De Hollandsche Spectator
(1984)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 1-30: 20 augustus 1731 - 4 februari 1732
[pagina 9]
| |
No. 2. Den 27. Augusty 1731. De Hollandsche Spectator.------- Usus
Quem penes arbitrium est, & jus, & norma loquendi.
Horat.
OM tot de styl te komen, waar van ik voorneemens ben my te bedienen, heb ik iets te verhandelen met de Heeren Puristen of Taal-zuiveraars. Eertyds ben ik van hunne bende geweest, en niet alleen een verwonderend liefhebber van hunne gelukkige poogingen, maar zelfs een ieverig navolger, en mede-dinger. Zelf heb ik, zonder roem gesprooken, reeds in myn kindsche jaaren Koppelwoorden t'zamen gesteld, die, in uitgestrektheid en hardigheid, voor niemant hunner trotze en opgeblazene broederen behoefden te wyken, dewelke, indien ik raadzaam hadde gedagt, den zelve het ligt te doen zien, zonder twyfel hun fortuin in de wereld zoude gemaakt hebben. Zommigen van deze myne treffelyke uitvindingen is dit geluk al te beurt gevallen. Dewyl ik onbekend ben, durf ik zeggen, dat ik de man ben, die de eer heb, op de leest van 't woord Jufferdom, dat van | |
[pagina 10]
| |
Dichterdom geschoeit te hebben, zoo dat aan my, en aan niemand anders verschuldigt zy, dat men met zoo veel destigheid en zoetluidendheid in verscheidene van onze vaderlandsche dichten hoort brommen: Het Neerduitsch Dichterdom &c. Ik verwonderde my zelfs, dat dit maakzel myns vernufts aan andere fraije geesten, die meer als ik, haar werk van in onze moedertaal te schryven maakten, geen aanleiding gaf, om met die bevallige uitgang van dom, andere woorden, en wel voornamentlyk koppel-woorden op te pronken; waarom dagt ik, wanneer men in 't gemeen spreeken wil van Kleermaakers of Hairsnyers, ook niet gezegt, 't Kleermaakerdom, 't Hairsnyerdom. In die bevatting zynde, wilde ik eens het Huwelyk van een voornaam Koper-slager, mynen goeden Vrind, in Heldendicht, gelyk zulks met het hedendaags gebruik gantschelyk niet stryd, vieren. Myn voorneemen was hier in den trant van den verhevene Pindarus op te volgen, en met den lof der koper-smeeden zelfs te beginnen. Ik voerde dit myn opstel na myn genoegen wonder wel uit, en myn Gedicht nam zyn aanvang met de volgende regel: Het Koper-smeedendom ten top van kunst gestegen. Met dit begin was ik uitsteekend ingenomen, en ik twyfel geenzins of het zal den zelfde indruk doen op liefhebbers, die van de zelfde smaak zyn. 't Is recht jammer, dat ik 't overige van dit keurlyk werk bykans geheel heb vergeten. Ik vermeen echter, dat het noch ergens tusschen myne papieren zich verschuild; ik zal het trachten te vinden, en ik ben verzekert, dat het met ver- | |
[pagina 11]
| |
baastheid zal gelezen worden. Dit staat my noch voor, dat myn gem: Vrind Blom genaamd was, 't welk my zeer mede viel, om dikmaals op dom te kunnen rymen; eene treffelyke gelegendheid, welke ik geen man was om te verwaarloozen. Dit is alles nog niets; myne Poëtische stoutheid draafde nog al beter door. Op eene tyd had ik alle myn krachten ingespannen, om iets voor den dag te brengen dat van geen oude of nieuwe Dichters oit beproeft, en zelfs in hunne harsenen naar waarschynlykheid noit was opgekomen; recens inditum ori alieno. Myn opzet was eene geheele zaak met alle deszelfs mogelyke eigenschappen, in een eenig woord vervullende een gansche rym-regel van 't grootste soort, af te schilderen. Na lang overleg kipte ik hier toe uit, tot myne stoffe, 't zwaarste onweer dat uitgedacht kan worden, zonder de Natuur te ver uit te rekken. Dit was zekerlyk een hoogdravend voorwerp, om hier in te slagen, deede ik myne geest kracht en geweld aan. Ik weet niet oit in eene andere gewichtige gelegenheid myne arme harssenen zodanig op de pynbank gelegt te hebben. Verscheidene nachten bragt ik slaapeloos door, en de aangenaamste Gezelschappen vonden my droefgeestig en mymerende. Ik zag 'er uit alzo erg als een Vryer die een blauwtje geloopen heeft. Nu dacht ik het gevonden te hebben, dan ontslipte het my weder. Eindelyk, na dat de Natuur my tot eenige uuren slaapens, door afgematheid, gedwongen had, wakker geworden zynde, en my bevindende in die toestant, in welke de geest op het levendigste werkzaam is, verkreeg ik het langgezogte, als by een soort van inblaazing; ik be- | |
[pagina 12]
| |
voelde my als dronken van vreugde. Een Minnaar die zich verbeeld had afgeslagen te zyn, en onverwagt het gewenschte ja-woord heeft ontfangen, verbeeld maar flauwelyk de onuitspreekelyke aangenaamheid van deze myne toestand. 't Eenigste middel om hier van een begrip te geven is het verwonderingswaardige Meesterstuk hier neder te stellen:
Ik zie met schrik en angst aannad'ren uit het Zuijen,
Wind- reegen- hagel- weerligt- donder- blixem-buijen
Ik voelde wel dat deze verbaazende Dichtregel in het midden eenigzins stootende was, doch ik verzekerde my, dat het volvoeren van zo een hoog voornemen by alle billyke verstanden, om deszelfs zeldzaamheid, zo veel ingang zoude hebben, dat zodanige geringe ongeregeldheid ongemerkt zoude doorgaan, of op 't minste ingeschikt worden. Hoe het ook zy, ik was op zo eene gelukkige uitslag zeer hoogmoedig. Scaliger zegt ergens, dat hy liever eene zekere Lierzang van Horatius zoude gemaakt hebben, als beheerscher te zyn van beide de Sicilìen. Wat my aangaat, ik zoude in dien tyd het pluimpje, verdiend door dit verrassend meesterwerk, niet gegeven hebben voor 't geheele gebied van den Grooten Mogol; zelfs daar in begrepen zyne Majesteits Throon, die, volgens den geloofwaardigen Tavernier, naar de geringste vergrooting, ruim driehonderd millioenen Hollands geld waardig is. Tegenwoordig zoude ik 'er juist zo dier niet mede wezen, voor een prysje zoude ik het laaten gaan, en indien gem: Vorst my daar maar voor bood een zekere Diamant, die onder | |
[pagina 13]
| |
zyne schatten uitmunt, ik geloof waarlyk dat ik het zoude laten glyen. Dit zal den Liefhebberen van Taal-zuivering en oorvervullende woorden niet vreemd voortkomen, wanneer ik de stoutheid gebruikt zal hebben van openhartiglyk te bekennen, dat ik van hunne bende gedeserteert, en tot eene beter geredeneerde taal overgeloopen ben; deze verandering is door een onverwagt voorval toegekomen. Zedert veele jaaren was ik door bezigheden afgeleid geweest van 't ernstig denken op de hoogvliegende uitdrukkingen, waar van ik den Lezer zulke ongemeene staaltjens vertoont heb. Geduurende een geruime tyd, was ik meer in zaaken, als in woorden werkzaam geweest, altyd echter, hoewel zonder een nauwkeurig onderzoek, onderstellende dat zuiverheid en koppel-woorden 't grootste cieraad van onze taal uitmaakten. Van deze herzen-ziekte heb ik my eerst zedert ettelyke maanden, doch eensslags genezen gevonden. Op eene reize welke ik van Amsterdam naar den Haag ondernomen had, met een der uitmuntendste hedendaagsche Dichtgeesten, een jongeling in de bloem van zyne jaaren, van een goed natuurlyk oordeel, een zeldzaame levendigheid van geest en een sterke inbeeldings kragt; doch zonder veele letteren, en zeer weinig in vreemde taalen ervaren, 't welk hem in zyne hoogagting voor de onze niet weinig versterkt. Daar en tegens heeft hy al 't frayste, 't geen in onze spraak geschreven is geleezen, en zyne herssenen zyn met Hooft, Vondel, Brand, Anthonides en Rotgans als doorweekt en doorkneed. Nauwlyks hadden wy ons in de Roef geplaatst, of een Heer van middelbare jaaren welke ik, met iemand die hem aan de schuyt | |
[pagina 14]
| |
bragt, vloeijend in 't Fransch had hooren spreeken, voegde zig by ons, zyn gelaat, houding, zwier en opslag van oogen, bevestigden my in de gedagten dat het een Fransman waar. Doch deszelfs bezadigde en denkende Physonomie gevoegt by zyn langduurig stilzwygen, deeden my wel haast daar aan twyfel slaan. Ondertusschen voer ik met myn reismakker voort in een gesprek, 't welk wy reeds op straat hadden begonnen, en 't geen meest een boek betrof, nieuwelyks in 't Hollandsch uitgegeven, om de overeenkoming van onze Spraak met de Grieksche aan te wyzen, een geleerd en doorwrogt Werk, gelyk myn Reisbroeder zich geliefde uit te drukken. Terwyl wy met deze conversatie het zeer druk hadden, en de jonge Dichter t'elkens de gelegenheid waarnam om de voortreffelykheid van 't Nederduitsch boven alle andere hedendaagsche Taalen, met de keurlykste uitdrukkin gen op te vyzelen, zag ik dikmaals gem: Heer grimlachen, op eene wyze die my fyn voorkwam, en een verstandig man scheen af te beelden. Hier op gebruikte ik de vryheid van den onbekende op een beleefde manier te vraagen, of hy het Nederduitsch verstond? Eenigzins, Mynheer, was zyn antwoord: met de gemeene burgertrant van die Taal kan ik wel te recht komen, doch wat aangaat het geleerd en weitsch Duitsch, daar ben ik niet achter. Ik versta, Mynheer, hier en daar al redelyk wel, maar de taal van dien jongen Heer is my veel te verheven 't Was waarlyk geen wonder, myn Makker niet gewoon zynde te verkeeren, als met Taalzuiverende Dichtgeesten, spreekt net gelyk die overvliegers goed vinden te schryven, en zoude zich by zyn weeten, 't minste Onduitsch woord niet laten ontschieten. By exempel, vervolgde hy, met een nagebootste onnozelheid, zo even heeft die Heer van den Groeten Agrippyner gesproken, en van een Agrippynsche Swaan, en van deszelfs Veersen op te snyen. Ik beken dat ik de zin van die uitdrukkingen alzo weinig vat als of het Arabisch waar. Help my eens te recht, Mynheer, wat is het doch voor een soort van Swaanen die men Agrippynsche Swaanen noemd? Ik heb wel van Deensche Eenden, en van Oost-Indische Gansen hooren spreeken, doch noit van Agrippynsche Swaanen. Maar Mynheer, | |
[pagina 15]
| |
schreeuwde hier op onze jonge Poëet uit, na eindelyk van eene schaterende lach zich meester gemaakt te hebben: Is het mogelyk! heeft Mynheer noit van den Puik-Dichter, van den onvergelyken Vondel hooren spreken; weet Mynheer niet dat die weergaloze Letterheld een Keulenaar van geboorte was, dat die Stad by de Ouden Colonia Agrippina wierd genaamd, en dat de Hoofd-Dichter en vaak by Swaanen worden geleeken; ja zelfs met de naam van Swaanen pryken. Is by voorbeeld Virgyl niet onder de benaaming van de Mantuaansche Swaan bekend. Ik bedank Mynheer hertelyk voor zyne onderrigting, hervatte de onbekende. Ik heb in myn jeugd veel dingen van Vondel met genoegen geleezen, en misschien zoude ik de gansche zin van uwe keurlyke uitdrukkingen geraaden hebben, indien het woord opsnyen my niet hadde misleid, en myne gedagten tot eene wezentlyke Swaan gewend hadde. 't Is wel waar dat Mynheer sprak van Veersen op te snyen, maar my kwam te binnen dat door het oude woord Verssen de hiel word betekend, waar door ik my verbeelde, dat 'er mogelyk gesproken wierd van 't agterste van de pooten van een Swaan op te snyen, om volgens de gewoonte de zelven door malkanderen te steeken, en het beest daar by op te hangen. Doch Mynheers nette verklaring, waar voor ik hem nochmaals bedank, heeft my uit die verwarring geholpen; alleenlyk begryp ik noch niet wat het is Gedicht of Veersen op te snyenGa naar voetnoot*: Daar door verstaan wy, wierd hem toegevoegt, een Gedicht met een verhevene stemme en met geschikte buigingen der zelve, naar den trant der Toneelspeelderen op te zeggen. Wel is het mogelyk, vervolgde de onbekende even deftig en stemmig, zulks zoude ik noit gedroomt hebben: maar behoudens het respect 't welk ik aan Mynheers oordeel en geleerdheid verschuldigd ben, zoude ik hem raaden daar toe een ander woord te laaten maaken, in dit vind ik iets haatelyks, dat my stuyt; ik heb het dikwils hooren gebruiken voor snor- | |
[pagina 16]
| |
ken, zwetsen, pochen, en 't schynt my toepasselyker op Kwakzalvers als op Poëeten. Trouwens ik heb verscheidene Opsnyers van hunne eigene maakzels gezien, die met recht zo konden genoemd worden, en in 't opzwetsen van de zelven, zulke misselyke en onnatuurlyke drajingen van stem gebruikten, en hun gansche aanzicht in zulke vervaarlyke en niet min belacchelyke bochten trokken, dat ze eer scheenen van voornemen te zyn eene booze geest te bezweeren als haare Veersen smakelyk te maken. Maar hoe zoude dan Mynheer in dit geval zich uitdrukken, hervatte onze ieverige Zuiveraar. Och Mynheer, antwoorde de Onbekende, ik val zo vies niet omtrent eenige klanken en characters; ik zoek maar eenvoudiglyk my te doen verstaan; ik zoude het woord van reciteeren maar gebruiken, zonder my te verbeelden dat het zonde of schande waar. Het is onduitsch, gelyk de Heeren gelieven te spreeken; doch ik kan niet zien dat daar zo veel aan verbeurt zy. Luiden van geboorte en opvoeding bedienen zich 'er dagelyks van, en al die gene die weten wat Vaersen zyn, weten ruim zo wel wat beduid word door reciteren, als door opsnyen. Dewyl ik al lang gemerkt hadde dat de man ons fyntjes fopte, nam ik de vryheid hem te verzoeken ernstig te willen wezen, en zyn waar gevoelen, omtrent deze zaak, ons mede te deelen. Na eenige zedige verontschuldigingen, beliefde hy my daar in, zyne redenen kwamen my voor als onwederspreekelyk. Zedert heb ik dezelve my door myne eigene overweeging toege-eigent, en als de myne ben ik voornemens dezelve in 't vervolg aan 't onverschillig oordeel des Leezers voor te stellen.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen te beko men zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman; 's Gravenhage, Cornelis Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Langerak; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon, &c. |
|