De Hollandsche Spectator
(1984)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732
[pagina 57]
| |
No. 8. Den 8. October 1731. De Hollandsche Spectator.
Tantae molis erat Batavorum condere gentem!
MY onlangs in een Gezelschap bevindende met een Heer die van Fransche Ouders in Engeland was geboren, en de taal en accent zyner Vaderen bykans scheen vergeeten te hebben; nam ik de vryheid van hem te vragen, waar by het, zyns bedunkens, toe mogt komen, dat der Vlugtelingen Kinderen by ons al wat mogelyk is doen om Franschen te zyn en te blyven, en die in Groot-Brittanje zich bevinden, daar en tegen zich schynen hunne afkomst te schaamen, en niets verwaarlozen, om voor Engelschen door te gaan. Hy vond goed my daar op met een verachtende toon, en mond-trekking, te antwoorden, dat hy daar van geloofde de reden te zyn, dat de Engelsche Landaard op allerlei wyze in verdiensten meer uitstak, als wel Mynheeren de Hollanders. Dit zeggen kwam my zo onreedlyk, laatdunkend en dwaas voor, dat ik de wederlegging van 't zelve verachtende, myne schouderen optrok, en den verwaande jongeling den rug toekeerden. Deze is zekerlyk de ware reden niet. Het komt hier van daan, dat de Engelsche uit 'er aard, hoewel in veele op- | |
[pagina 58]
| |
zichten een treffelyk en pryswaardig Volk, nors en stuurs zyn, verachters van andere Volken, en wat de Franschen betreft, die verachting met eene oude wrok en haat vermengen. Der zelver taal, hoewel algemeen geworden, willen zy niet leeren, of ten minste verontwaardigen zy zich dezelve te spreeken. Dus dwingen zy hunne nieuwe Vaderlanders zich aan het Engelsch te verbinden, niet alleen zich aan die verachting te gewennen, maar ook dezelve allengskens als gegrond aan te nemen, of, voor 't minste, zich zo te houden. Wy Nederlanders daar en tegen van natuur goedaardig, zachtmoedig, verdraagzaam, gewoon met alle volken des Waerelds om te gaan, verachten geen der zelver, en haaten zelfs zulke niet, van welke wy, zelve op 't gevoeligste beledigd, langen tyd gedwongen zyn geweest als aartsvyanden aan te zien. Zonder tegenstribbeling onderwerpen wy ons aan de noodzaaklykheid van de Taale der Franschen te leeren. Veele fatzoenlyke lieden onder ons spreeken en schryven dezelve als hunne moedertaal. Zommige vinden goed derzelver zeden en manieren na te aapen; anderen, die de oude Nederlandsche deftigheid aankleven, vernoegen zich, met omtrent zommige swiertjes en airtjes, door eene zedige grimlag te uiten; in een woord, in onze achting maken wy weinig onderscheid tusschen onze oorspronkelyke, en deze onze aangewonne Medeburgers. Indien het echter waar mocht wezen, dat eenige onder hen zich schaamden, zich onzen Landaard volmaaktelyk in te lyven, zo zoude ik hen moeten zeggen, dat niets schandelykers als zo eene schaamte zoude kunnen bedacht worden, en dat de grootste eer, naar welke zy dingen kunnen, is met de Nederlanders het zelve volk uit te maaken. Ik denk hier niet op de hartelyke liefd- | |
[pagina 59]
| |
dadigheit die zy van de zelven hebben genooten; neen, zulks verplicht hen wel tot erkentenisse, doch niet, in andere betrekkingen, tot hoogachting; myn oordeel is dat onze Natie die hoogachting wezentlyk, en zelfs boven alle andere meest geachte Volken verdiend, zo dat, indien my de keur kon gegeven worden, ik denke zoude door de reden gedwongen te zyn een Nederlander te willen wezen. Men zegge my niet dat zulke verhevene gedachten uit een vooroordeel, aan alle Natien gemeen, spruiten; 't is ongerymt met vooringenomenheid te betichten iemand die 't geen hy voorgeest, aanneemt met bewysredenen te staven, zulks durf ik my onderwinden, en hier in is niet zo zeer myn oogmerk, onbezonnene verachters van dit Volk de mond te stoppen, als wel, om door een korte schets van onze wezentlyke waarde, myne Medeburgers, eene rechtmatige hooggevoelendheid voor hen zelve in te boezemen, en daar door aan te spooren, om zich op die trap van verdienste en luister, op welke zy door hunne noit volpreezene Voorvaders geplaatst zyn, te bevestigen.Ga naar voetnoot* Dewyl ik door de liefde des Vaderlands tot het uitvoeren van dit voornemen aangezet word, en de Natuur medebrengt, dat men in 't verhandelen van geliefde zaken, moeite heest om uit te scheiden, kan ik niet beloven hier omtrent heel kort te zyn; in vergelding durf ik my wel verzeekeren, dat eene bondige uitrekking van zodanige stoffe, het gedult myner Leezeren niet licht zal vermoeijen. 't Geen in 't eerste opzicht een Volk de grootste | |
[pagina 60]
| |
achtbaarheid bybrengt, is de kloekmoedigheid, en wel met reden, indien men van die hoedanigheid een recht denkbeeld maakt; zy bestaat niet in eene natuurlyke woestheid, en in eene onbezonne verachting van gevaar, die zommige menschen met Beeren en Tygers gemeen hebben. De reden erkend voor geen dapper man iemant die door 't aanraken van zyn elboog, of door een los of onvoorzichtig woord zich beledigd waanende, en zo een affront met bloed willende afwasschen, zyn leven onbeschroomt durfd waagen. Neen, zodanige onverschrokkenheid is waard in een Dolhuis bespot, of in een Spinhuis geschandvlekt te worden. Ik roem waare kloekmoedigheid, die geredeneerde stantvastigheid des gemoeds, dewelke door gewichtige beweegredenen aangezet, zyn plicht onverzettelyk, met doen, en lyden volgt, en niets als zyn plicht beoogende, door ongemak, pyn, noch gevaar, van haar verheven besluit kan afgeschrikt worden. In deze hooftdeugd bestaat het wezen van alle deugden, en dezelve moet noodzakelyk door andere deugden verzeld zyn: In den oorlog blinkt zy wel het meeste uit, en noit heeft de zelve krachtiger uitgeschitterd, als in den tachtig-jaarige kryg, die onze Vryheid en Godsdienst in bloed gegrond en opgebouwd heeft. 't Scheen de uiterste roekeloosheid zich te willen verdeedigen zonder geld, zonder krygslieden, met swakke hoop van bystand tegens den machtigste en rykste Oppervorst des waerelds, wiens dappere benden, door de grootste Krygskunde onderschraagt, t'overwinnen gewoon, aangevoerd door de ervarenste Bevelhebbers, de waereld met een algemeen jok dreigden. Te vergeefs wilde men zich aan andere Vorsten onderwerpen, om hun hulp aldus op het dierste te koopen; de eene vreezende met het | |
[pagina 61]
| |
zinkend Schip van onzen Staat ten afgrond getrokken te worden, wezen ons van de hand; anderen, die de zelfde aanbieding aannaamen, wierden in plaats van onze beschermers, onze onderdrukkers, en de zelfde dwinglandy vertrad ons onder een verwisselde dwingeland. Onze strydbaarste Bondgenooten verlieten ons wel haast, en voegden zelfs hunne wapenen met die van onze gemeene tyrannen. Kwam het aan op stryden, onze gehuurde krygsknechten, in plaats van de handen te roeren, schreeuwden om geld, en 't geweer verwerpende, leverden ons over aan een wreed en wraakzuchtig vyand. Wat volk zoude in zo eene gruwelyke verlegentheid den moed niet laaten sakken? Maar neen, Godsdienst en Vryheid woegen alle andere beweegredenen op. Uit een verslaage Heir scheen weer een versch te spruiten; doch kloekmoedigheid, schoon wanhoopig, van ervarenheid ontbloot, was niet bestendig, tegens dapperheid door beleid onderschraagt. Wy leden neerlaag op neerlaag, verslaagen wierden wy, maar niet overwonnen; 't scheen ons genoeg de overwinning den vyand bloedig te maaken, hem door zyne zegens zelfs af te matten, en door eene vertwyfelde verdediging hem een schrik aan te jaagen. Onmooglyk was het, langer in 't veld het staande te houden. De vyand hier op drong landwaards in, om stad voor stad te overweldigen. Hier strekten de borst der inwoonderen een wal aan slegt gesterkte steeden. Borgers wierden Helden, vrouwen en kinderen krygslieden; hongersnood, pest, inwendige tweespalt, wierden bedreigingen, aanlokkende vleijeryen, niets vermogt op eene onwrikbaare bestendigheid, liever zich met den linker arm te voeden, en met de rechter zich te verdeedigen, als vaderland en geweten lafhartig te verraden. De vrou- | |
[pagina 62]
| |
wen staaken niet alleen den mannen een hart onder den riem, niet alleen hielpen zy dezelve met vuur en yzer, zich in de muurbreuk bloot stellende, de vyandlyke aanvallen af te slaan, maar de teerheid van haare sexe uittrekkende, als getergde Leeuwinnen, welkers jongen in gevaar zyn, borsten zy met de wapens in de vuist ter poorte uit, en verdreven de vyanden uit hun voordelen, noch quartier begerende, noch gevende. Noit was getrouwheid onder verbondene Steden zo ieverig en zo bestendig. Zo dra was de eene niet in nood, of de anderen, zich zelve als vergetende, vloogen toe, om de zelve te redden. 't Land en de hoop van een toekomende Oogst wierd aan de Zee ten proy gegeven, indien zulks maar een middel scheen, om den Bond-genoot 's vyands wraakgierige handen te ontrukken, men was getroost, zo langer geweld met geweld niet was te weeren, Dyken en Dammen door te steken, de Molens door 't vuur te verteeren, en zich met vrouwen en kinderen op de woeste baaren aan de voorzienigheid over te geven, op hoop van nieuwe woonplaatzen te vinden, daar Vryheid en Godsdienst buiten het bereik der Tyranny zich mogten verschuilen. Omstandigheid, de ernstigste oplettendheid wel waardig van lieden, die bykans, waar zy ook gaan, een grond betreeden doorweekt van het bloed hunner doorluchtige Voorouderen. Uit Zee geschikt om de bronader van 's Lands welvaart en magt te worden kwam voor, in deze uiterste benauwtheid, de eerste lucht van hoop en vertroosting. Hier vocht men met de zelfde moed als te land, doch met meer ervarendheid en grooter geluk. Daaden tot buitensporigheid toe roekeloos, wierden met verbaastheid der aanleggeren zelfs, door eene onbedenkelyke onverschrokkenheid ondersteund door Zeemanschap, en door wanhoop aangehitst, en uitgevoerd. Met schuiten die in de Gallioenen konden opgeheist worden, wierden die verschrikkende Zee-kasteelen aangetast, besprongen, verovert, eer de vyand, door die vermetelheid ontzet en als beroerd, de tyd had om op verdediging te denken. Al wat men ondernam lukte, ieder slag was een over- | |
[pagina 63]
| |
winning. De vyand, niet tegenstaande zyne overmagt, en aangeborene hooghartige trotsheid, begon zich zelve te want rouwen, en zich eer 't gevecht aanging, van zyn nederlaag te verzekeren. Dit verdubbelde de onverzaagdheid onzer Zeehelden, die zich by eene onverwagte verrassching meesters gemaakt hebbende van Zee-steden, die met recht de sleutelen van 't Land geacht wierden, de macht der vyanden gekitteld met de hoop van de zelven met het eerste geweld weder t'onder te brengen, trokken derwaards. Hier door kreeg men binnen 's Lands ruimte, tyd van ademhaaling, en middelen om zich in beter staat van verweering te stellen. Men zag allengskens van den Overwinnaar af de kunst van 't overwinnen, 't Gemeenebest kreeg eene bestendige Regeerings vorm, niets wierd 'er voortaan, als na een rype overweging, uitgevoerd. Na lang door 't geval gezold te zyn geweest, kreeg men aan 't hoofd der benden een doorluchtig Jongeling, die met de krygskunde als geboren, zich zo dra een Veldheer, als Krygsman vertoonde. Terstond verkloekte hy de afgerichtste Legerhoofden, zag hen kans op kans at, voegde by de eene geregelde dapperheid de doorsteepenste krygslisten, en met geringe krygshoopen, door een strenge tucht beteugeld, nam hy, in 't gezicht van aanzienlyke Heirlegers, die te vergeefs zyne verbazende beschansingen aantasten, sterkte voor sterkte den vyand af. Tegens deszelfs vermoeden, durfde hy hen in 't vlakke Veld onder d'oogen zien, en was de eerste die in Veldslagen, die onverwonnene benden, wist te breeken, en op de vlugt te slaan Wel haast wierd ons Vaderland Europa's Krygs-school, en geen aanzienlyk man die zich door den degen doorluchtig wilde maken, verzuimde de gelegenheid om van ons die bloedige, doch noodzakelyke kunst te leeren. Terwyl aldus onze grenspaalen wierden uitgezet, wierd ter Zee den Vyand aan alle kanten door honderd roemruchtige Zeeslagen afgemat; noit bragt een Land zo veel Water-helden voort; geheele Win-gewesten in de nieuwe Waereld wierden onze verschopte meesteren ontrukt; gansche Vlooten met Goud en Zilver belast, onze Havens ingesleept, en die zenuwen des Krygs gaven ons nieuwe en verdubbelde krachten om op 's vyands kosten hem uit het hart van 't Land meer en meer te rug te dryven. Eindelyk na eene tachtig-jaarigen Oorlog, bevonden zich onze trotze vyanden van bloed en geld uitgeput, gedwon- | |
[pagina 64]
| |
gen ons de Vreede af te smeeken. In die handeling bleek niet minder der Nederlanderen manhaftige standvastigheid als in den Oorlog zelfs. Vreezende door list te verliezen 't geen door dapperheid was gewonnen, wilden zy van 't geweer af te leggen niet hooren spreeken, als op voorwaarde datze zonder bewimpeling, en de alderminste dubbelzinnigheid voor een Vry Volk, op welk men niets had te eisschen, zouden erkend worden. Dus raakte 't Gemeenebest niet alleen in de geruste bezitting van zyne diergekogte Vryheid, maar ook tot de trap van luister, van nevens gekroonde hoofden aangezien en ge-eerd te worden. De zelfde standvastige kloekmoedigheid blonk daar na uit in zo veel gevaarlyke Oorloogen, om 't vry gebruik der Zee, gevoerd tegens de strydbaare Britten, in dewelke rustende noch na zeegens, noch na nederlaagen, wy ons niet hebben ontwapend, voor dat, het geen de Natuur alle de bewoonderen des Waerelds vergunt, ons wierd toegestaan. 't Is waar dat in de eerste Oorlog met Vrankryk, wanneer zonder slag of stoot een groot gedeelte van 't Land als met eene ruk wierd afgescheurt, de Nederlandsche dapperheid niet weinig scheen te kwynen. Doch op die zelfde tyd, zo dra wy aan 't hoofd van onze Vlooten hadden een man aan wie een Oorlog-schip als tot een wieg gestrekt had, wierden onder 't beleid van dien Zee Fabius, tegens de vereenigde magt van twee groote Koningen, proeven van dapperheid gegeven, tegens welke alle onze vorige heldendaaden niet opmogten. Te Land kwam ook wel haast de oude Batavier weer voor den dag, en in alle de volgende Oorlogen, en wel voornamentlyk de laatste, hebben onze benden overal en in alle krygsgevallen uitgeblonken, en zich by de Bondgenooten geacht, by de Vyanden ontzachgelyk gemaakt. Indien dit alles t'zaamen gevoegd, en onpartydiglyk overwoogen werd, wenschte ik wel te weten, wat Volk zich vermeten kan, onze Landaard in rechtschapene dapperheid, in onvermoeide en hardnekkige kloekmoedigheid te overtreffen, en zelfs te evenaaren.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdami, J.D. Beman; Delft; A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem; Van Lee; Utrecht, Kroon, &c. |
|