden, aangerecht? Officiers en Generaals hebben zy goedgevonden te verjagen, om in derzelver plaats Bevelhebbers, Hoog-bevelhebbers, Hooft-bevelhebbers, Leger-hoofden, aan te nemen; hoewel ik hartelyk twyfel, of deze dezelfde diensten in de Taal wel doen, als de vorige. Wanneer ik dusdanige woorden lees, weet ik niet of veele derzelver, dezelfde of eene onderscheidene zin hebben. Is een Leger-hoofd hoger of lager als een Hoofd-bevelhebber? Is een Hoog-bevelhebber minder als een Hoofd-bevelhebber? Wie zal my hier in te recht helpen? Zo en gaat het niet, wanneer de namen my voorkomen van Generaal, Lieutenant-Generaal, Generaal-Majoor, Brigadier; aanstonds ken ik derzelver bepaalde betekening, en ik weet aan ieder van die Krygs-waardigheden hare trap en rang aan te wyzen. Bende moet het tegenswoordig bykans geheel goed maken voor alle soort van troupen, of zo men wil krygs-hopen. Maar, hoewel die algemeene naam niet kwaad is, wat moet ik 'er doch eigentlyk en bepaaldelyk door verstaan? Is een Bende Ruiters of Voetknechten een Compagnie, een Regiment, een Brigade? Wanneer men die woorden gebruikt, weet ik ter- | |
[pagina 124]
| |
stond, en zonder in 't minste myn hoofd te breken, wat dezelve beduiden; en ik zoude het weten, schoon ik de eer niet hadde van in myn jeugd Bevelhebber van een Snaphaan te zyn geweest. Om my niet op te houden met verscheidene stukken van de Fortisicatie, aan welken men nieuw gesmedene namen heeft goetgevonden te geven, die men dikwils niet weet, waar t'huis te brengen, moet ik eens overwegen wat men heeft willen maken van 't bekende woord Ingenieur, 't welk de gansche waereld door zonder dubbelzinnigheid verstaan en gebruikt word. Eenige van onze Zuiveraars vergoeden 't zelve door Vesting-bouw-meester, of wel Vesting-bouw-kundige. Maar met die Heeren hun verlof, is het klaar dat 'er verscheidene verwen om de kleur, die hier nodig is, volmaakt te krygen, in dit onguur koppelwoord ontbreken. Een Ingenieur verstaat zich niet alleen om vestingen op te werpen en te bouwen; maar zyne bekwaammoet zich ook uitstrekken tot de kunst van de zelven aan te tasten, en te verdedigen. Derhalven vald hier noch al vry wat aan te koppelen, en op dien voet behoorde men te zeggen een Vesting-bouw-aantast-verdedig-meester, wat zeggen de Vrinden van zo een koppelwoord? 't Is wel viermaal zo groot, gelyk men ziet, als Ingenieur; maar ik durf twyfelen of 't wel half zo goed is. Andere korter en bondiger toonen met een hunne geleerdheid, met van een Ingenieur een vernufteling te maken, en denken zich wonderlyk uit te slooven, om dat het in 't gebruik zynde woord, van een Latynsch afdaald, 't welk geest en vernuft betekend. Doch zien zy niet dat die benaming op alle bekwaamheden, tot welke een zonderling vernuft word vereischt, met een gelyk recht kan toegepast worden. Kunstige Schilders, Beeldhouwers, Glasslypers | |
[pagina 125]
| |
zyn dat geen vernuftelingen? Wat my aangaat, ik zoude oordeelen, dat men alzo wel een Leeuwenhoek een Ingenieur, als eenen Koehoorn een Vernufteling zoude kunnen noemen. Om nu over te gaan tot de Regeering en Vierschaar, men moet bekennen, dat de Heeren Zuiveraars daar omtrent ook niet weinig huisgehouden hebben. De Gecommitteerde Raden, zonder eens gevraagt te zyn of zy die verandering wel goed keurden, zyn Gemachtigde Raden geworden De Raad Pensionaris heeft moeten lyden, dat zyn eernaam verruild wierd tegens die van Loon-trekkend Raadsman; myns oordeels is die benaming zo mal als zy groot is. Is loontrekkend niet laag, en slaat het niet mercenair en huurlingachtig. Gewedde Raad zoude, zo 't my voorkomt, vry deftiger en vloeijender zyn; doch echter niet deugen, dewyl alle Raadsheeren en Raaden der Steden gewedde of loontrekkende Raden kunnen genoemd worden Maar als men die zaak inziet, is 't niet al wat baldadig de grootste en gewichtigste Ampten van 't Land van eernamen, en tytels te willen beroven, welke niet minder door 't gebruik, als door de Commissien en Instructien van de Hoge Overigheid, daar aan vast gehecht zyn, en van ons dienvolgens, als geheiligd en ontzachelyk moeten geacht worden. Maar, zullen de Heeren Zuiveraars zeggen, Raad Pensionaris is echter geen Duitsch; 't is mis Heeren, Raad Pensionaris is wezentlyk Duitsch, en Loontrekkend Raad is geen Duitsch. Een Franschmans Zoon tot Amsterdam geboren is een waar Hollander; een Waalsche Familie, door inwoning en Burger-recht onze Landaard ingelyft, bestaat uit wezentlyke Nederlanders. Die gelykenis gaat door: steld die gril doch eens uit uw hooft. Je kunt geen woorden maken, je hebt 'er recht | |
[pagina 126]
| |
noch gezach toe. De gewoonte en't gebruik zyn de wettige Taalmakers, en niet ieder naar zyn zinlykheid, al was hy noch zo geleerd en geestryk. Je moet ons het woord Secretaris ook laten, als je zo goed geliefd te wezen; de reden daar van is reeds aangehaald. Geheimschryver kunje, zo je wild, toepassen aan Secretarissen van de eene of d'andere byzondere Heeren, maar niet aan verhevene Staatsdienaren. In 't woord Geheimschryver is daar by ook al eene kleine zwarigheid; je weet immers, denk ik, dat schryver ook geen oorspronkelyk Nederlandsch is, en dat de Latynen, het van ons met recht, indien 't recht in dat slag van zaken plaats konde hebben, zouden kunnen wederom eisschen. Dat soort van zwarigheden is in uwe gewichtige onderneming niet zeldzaam, maar dat zullen wy daar na eens met malkander verhandelen. De namen der verscheidene Rechtsgeleerden zyn wat minder ontzachelyk, en of men daar zo wat mee morst, daar is zo veel niet aan verbeurd. Laat ons eens zien hoe onze Letterhelden daar mee omgesprongen hebben: Wat is by voorbeeld een Procureur in onze weitsche Taal? een Pleitbezorger. Maar voor eerst zoude het woort pleiten wel oorspronkelyk Duitsch wezen? Ik weet althans wel dat de Fransche het zelfde beduiden met plaider, en dat zy plaidoyer gebruiken zo als wy pleidoy. Is het wel onwaarschynlyk, dat die woorden, staande onze onderwerping aan Fransche Vorsten, zich in onze Taal ingedrongen hebben? Maar 't zy oorspronkelyk Duitsch, drukt het de betekende zaak wel uit? Is het de post van een Procureur alleen maar het pleiten te bezorgen? of moet zyn zorg zich uitstrekken over het gansche Rechts-geding? Het tweede is waar: men behoorde derhalven in | |
[pagina 127]
| |
onze nieuwe taal te zeggen, een Rechts-geding-bezorger. By ongeluk is die uitgerekte benaming vry wat dubbelzinnig; zonder dat koppelwoord kracht en geweld aan te doen, kan men door't zelve gevoegelyk verstaan iemand, die den menschen processen bezorgt, en zyn best doet om dat slag van geschillen voor den dag te doen komen. De Heeren Advokaten zyn ook door onze Zuiveraars niet kwalyk opgeschikt. Men heeft 'er Voorspraken van gemaakt; dat is immers kort; Ja, maar niet goed. 't Gebruik heeft aan dat woord een vaste betekening, die ieder kend, toegeeigent; men verstaat door 't zelve iemand die voor een ander gunst, genade, verschooning verzoekt. Wat heeft zulks gemeen met de plicht en bediening van een Rechts-geleerde, dewelke Amptshalven eene zaak verdedigende, meestentyd geen gunst verzoekt, maar recht eischt. Dit zyn eenige staaltjes van de hedendaagsche Taalzuivering, daar onze Helden zo veel mede op hebben, en zich zelven zo over kittelen. Hun oogmerk, ik beken 't, is pryzelyk; hun inzicht is den medeburgeren dienst te doen, en derzelver spraak, kracht en rykdom by te zetten. Maar 't is met leedwezen, dat ik hen zeggen moet, dat zy hun doelwit zo ver missen, dat zy net het tegendeel van 't geen zy behartigen, uitwerken. Is een taal niet wezentlyk arm en krachteloos, als een geringe zin zich uit moet rekken naar de uitgestrektheid van woorden, die een groote plaats bestaan? Is veel te spreken, en weinig te zeggen in een Taal geen armoede en zenuwloosheid. Men vergunne my die waarheid door een voorbeeld in haar volmaakt licht te plaatzen. Behelst een zak Ducaaten niet grooter kracht en rykdom, als een even groote zak gevuld met achtentwintigen? Deze vergelyking is wel wat laag, doch niet ongerymt. | |
[pagina 128]
| |
Die grote lompe stukken van geringe waardy, die vry wat schynen, en weinig uitmaken, beelden die zo kwalyk af onze onguure koppel-woorden die 't oor opproppen, en de ziel eenigermaten ledig laten; 't zyn zelfs maar ongestempelde achtentwintigen, zo lang zy door't gebruik niet gangbaar zyn gemaakt. Ik wil hopen, dat alle deze bewysredenen onzer Zuiveraaren herssenen zullen zuiveren; zo niet, ben ik van mening zo toegevend omtrent hen te wezen, dat ik hen aan nieuw werk zal helpen. Zy moeten zich niet verbeelden, dat hun opzet reeds uitgevoerd zy; ganschelyk niet: tot nu toe hebben zy de Taal maar zo wat bezemschoon gehouden. Indien zy die eens ter degen schoon willen maken, en alle hoeken en winkels uithalen, wat zal 'er noch al onzuiverheid, daar mogelyk niet eens van gedroomd is, voor den dag komen? Wat schuild 'er noch al een Onduitsch in onze gezuiverde spraak; 't moet te voorschyn komen voor die geen, die het kennen, als menGa naar voetnoot* geld, en voornamentlyk goud handeld, als men de gemeenste spyze gebruikt, en de aangenaamste drank nuttigd als men de straat zelfs betreed. Zo dra onze liefhebbers dit hoekje zullen gereinigd hebben, beloof ik hen te maken, dat het hen aan nieuwe bezigheid niet ontbreken zal, en zo eenige onder hen voorgenomen hebben my te wederleggen, en ten dien einde eenGa naar voetnoot† Schryf-tafel, Pen en Papier moeten eisschen, bid ik hen te willen onderzoeken, of zy in staat zyn daar toe zuiver en oorspronkelyk Nederlandsch te gebruiken. |
|