| |
| |
| |
No. 10. Den 22. October 1731. De Hollandsche Spectator.
Poeta cum primum animum ad scribendum appulit, hoc sibi negotii credidit solum dari, Populo ut placerent, quas fecisset, fabulas.
NA de Zuiveraars eenigzints de grilligheid van hun opzet te hebben aangewezen, door redenen, welke zy kunnen, zo 't hen gelieft, wederleggen; zal het meer dan tyd worden den Lezer wegens de styl, van welke ik my denke te bedienen, te onderrichten. Wanneer ik myn voornemen een verstandig Vriend mededeelde, oordeelde de zelve, dat het in onze Taal, zo vel geschikt als eenige andere, tot het verhandelen van ernstige, destige, en verhevene stoffen niet zoude slaagen, by gebrek van eene zekere luchtigheid, en losheid, welke, zyns oordeels 't Nederduitsch niet eigen schynen. Ik ben van zyn gevoelen niet, verzekert zynde dat de uitdrukkingen altyd de gedachten volgen, en dat, indien iemand buiten staat is, om alderhande slag van denkbeelden in de Ziel op te wekken, zulks hem, en niet de Taal moet geweten worden. Alle spraaken, indien ze wel ver- | |
| |
staan worden, bezitten alle nodige couleuren, om 't laage, zo wel als 't hoog-dravende, 't aardige, zo wel als het deftige, jok zo wel als ernst af te maalen. 't Is niet de aart van een Taal die de styl gedwongen en styf maakt, 't is de onbuigzaamheid van des Schryvers geest, en verbeeldingskragt. Wel is waar, dat zo ik wilde de meelt by ons in zwang gaande schryfwyze gebruiken, ik veel moeite zoude hebben, om dat jok, 't welk bekwaam is Edele zielen te kittelen, voor den dag te brengen. Doch ik meen my daar zo veel van te onthouden, als het met de Natuur van onze spraak is over een te brengen. Voor eerst zal ik my wagten voor lang uitgerekte periodens, waar in men gewoon is naar de Latynsche zwier, 't Werkwoord van 't welk de gansche zin afhangd, achter aan te brengen; zo dat men, zo lang dit slot-woord niet te voorschyn komt, noch niets, van 't geen de Schryver wil zeggen, begrypen kan. Ook zal ik klaarheidshalve, zorgvuldiglyk myden, die lange parentheses of tusschenzinnen, die by zommige onzer Schryveren, als de Nesten doosjes weer andere tusschen-zinnen in zich sluiten, en noodzaaklyk in de gedachten des Lezers een verwerring maken, en hem dwingen de zelfde zin verscheidene maalen te herleezen. Hoewel ik trachten zal myne uitdrukkingen naar de stoffen te buigen, zal ik my doorgaans van de gemeenzaame styl, zo als de zelve by luiden van geboorte en opvoeding door 't gebruik ingevoerd is, zoeken te bedienen. Dewyl myn oogmerk is alle myne Medeburgeren vermaak en nut toe te brengen, zal ik my voornamentlyk op verstaanbaarheid en duidelykheid leggen, en koppelwoorden, zo
| |
| |
dezelve niet kort, krachtig, en reeds door de gewoonte Duitsch gemaakt zyn, ben ik van zins uit myne schryfwyze te verbannen; vind ik onder myn pen eenig vreemd woord dat door de bank verstaan word, en nadruk aan myn gedachten kan geven, ik zal geen zwarigheid maken, van my daar van te bedienen. Dus gebruikte Cicero dikmaals de eene of d'andere Grieksche spreekwyze, en die man durv ik zo wel als den beste onder onze Zuiveraars navolgen. Wulpsche ongebondheeden, hoe ook bewinpelt, zulk vergist dikmaals hoe fyner, hoe kwaadaardiger, zal noit uit myn pen op de Nederlandsche Zeden druipen. Ik raade den Lezer ook grappen, snaakerytjes, loopjes, welke beter Bootsgezellen en Kruijers, als wel opgevoede luiden passen, t'mynent niet te zoeken; in een fatzoenlyk Wynhuis tapt men wel eens geringe wyn, maar geen jenever, zelfs de beste niet; die ze hebben wil, kan ze makkelyk in 't een of 't ander onderaarsch kroegje vinden.
Verders, in byzonderheden raakende Staat en Godsdienst, ben ik voornemens niet te treeden; doch als een welgeaard Onderdaan, zal ik noit de gelegendheid verwaarloozen van myne Medeburgeren dit ontzach en die liefde, welke men aan d'Overheden verschuldigd zyn, in te boezemen; in 't algemeen zal ik myn werk maken van niet menschen, maar ondeugd en spoorloosheid, aan de verachting en bespotting over te geven. Doch dewyl fouten niet by zich zelven bestaan, maar aan persoonen gehecht zyn, zal ik myne verwen zodanig trachten te mengen, dat de voorwerpen myner berisping aan de kwaadaardige nieuwsgierigheid onttrokken werden.
| |
| |
Hoe ik my hier in ook gedraage, voorzie ik echter wel, dat kwaadspreekers dikwils, 't geen op hen misschien gemunt zal zyn, op hunne buuren zullen afkaatzen, met toepassingen, waar op ik noit zal gedacht hebben, te maaken; maar dit kwaad is onmydelyk. Diergelyk venyn kan zo wel uit de stichtelykste Predicatien, als uit myne geringe lessen, gezogen worden.
Wat belangt myn persoon en bekwaamheden, daar van zal ik weinig zeggen. Ik heb veel gereist, veel geleezen, veel aangemerkt. Ik ben oud genoeg om voorzichtig en bedachtzaam; jong genoeg om vrolyk en van een goed humeur te zyn. Door aart en opvoeding ben ik gewoon de zaken in haar zelven te wikken, in der zelver natuur in te dringen, en myne gevoelens onafhankelyk van gezag en meerderheid van stemmen, van eene geredeneerde overtuiging af te vorderen en aan te neemen. Deze zielsgestalte heeft my in myne jeugd, aan de heekeling myner Leermeesteren dikwils bloot gesteld. Deze makkelyker vindende op hun woord te worden geloofd, als hunne Leerstukken met voldoenende bewysredenen te staven, scholden my vaak voor een moedwillig en dartel verstand, en vreesden mynentwegen hartelyk, dat ik in ryper jaaren my wel aan Kettery mogte schuldig maken. Doch deze schrikkelyke voorzegging is hen mislukt, en myn onpartydig onderzoek der wezentlykste zaken, heeft niets anders uitgewerkt, als my in de redelyke gevoelens, waar in ik gelukkiglyk opgevoed ben te bevestigen, en te sterken. Ik kan echter juist niet zeggen, dat ik myne opinien, als in de vorm van
| |
| |
't geen men rechtzinnigheid noemd, gegooten hebbe, 't welk zelden of noit aan een verstandig onderzoek te beurt valt. Met grond nochtans kan ik staande houden, dat ik een wezentlyk goed Protestant ben, en dienvolgens inschikkende omtrent andere gezintheden, en een aartsvyand van kleine en groote vervolgingen; min wreed, maar alzo ongerymd achtende, een redelyk schepzel door stokslagen, als door de vreeze des doods van de waarheid te willen overtuigen. Een Nederlander ben ik van Ouders tot Ouders, en gelyk ik meermaals hoop te toonen, een trouw en tederhartig liefhebber van myn Vaderland, en de zo even uitgedrukte gronden passen niemand beter als een Gereformeerd Nederlandsch Patriot. Van de Dichtkunde ben ik van kindsbeen een liefhebber geweest, ik ben in die kunst, van dewelke ik dikwils gelegentheid zal hebben te spreeken, niet onervaren; my, door de studie, meester hebbende gemaakt van de beroemste oude Taalen, en door 't reizen, van de vermaardste nieuwen, heb ik die aangewonnene vermogens gebruikt, om de regulen en voorbeelden van de zelve door verscheidene Volken, en in verscheidene Eeuwen gegeven, met malkander over een te brengen, en door die vergelyking, de waare aart en bevalligheid der Poëzy te ontdekken. Dit zy genoeg van my zelve gesproken; of ik de hoedanigheden, welke ik my toeeigen, bezit of niet, zal wel haast blyken, zo 't niet reeds gebleken is.
Dewyl evenwel myn taak noch niet afgedaan is, en 't overige van myn papier ergens mede opgevuld diend te worden, moet ik de Hartdravery noch eens by 't hooft vatten, niet zo zeer uit keur,
| |
| |
maar uit een soort van dwang, en om de mond te stoppen aan een verwaand en baldadig Jonkertje, dat schrikkelyk afgegaan heeft op 't geen ik my onderwonden heb, hoewel, naar het my toeschynt, met beschaaftheid, te zeggen over een Kunstgenoodschap dat voor Devys zoude kunnen gebruiken: Nil volentibus Arduum, of ook, in een zeker opzicht; Latet quoque Utilitas. Althans het nut van 't zelve is voor my zo wel verborgen, dat ik het 'er nergens in kan vinden. Dit Vryertje dat zedert vyf of zes maanden van de Hooge School met den Titul van der beiden Rechten Doctor, door den Y-God met zyn stoet, volgens de gewoonte, feestelyk ingehaald, in zyn vaderlyke Stad te rug gekomen is, en de geheele Studentsche zwier, spreekwyzen, opschik, en brooddronkenheid noch volmaaktelyk bezit, houd mee met de Luiden eene Chaise en een Paard, dat veel liever, om redenen het zelve daar toe bewegende, een Corpus Juris zoude willen wezen. Oorzaak genoeg voor ons Mannetje om geen kleintje gebelgd te zyn, wegens de stoutheid door my gebruikt, van de hartdravery zoo fyn ik konde, doch gevoeliglyk te heekelen. Hier op heeft hy met eene Studentsche moedigheid, in een zeker Koffi-huis gezwetst, dat het ysselyk was om aan te hooren. Hy wenschte zo een vent wel eens te kennen, die zo veel van de fatzoenlykste jonge Luiden van gansch Holland, zo impertinent durfd berispen en bespotten; hy zoud 'er de sweep wel eens schoon over leggen, om te zien, of dat Schryvertje ook niet hartdraven kon. Maar Jongetje! waar heb je dat soort van Janhagelsche dreigementen doch geleerd? zie dat komt van zo veel met paarden te verkeeren, zonder dat zoud immers een fatzoenlyk mans kind, zulke brutale
| |
| |
manieren niet aangewend hebben. Met sweepslagen een eerlyk man te dryven, gaat wat ver. Trouwens, ik heb hooren zeggen dat je wel in kas bent; zo ik het mag geloven heb j'er een goede party van ontfangen, weinig weken geleden, van een Officier die gy voorby willende ryden, met zyn rytuig deed tuimelen, uw Chaisje de zelve weg gaande, en die u, hoewel door die val niet weinig bezeerd, met eene milde en sterke hand een aanzienlyk getal van die penningen toetelde. Hier in, geleerde Heer, gelykt uw avontuurtje eenigzins aan een voorval, waar van ik gewag heb gemaakt, en daar mee heb ik u op uw zeer getreden. 't Ontfangene heb je noch niet weer uitgegeven, naar ik verstaan heb, en je zyt noch bezitter van de gansche som. Een zeker spreekwoord zal u zekerlyk niet onbekend zyn: Het geld wil wezen daar het is; zou het ook zo niet wel gaan met dat soort van middeltjes, daar je zo rykelyk van zyt mee gedeeld? Al de menschen gaan juist met geen sweepen om, maar indien u een nieuwe som wierd betaald van de zelfde waardy, schoon in eene andere specie, daar zou je zo zeer niet op zien, denk ik wel. Hoor eens hier, jy in beide de Rechten even ervaren Doctor; ik moet eerstdaags in dat Koffi-huis, daar je zo snoest en raast, en zo veel vloeken van je eigen compositie uitbraakt, eens komen; en zo iemand recht tegen u over gaat zitten, en u sterk in 't gezicht kykt, houd dan uw kleur maar, dat zal ik wezen; wy zullen dan eens zien of je zo veel praats zult durven voeren. Ik moet u van te voren noch wat nader spreeken, en u zeggen, dat je 't minste recht niet en hebt van 't voor de hartdravery zo sterk op te nemen. Geloofwaardige luiden heb- | |
| |
ben my gezegd, dat je tot noch toe maar met huurknollen en schendmeeren gereden hebt; dat je maar een broddelaar bent, en de Fransche slag niet eens weet ter degen te slaan. Daar by word eenpariglyk getuigd van geleerde Roskammers en hunne wel aannemende leerlingen, dat hoewel uw paard al vry sterk loopt, het echter geen rechtschapen hartdraver is, en daar voor van de Liefhebbers niet word erkend; 't heeft ook maar zesthalf hondert guldens gekost, en alle waar is naar zyn geld. 't Blykt derhalven zonneklaar, dat die zaak buiten u is, en gy 'er niets mee te doen hebt. Had je immers de mond gehouden, zoo hadden al die schandelykheden niet voor den dag gekomen; nu draag zorg om op een ander tyd zoeter te wezen, en om uw ziedend bloed wat tot bedaaren te brengen, zo laat uw Bles eens inspannen, en ryd 'er eens mee na den Overtoom, doch niet verder, en dat noch zonder schreeuwen en veel te slaan, volgens uw gewoonte. Foei, je behoorde je te schaamen, dat je niet meer medelyden met je evennaasten hebt. Tot weerziens toe.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekonmen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c.
|
|