De Hollandsche Spectator
(1984)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732
[pagina 33]
| |
No. 5. Den 17. September 1731. De Hollandsche Spectator.
Est modus in rebus, sunt certi denique fines,
Quos ultra citraque nequit consistere rectum.
Horat.
MEn verdenke my niet van het dwaas opzet, van tegens de Taal-zuiveraars 't gebruik van een laf mengelmoes van vreemde woorden, te willen verdedigen, waar door Wysneuzen van beide de Sexen voor geestig en welspreekend zoeken door te gaan: 't Is zo glissant, dat had ik Mejuffer niet gesouteneert, zy zekerlyk zoude getombeert hebben. Wie kan diergelyke spreekwyzen zonder walging aanhooren? Moet men niet zot wezen om voor Neêrduitsch te verkopen een styl, welke geborene Nederlanders, zonder verscheide andere Taalen te verstaan, onmogelyk kunnen bevatten? Men heeft nochtans in boeken en conversatien die verwerring der taalen gesmaakt. 't Gemeenste volkje zelfs zoekt 'er zich van te bedienen, om boven huns gelyken uit te blinken, maar die goede luiden rabraken die vreemde woorden zo onerbermelyk, dat zy zich zelven niet verstaande, van anderen zekerlyk niet kunnen begrepen worden. Ik zal in 't vervolg de gelegenheid wel vinden, om de bespottelykheid van zo eene opgesmukte Chaos met zyne ware verwen af | |
[pagina 34]
| |
te schilderen. Voor tegenwoordig zal ik my alleenlyk bemoeijen met aan te tonen, dat de redelykheid en 't gemeen gebruik van alle andere volken, ons hier eene middelweg aanwyzen, en zich aankanten tegens 't verwerpen van woorden, die, hoewel van een vreemde oorsprong door langheid van tyd het Nederduitsch zyn ingelyft, en, zo dra zy worden voortgebragt, zonder de minste dubbelzinnigheid, zich doen verstaan. Ik hoop met de uiterste klaarheid te zullen aantonen, dat de onbezonne yver om diergelyke uitdrukkingen te verbannen, onnodig en ongerymt in het opzet zelfs is, en t'effens onmooglyk, schadelyk, en bespottelyk in de uitvoering. Hoe is 't mogelyk dat het opzet van onze Taal volstrekt te zuiveren in gezonde harzenen oit is opgekomen? Wat zuivere Taal is 'er oit in de waereld gesproken, als alleen die van de eerste menschen, dewelke ook, buiten twyfel, om die reden zelfs zeer arm moet geweest zyn? Die zuiverheid kan ook niet lang stand gehouden hebben, wanneer het menschdom van zyn wortel afscheidende, zich in verscheiden takken heeft verspreid. Wie weet niet dat onderscheidene Volken, zo door nootzaakelykheid en gelegenheid hunner landen, als eigen aart, zich op verscheidene dingen hebben toegelegd, en byzondere vindingen, die hare namen met zich sleepten, voor den dag hebben gebracht Gemeenlyk word de Sterrekykery den Chaldeen, de Scheepvaart den Pheniciers, de Wysgeerte den Egiptenaaren toegeschreven. Leeren de reden en ondervinding niet, dat gebuurige Volkeren, de zaken zich toeeigenende, de benamingen ook tot zich zullen getrokken hebben; alleenlyk met eene verandering van drai, | |
[pagina 35]
| |
naar de natuur hunner taalen geschikt? Is het gelooflyk dat de Egiptische Wysheid door Moses geleerd, en buiten twyfel aan de Israëliten medegedeeld, derzelver Taale met eene merkelyke aanwas van woorden niet verrykt hebbe? Kan men zich verbeelden, dat wanneer de Joden van hunne gebuuren de Tyriers, in de Scheepsbouw onderwezen wierden, Salomon de verstandigste van zyne Onderdaanen zal hebben uitgekipt, om aan ieder gedeelte van die gevaartens een behoorlyke naam toe te passen? Niets is minder waarschynlyk. Woorden worden door de bank niet gemaakt, maar door een ongevoelige gewoonte ingevoert. De Pheniciers zullen zekerlyk elk stuk van een Schip in hunne spraak, naar maate zy de zelve den leerlingen vertoonden, hebben uitgedrukt, en de Joodsche werklieden, zullen t'effens de kunst en de kunstwoorden overgenomen, en die benamingen in hunne Taal ingelascht hebben. Om verder te gaan, de Grieksche Taal met welkers overeenkomst met de Nederduitsche, onze Letterzifters zo veel ophebben, is die wel recht zuiver en kan ze het wel wezen? Bochart en andere doorgeleerde mannen hebben op de baarblykelykste wyze aangetoond, wat een groot getal van uitdrukkingen en spreekwyzen in de zelve uit de Oostersche Taalen zyn overgebragt. Geen wonder, de Grieken hebben de Konsten en Wetenschappen van de Pheniciers en Egiptenaaren tot zich getrokken, welkers landen hunne Geleerden, om zich met wysheid te verryken, doorreisden; en welke door verscheidene Volkplantingen, zich met hen hebben vereenigd. 't Zelfde voordeel hebben de Romeinen den Grieken ontleend. In hun eerste opkomst, door de gelegenheid van hun Land, omringt van strydbare | |
[pagina 36]
| |
ieverzuchtige en beleedigde Nabuuren, hadden zy noch tyd, noch lust, om op kunst en geleerdheid te denken; alle hunne zielsvermogens spanden zy in om tot onmydelyke oorlogen en nodige overwinningen zich bekwaam te maken; doch wanneer hunne gelukkige wapenen zich t'allen zyden uitstrekten, en ook Griekenland vermeestert hadden, versierden zy zich met dier overwinnelingen kunsten en wetenschappen, hunne taale met eenen door de uitdrukkingen derzelver verrykende. Hier door is de Latynsche spraak met Grieksche woorden als opgepropt. Ieder een, die maar eenige kennisse van beide die Taalen heeft, kan niet anders als daar van overtuigt zyn. Meest alle de Kunstwoorden van alle de Wetenschappen zyn door de Romeinen den Grieken ontleend. De Dichtkunde (om maar een voorbeeld te gebruiken) van 't eene tot het andere Volk overgebracht, heeft alle de uitdrukkingen daar toe behorende, als met zich gesleept. 't WoordGa naar voetnoot* Dichtkunde, zelfs Gedicht, Heldendicht, Puntdicht, Hekeldicht, Treurspel, Blyspel, Dichtmaat, Lierzang, Min-dicht, Graf-dicht, en verscheidene andere zyn van die natuur. Het Latyn is derhalven zeer onzuiver; echter wenschte ik wel dat de Heeren zuiveraars, indien zy die Taal verstaan, my eens geliefde te zeggen, wat 'er doch aan dezelve ontbreekt, om een van de volmaakste te zyn, die oit tot nut en aangenaamheid der menschelyke zamenleving zyn gebruikt geweest? Hebben onze Liefhebbers wel eens recht onderzocht, waar in de ware natuur en volmaaktheid van een Taal bestaat? Dewyl deszelfs oogwit is, 't geen men denkt en voelt, van d'eene ziel in d'an- | |
[pagina 37]
| |
deren over te brengen, is het vast, dat deszelfs grondregel bestaat in verstaanbaarheid. Indien men daar by voegt duydelykheid, kracht, overvloed, zoetvloeijendheid, geschikte buigzaamheid, om zich naar alle stoffen te vleijen, en dezelve met hare eigene coleuren af te zetten, heeft men dan niet al het geen van een Taal vereischt word? Het Latyn ontbeert de minste dezer eigenschappen niet. Niettegenstaande hare onzuiverheid, die noch deugd, noch ondeugd in een Taal is, wanneer zy dezelve niet onverstaanbaar maakt, is ze immers, zonder omwegen duidelyk, krachtig zonder hard te zyn; zonder styfheid is zy deftig, zonder opgeblazentheid verheven, kort en bondig zonder duisterheid, zonder lafheid eenvoudig, ten overvloed voorzien van verscheidenheid, om niet door herhaling der zelfde klanken lastig te vallen, niet verwyfd door te grooten t'zameloping van Vocalen, noch stuitende door 't gekners van tegen-een-stotende Mede-klinkers, totGa naar voetnoot* Poezy en Prosa; in een woord tot allerlei slag van welsprekendheid even bekwaam en gevoegd. Wil men echter, zonder bewys, staande houden, dat de onzuiverheid in de zelve een wezentlyk gebrek zy, dan moet ik bekennen, dat het te beklagen is, dat zo veel groote Schryvers te bot zyn geweest om zulks te merken, of te lui en te liefdeloos voor hunne Moedertaal, om 'er in te voorzien. Is 't niet schand dat een Cicero, een Livius, een Virgilius, een Horatius, zich vergenoegd hebben met in zo eene basterd-taal onnavolgelyke werken voor den | |
[pagina 38]
| |
dag te brengen? en was het niet veel pryzelyker geweest, Griekenland zyne uitgediende woorden weer na 't hoofd te smyten, en zich uit liefde voor 't Vaderland aan de dorre bezigheid te onderwerpen, van wat oude Hetrurische benamingen uit het stof op te rapen, of van aan een gelaschte woorden een goed getal sesquipedalia verba toe te stellen? Onze Zuiveraars zyn wel andere goede Patriotten. 't Geen ik van de Oude Taalen gezegd heb, heeft ook in de hedendaagsche volstrektelyk plaats. Ieder Landaard is ryk in uitdrukkingen van zaken, waar op zy 't meest zich heest toegelegd, en deeld aan anderen van dien rykdom mede, zonder 'er by te verliezen. Wy Hollanders zyn, om zo te zeggen, de Pheniciers der laatste tyden geweest, en hebben meer, als oit eenig ander Volk, de Scheepvaart en Koophandel behartigd, en wyd en zyd uitgestrekt. Onze Taal is ook in benamingen en uitdrukkingen van al het geen daar toe behoort, overvloedig, en onze Nabuuren hebben in 't minst geen zwarigheid gemaakt, om verscheidene derzelve in hunne spraak over te nemen. Wie ziet niet, by voorbeeld, dat de volgende woorden door de Franschen gebruikt: Ga naar voetnoot*Mast, Quille, Hisser, Bord, Babord, Stribord. Ga naar voetnoot†Touer, en veel anderen, oorspronkelyk Nederduitsch zyn? 't Uitvinden van het Busch-pulver heeft de gansche Krygskunde en Vestingbouw verandert, en nieuwe zaken hebben nieuwe namen voor den dag gebracht, die van geheel Europa zyn aangenomen, en alle Taalen, met eenige geschiktheid naar der zelver aart, ingelyft. Wy hebben de zel- | |
[pagina 39]
| |
ven, nevens anderen, langen tyd met veel gerustheid gebruikt, en 't is maar zedert een korten tyd, dat zommige onder ons dezelven, zonder reden, tegens zo gezegd zuiver Duitsch hebben willen verwisselen. 't Is ook natuurlyk te begrypen, dat onze onderwerping aan vreemde Vorsten, en voornamentlyk aan 't Huis van Burgondien, vreemde en wel meest Fransche woorden, het Nederduitsch zal hebben toegevoegd. 't Gebruik, aan 't welk alleen Horatius en de reden 't recht van woorden in te voeren, opdroegen, heeft dezelven bevestigd, en Duitsch gemaakt; ieder erkend ze, verstaat ze, bediend 'er zich van; zy hebben in onze spraak haar burgerrecht verkregen, zy verzachten, vercieren, en verryken de zelve. Wat schyn van reden kan ons aanporren, om de zelve te verwerpen? Hoor eens, Heeren Zuiveraars, is het wel billyk, dat wy viezer vallen op eenige klanken onverschillig in haar Natuur, als op de menschen, die met ons mede-leden van 't zelfde Gemeene-best zyn? Wat zouden de Heeren zeggen, indien eens iemand voorsloeg, dat het onze Landaard tot schande strekt, vermengt te zyn met zo veel luiden van ander Volken afkomstig, dat het land van zulken moest gezuiverd worden, door oorspronkelyke Nederlanders alleen bewoond; Wat zou je zeggen, indien men aan 't uytvoeren van zo een fraay voorneemen teeg. Hier jy, je Voorvaders waren Schotten, je hoort hier niet, en jy vriend, jy zyt van Waalen afkomst, pak op je goedje, en gaat waar je van daan gekoomen zyt. Jy Fransjes voornamentlyk, je zyt de nieuwste van allen; wy willen zulk volkje hier niet meer dulden, Zouden de Heeren zulks niet van de uiterste onreedelykheid en belachelykheid vinden, dat men zo veel eerlyke en brave Luyden, en die zo veel tot het wel zyn, en tot de gelukkige toestand van 't Vaderland, toe brengen, om zo eene dwaase beweegreeden verjoeg en verschopte? Brengt zulks dog eens over tot | |
[pagina 40]
| |
uwe Taal-zuyvering, je zult zien, dat 'er de zelfde dwaasheid, en bespottelykheid volmaaktelyk in steekt. Maar laten wy eens wat verder gaan. Hoe komen de Heeren doch aan het recht van zig Meesters van onze taal te maken, en 'er me te speelen, als Jan Potagie met zyn Muts. Hebben de Staten hun daar toe in behoorlyke forma last gegeven? is hun zulks als door eene stilzwygende overeenstemming der mede burgeren toegestaan? Of heeft de natuur zelfs haar zo een ongehoord gesag gegeven. Is 't zo met de zaak geleegen, zo zoude ik vermeinen dat ik, en honderd duizend anderen met my 't zelfde voorrecht hebben. Kom aan dan, lustig, allegaar aan 't zuiveren, en aan 't woorden smeeden. Jy verschopt zo eene uytdrukking, om dat dezelve van Vrankryk, of van Roome komt, en je maakt een ander in de plaats: 't is wel, maar ik met het zelfde recht vind goed, die opening met een van myn maakzels te stoppen. Een derde gebruykt zyne aangeboren macht om met een van de zynen, dit gebrek te vervullen. 't Gaat wonderlyk wel, hier hebben wy een staaltje van Babelsche spraakverwerring. Wy genieten yder de eer van een taal op ons eigen hand te hebben, maar met onze gemeene taal is het volstrektelyk uit; En ik weet geen ander hulpmiddel, als dat door 't gezag van onze wettige Overheden een Woorde-makers Gild werde opgerecht, met verbod aan alle onderdanen van ergens anders als in de gepreviligeerde winkel hun voorraad van nieuwe woorden op te doen Ik wensche van harte dit myn voorstel gesmaakt te zien, en wel haast brieven te zien pronken met dit of diergelyk opschrift.
Aan Myn Heer
De Heer N.N. Geoctroyeerd Woordemaker
Te Amsterdam.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. Vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c. |
|