| |
| |
| |
No. 14. Den 19. November 1731. De Hollandsche Spectator.
---- Ego cur acquirere pauca
Si possum, invideor? cum lingua Catonis, & Enni
Sermonem patrium ditaverit, & nova rerum
EEne Willem Perry, die in 't Engelsch de tegenwoordige staat van Rusland beschreven heeft, wil zyn Lezer wys maken, dat in de gansche Russische spraak geen uitdrukking te vinden is, om 't geen wy Eer noemen af te beelden, waar uit hy ons poogt te doen besluiten, dat de zaak zelve aan dat gansche Volk onbekend moet zyn. Waarlyk 't eene is een noodzaaklyk gevolg van 't andere, en indien het wezentlyk die taale aan zo een woord ontbreekt, kan het niet missen, of die edelmoedige gevoeligheid, die de Eer tot een doelwit heeft, moet in de delen der genen die zich van de gezegde taal bedienen te vergeefsch gezogt worden. Doen om eene geheele Natie van zo een schandelyk gebrek niet te verdenken, moet men weten, dat gemelde Schryver dat gansche volk, van velen uit het welke hy voorgeeft bedrogen en mishandeld te zyn geweest, een bittere haat schynt toe te dragen, en dat haat zo
| |
| |
wel als liefde, op verscheidene wyzen de voorwerpen sterk vergroot. 't Is bezwaarlyk te geloven, dat eene Landaard, die zelfs in hare vorige woestheid, Godsdienst en deugd gekend heeft, van de ware eer, die de verdienste als eene schaduw volgd, het minste begrip niet hebbe gehad, en niet in staat zy geweest haar denkbeeld des aangaande door een woord, of ten minste door eene omschryving uit te drukken. Doch indien zodanig gebrek in een taal schandelyk zoude wezen, 't is zeker dat het aan een volk tot luister kan strekken, dat zyne moedertaal in zekere opzichten gebrekkig zy. Indien, by voorbeeld, een volk het woord gierigheid ontbeerde, zulks zoude gewis voor het zelve geen kwaad teken wezen; doch die gelukkige onvolmaaktheid in een taal is noch ons, noch eenige andere der beschaafde Natien te beurt gevallen, en wy hebben des aangaande in plaats van gebrek, overvloed van uitdrukkingen. Doch in andere opzichten kunnen wy met recht roem dragen op de pryzelyke armoede van ons Nederduitsch. 't Is met het zelve schraal gesteld, wat aangaat geschikte woorden, om af te beelden al 't geen betrekking heeft op 't geen de levendige Fransjes Galantery noemen, en 't welk de kunst is om der vrouwen liefde, met haar op haar zelve te doen verlieven, tot zich te trekken, en niets beoogt als haar onredelyk en buitensporig te maken, om haar des te makkelyker te verleiden. Hoe flauw, styf, en dor onze taal zy, wanneer zy zich met diergelyke stoffen wil bemoeijen, blykt aan alle die gene die in 't Fransch, en in onze moedertaal Romans hebben gelezen. Het onderscheid tusschen beiden is zo tastelyk, dat onze Juffertjes, die 't meest op die gevaarlyke schriften verlekkert zyn, zo dra zy dezelven in 't Neerduitsch doorlopen daar van walgen,
| |
| |
en met een dwaas vooroordeel tegens de gansche Vaderlandsche taal worden ingenomen. Geen verstandig Nederlander heeft zich te schamen; deze dorheid komt nergens anders van daan, als van de deftigheid onzer loffelyke Voorouderen, die alle verwyfdheid en geest van beuzelary verachtende, zich met verhevene, manlyke, en nutte bezigheden ophielden; en, wanneer de liefde hen trof, een eenig Vrouwspersoon zochten met verdienste, en niet met laffe pluimstrykery te behagen, en, zo dra 't hen daar in gelukt was, zich vergenoegden de achting, en niet de liefde van andere vrouwen, door een onberispelyk gedrag, en door eene inschikkende en vriendelyke omgang, zich toe te eigenen. Hier in vind men tegenswoordig gene geringe verandering; een man van fatzoen, die niet galant is, kan rechtevoord niet door de monstering, zonder de Vrouwen met laffe vlyeryen, tegens den aard van ons Nationaal karacter, en onze deugdzame rondborstigheid de ziel te vergiftigen, zyn de fraiste geschiktheden des lighaams, al strekte ze de beste gaven des geests en de grootste deugden tot cieraad, onnut en zonder de minste uitwerking, voornamentlyk op Juffers van eene zwierige opvoeding; 't is een poliet man, een galant Heer, hy heeft zeer goede manieren, hy weet wel te leven, dat is te zeggen, hy weet wel te liegen. Dit zyn Fransche en korteling ingevoerde spreekwyzen, die tegenwoordig het pit en merg van de manlyke verdienste uitdrukken, en zonder welke onze spraak niet meer bestaan kan. Men heeft derhalven groot gelyk dezelven van onze vlugge buuren over te nemen, want, gelyk ik in eene andere gelegenheid eens hoop in 't breede te tonen, de Franschen hebben even de zelfde betrekking op ons, als eertyds de Grieken hadden op de Romeinen, en volgens 't
| |
| |
oordeel van Horatius, geen nieuwe woorden wierden in 't Latyn met meer voorspoed voorgebragt, als die uit eene Grieksche bron met eene geringe drai wierden afgeleid:
Et nova fictaque nuper habebunt verba fidem, si
Graeco fonte cadant parte detorta.
Dewyl het met de zaak aldus gelegen is, moet ik zeggen, dat ik noch een Fransch woordje weet, dat sterk naar 't Burgerrecht in onze spraak dingd, en niet wel langer kan afgeslagen worden, aangezien de betekende zaak, reeds zeer diep in onze zeden is ingedrongen, en weinig hoop overig is de zelve in haar voortgang met lessen en vermaningen te stuiten. Ik wil spreken van het woord Coquet, waar van de zin op de Heeren zo wel als op de Dames toepasselyk is, doch hier maar alleenlyk ten opzicht van de laatste zal overwogen worden. Het zelve word reeds dagelyks by ons gebruikt, maar de meesten tyd kwalyk, behalven alleen by luiden van de kostelykste opvoeding. Men noemt dikwils een Juffer Coquet wanneer zy met haar opschik al wat doenlyk is aanwend, om hare aanlokzelen in 't beste licht te plaatzen, en door de kunst de natuur alle mogelyke hulpmiddelen by te zetten, maar dit is niet anders als de schors of wel het uithangbord van de Coquettery. Anderen denken door 't zelve uit te drukken 't ongelukkig karacter van manzieke Vrouwen, die door eene ingeboren wulpsheid de mans onafhankelyk van derzelver verdiensten, geest, en aardigheid, alleenlyk beminnen, om dat het mans zyn, en hare drift niet kunnende vermeesteren, dezelve met hare oogen en uiterlyk gelaat, zelfs tegens haar wil en dank, te kennen geven. Doch dit gebrek heeft meer zyn oorzaak in de gesteldheid des lighaams, als wel in die van
| |
| |
de ziel, en is dikwils verzeld met onverstand, en aangeborene dommigheid, 't welk gemeenlyk uit het karacter van eene wezentlyke Coquette is uitgesloten. Men bediend zich ook by ons niet zelden van die vreemde uitdrukking, doch met even weinig reden, om op eene zachte en beleefde wyze den inborst af te beelden van vrouwen, die eer, deugd, en goede naam aan eene ongebondene wellust opofferen. Wat is dan eigentlyk een Coquet Vrouwsperzoon? Ik beschryve de zelve aldus: een Coquette Vrouw heeft eene natuurlyke levendigheid van geest, eene uitgestrekte verbeeldings-kracht, van jongs op is zy het gemeenzaam voorwerp van haare eigene gedachten en bespiegelingen. Hier door word zy allengskens smoorelyk verliefd op haar zelve, die hevige eigenliefde word eindelyk onbepaald, en blaast alle andere hartstochten uit; om die passie aan te kweeken, te koesteren en te voldoen, is zy nacht en dag bezig met middelen te vinden, en werkstellig te maken, om aan haren eigen afgod nieuwe aanbidders te verzorgen. Haar inzicht is aan alle mannen te behagen; 't gansche mannelyke geslacht aan haar zegenkar te binden. Konde zulks haar lukken, zy zoude met Alexander naar eene nieuwe waereld uitzien. Zo maar op iemand hare aanlokzelen afstuiten, rekend zy alle hare overwinningen voor niet, en zy spand alle hare krachten in om zich dien wederspanneling te onderwerpen. Om zo een opzet te doen slagen, wapend zy haar mond met lachjens van hare eigene vinding, met bestudeerde en in 't spiegel beproefde lonkjens. De koelheid van dien man boezemd haar in iets dat naar liefde gelykt, of dat zy dikwils zelve voor liefde neemt; waar hy gaat of staat z' is omtrent hem, zy spand haar netten uit; haar gansche aandacht is op hem alleen gevestigd, schynt hy zich
| |
| |
over te geven, zy voeld voor eenige tyd de vervoering van eene vergenoegde min, maar 't is schielyk daar mede gedaan. Zo dra denkt zy niet den overwonne aan 't juk der slaverny geketend te hebben, of hy word haar onverschillig, en haar nieuwe overwinning kitteld haar maar met het denkbeeld harer bekwaamheid, om hare eerzucht met versche zegens te voldoen. Vind zy zich in gezelschap van drie of vier Mans van welk zy even weinig werk maakt, 't is onbeschryflyk, met wat inspanning van verstand, oordeel, beleid, scherpzinnigheid, zy dezelven zoekt in te nemen, en van ze te behagen en t'overreden, dat ieder in 't byzonder 't grootste deel in haar gunst heeft. Haar oogen in de geduurige beweging, schynen bykans zich t'effens op allen te vestigen. De eene belonkt zy, terwyl zy d'ander met een lachje vereerd, de derde op de voet treed, en de vierde op een gezocht voorwendzel, als by voorbeeld om zyne lubben te bezien, by de hand neemt. Men verbeelde zich echter niet dat zy de minste verkiezing niet hebbe; ver daar van daan, maar zelden is het uit meer achting en neiging voor den een als voor den ander. 't Zal wezen om dat het een man van aanzien is, met verhevene tytels opgepronkt, of wel iemand, die 't middel heeft gevonden van by de Vrouwen in de mode te zyn; in een woord altyd zo eene, wiens onderwerping de meeste luister aan hare bevalligheden kan byzetten. Zomtyds heeft zy diergelyke tien twaalf die trapsgewyze in haar gunst staan; zo dra de eerste in rang te voorschyn komt, is zy voor de anderen doof, stom, en blind, en ieder der minderen geniet by beurten 't zelfde voorrecht, tot den alderlaatste toe, die by gebrek van anderen in 't volkomene bezit van hare aanlokkende praatjes en maniertjes word ge- | |
| |
steld. Dikwils hoort men haar verstandiglyk spreken, van inschikkendheid, edelmoedigheid, goedaardigheid, met een soort van vermaak, 't welk zoude doen denken, dat het origineel van die hoedanigheden zich in haar ziel bevond, doch 't zyn maar denkbeelden, en geen gevoelens; zy heeft noit gedacht de zelven uit hare herssens, in haar hart te laten nedervloeyen, zelfs is 't niet mogelyk. Een ziel daar de Coquettery eens diepe wortels geschooten heeft, word onbekwaam om iets goeds voort te brengen: zodanig Juffertje moet zich noodzakelyk wennen aan eene geduurige veinzery, bedrog en leugentaal; haar gewoonte haar tweede natuur geworden, belet haar oit natuurlyk te zyn; haar spraak, gang, opschik, zyn zo veel beekjens die zich alle in de Zee van haar eerzucht uitstorten. Zy haat alle mannen, die zich met haare bevalligheden niet bekreunen, en alle vrouwen, die eenigzins beminnelyk zyn, en in staat om haare eerzucht te dwarsboomen; spreekt iemand van de schoonheid en, bevalligheden van de eene of d'andere Dame, de spyt, niet te genstaande alle poogingen, straald door in de verduisterde oogen van onze Juffer. 't Is of al de loftuitingen aan een andere gegeven haar ontstoolen worden; zy zal de geprezene aangenaamheid met de fynste en de uitgekipste kwaadaardigheid zoeken te verminderen; weet ze niets op 't aanzicht te zeggen, zy zal vitten op het postuur, den opschik, de manier van gaan of van groeten; zo zy met dit alles niet door kan, zy zal dikwils in haar boosaardige ieverzucht, tot bedekte en half uitgedrukte lasteringen hare toevlucht nemen, en fyntjes doen verstaan, dat het voorwerp van haar jalouzy een morzebel is, of wel door eenig geheim lighaamlyk gebrek walgelyk en afschuwelyk. Na zich daar omtrent geuit te hebben, zal zy in 't gemeen met veel ophef, van eenig ander Juffertje spreken, dat naar haar zeggen een recht zoet bekje is, daar zy vry meer schoonheid en aangenaamheid in vind als in de eerste, en wat daar ook tegen in word gebragt dat houd ze staande, dat kan niemand haar uit het hoofd praaten. Spreekt zy volgens hare gedachten? ganschelyk niet; zy zoekt maar 't vermoeden van jalouzy, van zich af te keeren, en zy weet dat het Juffertje, 't welk zy met zulke voordeelige verwen afschildert, by haar in 't minste niet
| |
| |
te pas komt. Is die Dame zo frai? wat behoorde van haar dan wel gedagt en gezegt te worden. Van ware vriendschap kan zy niet vatbaar wezen; laat eene zo genaamde Vrindin met haar schynen door onverbrekelyke banden verknocht te zyn, indien de zelve maar een minnaar heeft, zy zal voor die vereeniging, hoewel aan d'andere zyde oprecht, de minste eerbied niet hebben; zy zal zo een man aantokkelen, en van zyne beminde zoeken af te trekken, schoon zy weet dat zy haar vrindin daar door de bitterste spyt en smart aandoet, en 't hart met duizend pooksteken doorboort. 't Is niet haar aard, 't is de hatelyke Coquettery die haar die onbezonne wreedheid inboezemd. Niet minder mishandeld zy een man, wiens hart wezentlyk door hare bevalligheden en schyn-verdienste getroffen is, hoewel zy al eenige neiging voor hem voeld; zy kan de lieflykheid van zich in een bemind voorwerp te versmelten, en daar door een dubbeld leven te genieten, niet smaken. Haar verfoeyelyke eerzucht dryft t'elkens weer boven; zy geeft haar minnaar geduurige reden van benauwtheid, vrees en angst; hy word zonder ophouden gesold door verzekeringen die hem gerust stellen, en gebaarden die hem ontroeren; zyn liefde is voor hem een geduurige pynbank, zo wel haast zyn afgemat gemoed 't jok met geweld niet afschud, en zich van zo een ondraaglyke dwinglandy weet te ontslaan.
Ik heb hier 't karacter van eene Coquette maar gedoodverwt. De toekomende reis zal ik 't zelve den Lezer met levendiger coleuren voorstellen. De Schildery die ik denk hem mede te deelen is van myn eigen maakzel niet; ik heb de vryheid genomen dezelve te ontleenen van een van die Blyspeelen, die de Franschen Italiaansche stukken noemen. Doch ik heb voorgenomen, door middel van Vernis en Lyst, 't zelve een Hollandsche zwier by te zetten.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c.
|
|