| |
| |
| |
No. 11. Den 29. October 1731. De Hollandsche Spectator.
IK heb den Lezer iets mede te deelen dat, schoon waar, nauwlyks waarschynelyk is, en by my zelve, zo 't my van een ander wierd verteld, moeijelyk geloof zoude verkrygen. My onlangs bevindende op de kamer van een arbeidsman, aan wien ik eenig werk te bestellen had, vond ik aldaar een uitstekend fray meisje van ontrent vier jaren, dat op myn inkoomen zich terstond in haar moeders schoot al grimmende verborg; in min als een half uur bemerkte ik dat dit kind eenkennig, koppig, hardnekkig, ongehoorzaam, en van eene dwarsdryvende geest was, en zich een soort van vermaak en plicht maakte, van juist te doen 't geen het zelve verboden wierd. Dewyl het my tot in de ziel toe smart aardige kinderen, en waar van iets goeds te verwagten schynt, als met voorbedachte raad te zien bederven, konde ik my eindelyk niet langer bedwingen. Ik vroeg de Vader, hoe het mogelyk was, dat een man die oordeel en redelykheid bezat, zyn kind zo kwalyk konde opvoeden, en waarom hy, dewyl vermaningen en dreigementen niet hielpen, de raad van Salomon, en de roede niet gebruikte: dat is makkelyk te zeggen, maar zo licht niet de doen, sprak de
| |
| |
man. Wat is 'er dan in de weeg, antwoorde ik, ik denk immers niet, dat uw Vrouwtje dwaas genoeg zoude wezen, om zo eene noodzakelyke kastyding te beletten. Neen, Mynheer, was 't antwoord, ik kan met waarheid betuigen, dat myn Vrouw daar omtrent vry billyk en gezeggelyk is, en dat ze zo wel merkt, als ik, dat het meer als tyd is de grillen uit ons kind te kloppen; doch men kan alles zo niet zeggen. Maar waar hapert het dan aan, hernam ik; Hoor, Mynheer, sprak de man, je moet weten dat ik hier geen meester in myn eigene kamer, en over myn eigen kind ben, en onder eene volstrekte dwinglandy leef. In dit huis woonen drie à vier andere families, meest luiden die, gelyk ik, de kost met hunne handen moeten winnen. Wanneer ik nodig acht het meisje te straffen, hoor ik aanstonds een party wyven, die my voor een tyran, voor een beul, voor een Ducdalf uitschelden, en my dreigen in hunne kanaille-taal, dat zo ik het kind niet met vreede laat, ik meer handen als schaape-kaazen op myn kop zal krygen. 't Is zelfs gebeurd, dat ik het meisjes overgegevene stoutheid niet langer konnende verdragen, het eens ter deegen door woude kastyden, daar kwam af wat het wilde; ik had nauwelyks begonnen, of de zelfde wyven, verzeld van zommige mans, schreeuwden my van onderen toe, dat zo ik niet ophield het arme kind te slaan, zy my met het hair van de trappen zoude sleepen; dewyl ik my des niet bekreunde, en met myn vaderlyke en nodige kastyding voortging, kwam dat volkje met gedruis boven lopen, en de deur indringen, en ik ben verzekerd dat het dreigement stiptelyk zoude uitgevoerd zyn geweest, ten ware by geval eene bejaarde buurvrouw, die eenig gezag in de straat heeft, in myn vertrek zich hadde bevonden, en gezien hebbende, dat het kind zyn moeder gekrabt, gebeten, en in 't aanzicht had gespogen, door
| |
| |
't verhaal van 't zelve, de onstuimige gemoederen niet eenigzins had ter neer gezet. Zou Mynheer wel geloven, voer hy voort, dat het ondeugent meisje slim genoeg is, om dit alles te merken, en kwaadaardig genoeg om 'er zich tot haar voordeel van te bedienen? Wanneer ik zomtyds maar opsta, om het te vervaren, en het met geen hand of vinger aanrake, begint het zo een keel op te zetten en zo vervaarlyk te gillen, dat de Moeder, uit vrees van een buurgerucht, blyde is het zelve met 't een of 't ander te zussen en te stillen. Ik wil wel bekennen, voegde ik hem toe, dat 'er niets harders kan uitgedacht worden; doch 't geen my hier meest in verwonderd, is dat mans in zo een zaak hunne vrouwen, in plaats van ze te rug te houden, helpen en ondersteunen. Och, hervatte de man, Mynheer weet 't niet, hoe het in hoeken als deze, toegaat; al de mans in de heele straat leggen 'er glad onder, en hebben geen woord in te brengen. Je zult moeite hebben om het te geloven, en 't is echter de zuivere waarheid, en myn vrouw zal het je zo wel zeggen als ik. Al de wyven van de heele buurt hebben een zamenspanning gemaakt, zy hangen aan malkander als klissen, en hoewel zy dikwils onderling geen kleintje overhoop leggen, zo vereenigen zy zich aanstonds, als maar eene uit den hoop voorgeest van haar man beledigd te zyn. Zo maar een man zyn wyf durft tegenspreken, of over hare verkwisting en zuipen van Kossy, Thé, en sterken drank berispen, en haar het dragen van de beurs weigert, krygt hy aanstonds het heele zootje aan den hals, en kan niet langer gerust de straat gebruiken; 't gebeurde onlangs dat myn buurman, anders een rechte werkzak, en van een zedig gedrag, een uurtje later, als naar gewoonte, t'huis komende, de deur voor zyn neus geslooten vond, en, wat hy deed of niet, zyn vrouw niet konde bewegen, om hem in te laten. Daags daar aan komt hy,
| |
| |
zyn gemoed vol hebbende, t'huis, en berisptzyn vrouw vry scherp over 't affront hem, zo onverdiend, aangedaan. Zy, in plaats van zich met de een of d'andere reden te ontschuldigen, antwoorde hem op de bitste manier, dat hy altyd zo varen zou, als hy te laat t'huis kwam; 't welk hem zyn geduld zodanig deed verliezen, dat hy een stok opnam om haar met gevoelige redenen te onderrichten. Eer hy haar noch aangeraakt had, schreeuwde zy of ze vermoord wierd. Hier op kwaamen vier of vyf duivelinnen toevliegen, en havende hem zo gruwelyk, dat hadde hy geen beterschap beloofd, en zyn wyf om vergiffenis gebeden, ik twyfel, of hy wellevendig uit hare handen zoude gekomen hebben.
Ik stond verbaast over dit verhaal, en indien het zelve maar ten grootste deele waar is, moet ik zeggen, dat het oirbaar zoude wezen, dat, in zo eene wel bestierde Stad, diergelyke ongeregeldheden door 't publiek gezag krachtdadiglyk gestuit wierden. Onder zodanige t'zamen gespannene vrouwen moeten zekerlyk belhamels zyn, die nergens beter als in een Spinhuis de behoorlyke onderdanigheid zouden leeren. 't Is maar al te bekend, dat deze Stad door de opperheerschappy der vrouwen eene ongelukkige vermaardheid heeft verkregen, en 't is schrikkelyk hard voor mannen die hun laatste druppel bloeds vergieten zouden, om 't vrye Vaderland tegens dwinglandy te beschermen, hunne halzen te moeten buigen onder 't jok van die geenen, over de welken God, de natuur, en 't gebruik van alle beschaafde volken, een wettig en betamelyk gebied gegeven hebben.
Ik heb hier den Lezer een voorbeeld voor oogen gesteld, van hupsche en redelyke Ouders, die door een wreed mededogen van andere belet worden hunne kinderen onder een behoorlyke tucht te
| |
| |
brengen. Maar hoe meenigen zyn 'er in ons land, en by uitstek in deze beroemde stad, die door hunne eigene tedere wreedheid, in 't optrekken hunner kinderen, gedwarsboomd worden? Ik durve volmondig uitzeggen, dat ik geen land en ken daar de opvoeding der kinderen in 't algemeen, onder grooten, zo wel als onder kleinen, zo roekelooslyk verwaarloosd word. Indien het onder andere Natien aldus toeging, dezelve zouden van vagebonden krielen, en de deugd, dat heilig verbond der menschelyke t'zamenleving, zoude zich uit de zelven ganschelyk verbannen vinden. Zo deze onze verwaarlozing aan d'eene kant schandelyk en verfoeyelyk is, ik moet bekennen dat dezelve ons in een ander opzicht, een zoort van eer doet, dewyl daar door d'uitmuntende goedaardigheid van dit volk, baarblykelyk bewezen kan worden. Duizende kwalyk opgetrokkene menschen, worden onder ons in rypere jaaren eerlyke en hupsche luiden, en nutte leden van 't Gemeenebest; het schynt dat hunne goede aard door eene kwaade leiding wel verwilderd en verbasterd word, maar niet geheel vernietigd, en dat zy uit hare eigene boezem middelen voortbrengt, om zich weder te recht te helpen. Doch wat voor deugden, wat treffelyk gedrag zoude van zo eene uitmuntende inborst niet te wagten zyn? indien dezelve door eene redelyke en voorzichtige bestiering opgekweekt, bevestigt en uitgebreid wierd. 't Is te geloven dat ons lieve Vaderland de verwonderenswaardige schuilplaats van eer en deugd met recht zoude kunnen genaamt worden. Ik moet ook bekennen dat dit gevaarlyk gebrek uit eene goede bronader voortkomt, uit eene groote teerhartigheid die zich voornamentlyk uitstrekt omtrent kinderen, 't waarde en lieve voorwerp van eene tedere ontferming,
| |
| |
zonder welke de zoete wichten niet kunnen bestaan. De vrouwelyke Sexe is onder ons, gelyk het natuurlyk is het meest van kindsbeen af deze swakheid, zo beminnenswaardig, indien zy maar niet te verre gaat, onderhevig. Ik weet niet ergens elders zo algemeene blyken daar van gezien te hebben. Een Meisje van twaalf, dertien jaaren, zo 'er maar een kind in een buurhuis is, rust niet voor dat ze zelfs met bidden en smeken, verkregen heeft met het zelve te speelen, het te dragen, te torssen, en zich daar mede, zonder dat haar liefde haar de tyd gunt van het te voelen, te vermoeyen en af te matten. 't Is ook zeker dat de genegenheid voor die tedere lammeren, een onbetwistbaar bewys is van ware menschelykheid; onmooglyk is het dat eene welgebore ziel zich niet overgeve aan de aangename gebaarden, zoete toelachingen, en natuurlyke vriendelykheid van die innemende schepzeltjes; voornamentlyk, wanneer de eerste dageraad van begrip en reden, dewelke onze vrouwen wezentlykheid noemen, in hunne oogen, trekken en gebrokene taal doorstraald. Doch zulks diende zelfs de krachtigste beweegreden te zyn, en alle pogingen te doen aanwenden, om in hen die aardige en onwederstaanbare bevalligheid aan te kweeken en te vermeerderen, 't welk indien men het by tyds onderstaat, met eene geringen oplettenheid en kleine middelen uitgevoerd kan worden. Zulks is zeker, voornamentlyk omtrent Burger luiden, daar de moeders met hare eigene borst, voorzorg, en geduurige tegenswoordigheid, haare zuigelingen aankweeken, en in vergelding 't geduurig genot van derzelver aanminnigheid genieten. Is het met de reden over een te brengen, dat men, in plaats van zyne tederheid nu en dan eenig geweld aan te doen, om dit vermaak geduurzaam te ma- | |
| |
ken, en te doen aangroeyen, door eene laffe toegeving op dwaze redeneeringen gegrond, in korten tyd de liefste kinderen, in norsche, stuursche, styfhoofdige en kwaadaardige veranderd, en dat men zo zich zelve, in stede van dit natuurlyk vermaak, moeite en verdriet moedwilliglyk bereid? Eene geduurige ervarenheid overtuigt my, dat de kinderen in de eerste drie jaaren huns levens meer kwade neigingen tot zich trekken, als in de tien volgende door de wyste en krachtigste middelen kunnen getemt, en t'ondergebragt worden. Ik weet wel in wat vooroordeel onze moedertjes in dit opzicht zich verharden: Zo een klein schaapje zou men dat bestraffen, dat heeft daar immers geen weet of, 't is immers tyds genoeg als het een jaar of twee verder is. Arme moedertjes, dan is het dikwils geen tyd meer, en het kind is voor al zyn leven bedorven. Gy zoekt u zelve als met voorbedachten raad te bedriegen; let doch eens aandachtelyk op een kind van een jaar, kan men zeggen dat het nergens weet of begrip van heeft? Kent het niet gauw de swakheid van zyne opvoeders? Weet het niet de zelve tot zyn voordeel te gebruiken? Indien het door schreeuwen en dwingen eenige reizen tot zyn oogmerk komt, bedient het zich niet van die ondervinding, om door 't zelfde middel alle zyne neigingen te vergenoegen? Kan zulks zonder weet of begrip geschieden? Zo het zo jong begrip ten kwaade heeft, is het immers ongerymt te onderstellen dat het minste begrip ten goede aan 't zelve ontbreekt. Wanneer men een wicht van zes maanden, door ziekte noch pyn ontsteld, toelacht, het zet weder een lachend mondje; ziet men het stuurs aan, zyn oogen verdonkeren zich, en de trekken worden staatig. Is dit niet een teken dat het begrypt, of voor 't minste voeld, dat het
| |
| |
lachen vriendelykheid, en het stuurs zien misnoegdheid verbeeld? en kan men zeggen, dat die verscheidene wezens geen indruk op deszelfs gemoed uitwerkt? Het blykt daar uit dat men reeds in dien ouderdom middelen heeft om 't ouderlyk gezag in 't zelve te gronden, zo men maar zielskracht genoeg heeft om de zelve werkstellig te maken. Dat gezach in de tedere ziel geplant, moet noodzaaklyk dagelyks aangroeyen, en met 'er tyd gewenschte vrugten van gehoorzaamheid en gezeglykheid voortbrengen; zulks kan zonder veel moeite veroorzaakt worden door bestendigheid en overeenstemming der opvoeders. Een eenparig ernstig wezen, en dreigend gelaat van Vaders en Moeders zyde, zal het kind in zyne kwaade parten en grillen haast stuiten, en ziende dat het te vergeefs met de zelve iets zoekt te winnen, zal het wel haast afwennen dien weg, om tot zyn wil te komen, in te slaan; maar zo Vader dreigd, en Moeder zust en liefkoost, zal het zyne grillen voor den een, die van 't zelve zal gevreest en gehaat worden, verbergen; en voor de andere, die het zal lief hebben, en verachten, aan zyne kuuren den lossen toom geven. Door deze vroege oplettendheid komt men de roede voor, en men weert de gelegendheid om de zelve te gebruiken; men leert een wigt op de eerste wenk, en zonder uitstel, onafhankelyk van bedreiging en van belofte, gehoorzamen, om dat het gehoorzamen moet, en de onderwerping verknocht en geketend aan zyne eerste gedachten, valt het zelve in 't vervolg noch moeyelyk, noch verdrietig.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c.
|
|