Drie novellen. De getuige. Deez' kleine hand. Onweer
(1940)–Jan Campert, Egbert Eewijck, M. Vasalis– Auteursrecht onbekend
[pagina 63]
| |
[pagina 65]
| |
Dien avond, na een afwezigheid van vele jaren, terugkomend in het dorp hoorde ik in de gelagkamer van De Harmonie, dat de oude Mevrouw Vernon stervende was. Onmiddellijk wist ik waarom ik naar het dorp gedreven werd. Ik zat voor het raam van De Harmonie. Een vroege zomeravond draalde nog tusschen het hooge, blinkende groen der boomen, die de kerk omringden. Hoe lang was het geleden dat ik daar gezeten had? Tien jaren, twaalf jaren..... Sindsdien bracht mijn werk mij in vele landen. Ik was vermoeid van de afmattende tochten. Ik had genoeg van de urenlange conferenties, die mijn vak met zich meebracht en ik was eindelijk zoo ver gekomen dat ik mijzelf kon voorhouden dat nu anderen zich maar eens moesten bezig houden met den verkoop van motoren. Ik geloofde het voorloopig wel. Wat de financieele zijde van dit besluit betrof had ik het reeds jaren eerder kunnen nemen. Waar en hoe dit plotseling geschied was is mij ontschoten. Misschien wel een van die vervloekt vervelende avonden, die ik in Düsseldorf moest doorbrengen. Een stad waar ik behalve enkele zakelijke relaties niemand kende. Een hunner had mij te | |
[pagina 66]
| |
dineeren gevraagd. Het was geen succes al schonk mijn gastheer een aanvaardbaar glas wijn. Maar wanneer men 's middags drie uur lang heeft zitten vechten over een contract voor de levering van drie scheepsmotoren en men moet dan 's avonds even langen tijd luisteren naar de economische en politieke inzichten van denzelfden heer - mij dunkt dat het afdoende is. Al die eenzame avonden in vreemde steden zullen mijn besluit wel hebben laten rijpen. Men dwaalt een café binnen en verslindt alles wat op de leestafel ligt; een enkele maal heeft men geluk en ziet een goede tooneelvoorstelling; men raakt verzeild in het een of ander cabaret, waar men een hopelooze poging doet zich te amuseeren, een poging die doorgaans den volgenden dag met een kater wordt beloond; men gaat soms uit wanhoop of uit verveling vroeg naar bed. Alle hotelportiers lijken op elkaar. Tenslotte weegt de tristesse van zulk een bestaan te zwaar. Op een van die avonden moet ik aan dit dorp hebben gedacht. Ik bracht er vele van mijn jeugdjaren door. Een klein en lieflijk dorp, verscholen tusschen de bosschen, niet ver van zee. De winden woeien altijd over dit | |
[pagina 67]
| |
dorp. Zij kwamen menigmaal uit zee aangevlogen om dan achter het dorp in de polders neer te strijken. Er waren duinpannen ontoegankelijk welhaast door het slingerend gewas der braamstruiken; er waren andere waar de kamperfoelie hoog oprees en bedwelmend geurde. En altijd was er het water, hoorbaar bij dag en bij nacht. Toen ik eenmaal het besluit genomen had mij voor eenige jaren - misschien wel voor goed - uit de zaken terug te trekken lag het eigenlijk wel voor de hand dat ik in dit dorp wilde wonen. Ik regelde zoo spoedig mogelijk al wat te regelen viel en reisde af. Na een spoorreis van enkele uren bracht een nerveus en jachtig bellend trammetje mij hier. Ik nam mijn intrek in De Harmonie, het eenige behoorlijke logement, en den avond van mijn aankomst vernam ik dat de oude mevrouw Vernon stervende was. Het was de eigenaar van de kruidenierswinkel, die onder het kaarten deze mededeeling deed. Ik kan bezwaarlijk zeggen dat het commentaar zijner speelvrienden overvloeide van genegenheid voor de stervende. - Een eigengereid mensch, zei de een. | |
[pagina 68]
| |
- Een raar portret, altijd zoo in het zwart, merkte een ander op. - Afijn, ze heeft er de jaren voor, besloot de kruidenier. Ik herinnerde mij de oude Mevrouw Vernon zeer goed. Zij bewoonde een van de eenzaamst gelegen huizen in den omtrek. Duin en Dal - zoo luidde de weinig oorspronkelijke naam - lag ongeveer drie kwartier van het dorp, diep de duinen in. Wanneer men den hoofdweg naar zee insloeg, voerde halverwege een smalle zandweg over het vroon en de lage duinlanden naar de woning van Mevrouw Vernon. Zoo verlaten lag het huis onder de beschutting van breede groepen zeedennen dat de weinige leveranciers in het dorp weigerden er de boodschappen te brengen. Men kon niet fietsen over den zandweg en was dus gedwongen den heelen afstand te voet af te leggen. En dat loonde nauwelijks de moeite. Soms zag men de oude meid van Mevrouw Vernon in het dorp hare boodschappen doen. Soms ook zag men hen beiden door de dorpsstraat loopen. Een enkele maal, wanneer wij jongens tijdens onze wilde spelen in de omgeving van Duin en Dal verdwaald waren geraakt, hield de oude meid een | |
[pagina 69]
| |
onzer aan en vroeg of wij den volgenden dag weer in de buurt kwamen. Wanneer wij een bevestigend antwoord gaven verzocht zij ons eenige benoodigdheden uit het dorp mede te nemen. Wij deden dit maar al te graag, omdat een belooning nimmer uitbleef. En daarenboven vormde een gesprek met Mary, de meid, of de enkele woorden die de oude Mevrouw Vernon met ons wisselde voor ons een bron van vermaak. Ondanks het feit dat beiden al jarenlang op Duin en Dal woonden spraken zij erbarmelijk Hollandsch. Mevrouw Vernon en haar dienstmaagd waren Engelschen. Wat hen er toe had gebracht de rest van hun leven te slijten in een klein Hollandsch kustdorp kon ik als kind niet bevroeden. Zij spraken samen altijd hun eigen taal. Zij kenden enkel de hoogst noodige Hollandsche woorden. Wanneer wij den daaropvolgenden dag het gevraagde meebrachten luisterden wij vol vermaakte aandacht naar Mary's gebrekkig Nederlandsch, enkel en alleen om het eerste uur daarna haar na te bauwen; een bezigheid, die ons een onnoemelijk plezier verschafte. Beiden waren altijd zeer vriendelijk voor ons kinderen en toch ontstond er nimmer een band | |
[pagina 70]
| |
tusschen hen en ons. Ik voor mij herinner mij nog zeer goed, dat ik altijd een zekeren onnaspeurlijken afkeer moest overwinnen wanneer ik moest antwoorden op Mevrouw Vernon's schaarsche vragen. Ja, vooral wanneer deze het woord tot mij richtte, voelde ik duidelijk dat verzet in mij aanwezig. En ik was altijd dankbaar wanneer ik met een handvol koekjes, een reep chocolade of een andere welkome versnapering weer onder de zeedennen stond of in een duinpan ravotten kon met mijn kameraden. Het waren niet de sombere kleeren, die mij afschrikten, noch was het haar uiterlijk, maar er moet iets in haar wezen zijn geweest, dat mij een niet te verklaren angst bezorgde. Mevrouw Vernon was klein van gestalte, klein en rank. Zij had volkomen wit haar, waarbij de bijzonder levendige, donkere oogen een merkwaardige en boeiende tegenstelling vormden. Ik denk dat zij in haar jeugd een heel knap meisje moet zijn geweest. Zij zal ook weinig typisch Engelsch hebben gehad. Eigenlijk was haar heele verschijning ge-eigend om genegenheid te wekken. En tòch ... Bepaald griezelig vond ik het haar een hand te geven. Zij had voor een zoo kleine vrouw opvallend | |
[pagina 71]
| |
krachtige, breede handen. Jarenlang is hun druk mij bij gebleven. Ik geloof dat ik bang ben geweest voor die handen. Zij hadden iets gevaarlijks. Iets onverhoedsch en heimelijks. Als kind wist ik niet dat ik op lateren leeftijd zooveel aandacht zou schenken aan handen die voor mij dikwijls op afdoende wijze bijdragen tot het leeren kennen van een karakter. Ik wil hiermee niet zeggen dat de handlijnkunde in mij een overtuigd aanhanger heeft gevonden, maar wel dat ik nu hecht aan den indruk, welken de vorm eener hand en haar gebaren op mij maken. Ervaring heeft mij in den loop van mijn leven op dit punt wijs gemaakt en ik ben geneigd menschen wier handen mij niet bevallen zoo veel mogelijk te mijden. Wanneer ik vandaag aan den dag Mevrouw Vernon voor het eerst ontmoette zou vermoedelijk deze ontmoeting ook de laatste zijn geweest. Ik geloof ook niet dat onze ouders veel meer van de geheimzinnige Mevrouw Vernon en haar dienstmaagd Mary afwisten dan wij. Vele jaren woonden zij al op Duin en Dal. Aanvankelijk zal de nieuwsgierigheid wel groot zijn geweest, maar in mijn jeugd bleek deze geen levensvatbaarheid te bezitten. Het dorp was oogenschijnlijk | |
[pagina 72]
| |
gewend geraakt aan de twee vreemdelingen, die zoo rustig en ongemerkt hun weg gingen. Die met geen der notabelen relaties onderhielden en blijkbaar genoeg hadden aan hun eigen uiterste eenzaamheid. Ik kan mij ook niet herinneren dat de oude Mevrouw Vernon ooit gasten had. En wanneer zulks al eens het geval geweest was dan zouden deze het vermoedelijk wel bij één bezoek hebben gelaten, want opwekkend gezelschap kunnen zij en Mary allerminst hebben gevormd, terwijl de afgezonderde ligging van het huis niet noodde tot het herhalen eener logeerpartij. De omgeving bood geen gelegenheid tot afleiding. Tennisvelden en golflinks waren er in die jaren niet. Om een bioscoopvoorstelling te bezoeken moet men ook nu nog omtrent een uur reizen. Natuurlijk kon men zomers zwemmen, maar de bewoners van Duin en Dal dienden dan toch eerst een wandeling van ruim een uur te maken door een uitgestrekt en verwilderd duinlandschap. Het heeft niemand ooit verwonderd dat voor de komst van Mevrouw Vernon Duin en Dal jarenlang leeg had gestaan. Men heeft mij verteld dat het werd gebouwd op het laatst van de vorige eeuw - ik meen | |
[pagina 73]
| |
omstreeks 1880 - door een Amsterdamsch bankier, die tijdens het jachtseizoen wel eens een enkele maal met een paar vrienden overkwam. Na zijn dood kwam Duin en Dal in het bezit van zijn zoon, die het grootste deel van zijn leven in het buitenland doorbracht en die blijkbaar geen lust voelde een deel van het jaar te vertoeven in zulk een onherbergzame omgeving. Het huis werd te koop gezet, maar koopers daagden niet op. Het verviel langzamerhand. Blinden en deuren maakten een verveloozen indruk. De tierende herfststormen rukten aan de dakpannen en vernielden er vele. Onbeschermde vensters werden ingedrukt. Klimop overwoekerde de gansche woning. Brem en braamstruiken verstikten den ingang en reikten tot aan de vensterkozijnen. Er werd niets aan gedaan. Duin en Dal was een vergeten bezit geworden. Het bord, waarop stond vermeld dat het te koop was, lag ergens onder dichte struiken verborgen. Regens hadden de letters verbleekt en uitgewischt. En ergens aan de Rivièra of in een of ander Kurort vertoefde een man, die op een goeden dag tot zijn eigen verbazing het verzoek moet hebben gekregen eene aan hem toebehoorende woning | |
[pagina 74]
| |
genaamd Duin en Dal te verkoopen. Deze verkoop kwam tot stand. Natuurlijk kwam zij tot stand. Waarschijnlijk zal men er Mevrouw Vernon wel altijd van verdacht hebben dat zij het huis voor een futiel bedrag had verworven. Laat dat zoo zijn. In ieder geval heeft zij er voor zorg gedragen dat het wederom bewoonbaar werd. Ook nadat ik mijn jeugd in dit dorp had doorgebracht ben ik er ettelijke malen teruggekomen. Weliswaar met groote tusschenpoozen, maar telkenmale scheen het mij alsof er niets was veranderd. In aanraking met de bewoonsters van Duin en Dal kwam ik niet, behalve dien eenen keer dat ik - het moet nu toch zeker vijftien jaar geleden zijn - Mary op den Zeeweg achterop reed. Zij had blijkbaar boodschappen in het dorp gedaan en ging nu huiswaarts, beladen met een zware tasch. Toen ik haar herkende, dank zij het schaarsche schijnsel van een gaslantaarn, remde ik en bood aan haar thuis te brengen. Voor zoover dit althans mogelijk was. Zij stemde zwijgend toe en omdat zij mij waarschijnlijk niet herkende, haalde ik eenige oude herinneringen op, welke haar een vluchtigen glimlach ontlokten. Bij het begin van den zandweg, die naar | |
[pagina 75]
| |
Duin en Dal leidde, stopte ik. Zij sloeg mijn aanbod om haar geheel en al naar huis te brengen af. Sterker - zij verbood eenvoudig dat ik haar verder zou begeleiden. Het ging met de oude Mevrouw goed, zei ze mij. Alleen Mevrouw was wat moeilijker ter been geworden. Zij ging zelden meer uit (alsof zij dat ooit had gedaan!) en toen ik een lichte toespeling in die richting maakte werd mij ten duidelijkste te kennen gegeven, dat Mevrouw nimmer bezoek placht te ontvangen. Later vernam ik dat Mary was gestorven en dat Mevrouw Vernon sindsdien geen andere hulp in huis had genomen. Ik heb mij af en toe wel eens afgevraagd hoe dit leven moet zijn geweest. Mevrouw Vernon was er toe gekomen eenmaal per week zelf hare boodschappen in het dorp te doen. Een maal per week kwam er ook een werkster op Duin en Dal. De rest van hare dagen - dagen die aangroeiden tot jaren - was zij alleen, alleen in eene verlatenheid die met geen woorden te benaderen valt. In de jaren, die mij ver hielden van het dorp, geschiedde het niet zelden, dat plotseling mij het beeld voor oogen kwam van deze oude vrouw. Ik kon mij dat leven niet voorstellen. Ik besefte alleen, dat zij op al | |
[pagina 76]
| |
haar gangen door dat verlaten huis nooit alleen kan zijn geweest. Iemand of iets moet haar vergezeld hebben in die gruwelijke eenzaamheid. Maar in den loop der jaren werden de herinneringen aan haar en aan Duin en Dal steeds vluchtiger tot aan den avond, nu enkele maanden geleden, dat ik 's avonds in de gelagkamer van De Harmonie vernam dat Mevrouw Vernon stervende was. Ik zag de koele, groene schemering, die over het dorpsplein hing; ik zag eensklaps, helder en bewust, het verlaten, grijze huis onder de zeedennen, de uitgestrektheid van vroon en duinen en ik wist: wanneer dit huis straks leeg komt te staan zul je het huren. Het is precies wat je noodig hebt om tot rust te komen na dit jarenlang zwerven. Den volgenden dag vertelde men mij dat Mevrouw Vernon was gestorven. | |
[pagina 77]
| |
IIDrie weken later sprak ik Dudley Vernon, Mevrouw Vernon's erfgenaam. Van den dag af dat notaris van Herwerden mij verteld had dat hij zou overkomen had ik zijn komst met een gevoel van angstige spanning tegemoet gezien. Want ik had op het huis, dat nu zijn eigendom was, mijn zinnen gezet. Vreemd, innerlijk was ik er volkomen van overtuigd dat ik over niet al te langen tijd op Duin en Dal zou wonen. Ik moest mijzelf telkens weer voorhouden dat er toch ook een kans bestond dat deze wensch niet vervuld werd. Een van de eerste dingen die ik deed toen ik Mevrouw Vernon's dood vernam was een wandeling naar het verlaten landhuis. Het was een prachtige, vroegzomersche dag. De wind was doorgebroken en temperde de hitte der zon. Het | |
[pagina 78]
| |
groen der grassen en der boomen had nog die frischheid en koelte, welke later in het seizoen verloren gaat. Boven dorp en duinen stond een blauwe hemel doorschoten met plomp wolkenwit. Ik had de wandeling van het dorp naar Duin en Dal in vele jaren niet gemaakt. Wel was ik er enkele malen toe in de gelegenheid geweest, maar een verderop gelegen badplaats had mijn aandacht steeds weten af te leiden. Ik reed den smallen zandweg keer op keer voorbij en de late middag vond mij meestentijds, na het zwemmen, op het terras van het badhotel. Toen echter het verlangen om op Duin en Dal te wonen mij bewust was geworden, ondernam ik de tocht naar wijlen Mevrouw Vernon's woning. Er was eigenlijk sinds mijn jeugd niets veranderd. De smalle, stille zandweg was nog even onberijdbaar en welhaast onbegaanbaar. Het huis zelf scheen nog hetzelfde. Het zag er goed onderhouden uit. De grillig rankende wingerd tegen de muren was in een al te snelle en overdadige groei gestuit. Er bleek zelfs een poging tot tuin te zijn ondernomen. Het resultaat leek mij weinig opvallend. Maar wie kon anders verwachten van dezen rullen, onvruchtbaren grond? | |
[pagina 79]
| |
Het was de dag na Mevrouw Vernon's dood. De blinden waren gesloten voor de vensters der benedenverdieping. Op de bovenverdieping hingen de rolgordijnen neer. Ik herinner mij zeer duidelijk dat ik mij afvroeg wie de oude bewoonster in haar laatste uren had bijgestaan en de noodzakelijke handelingen had verricht. Later hoorde ik dat de vrouw van den dokter dit op zich genomen had. De werkster, die eens per week op Duin en Dal het grove werk kwam doen, was op eigen initiatief naar den dokter toegegaan. Zij vond dat hij maar eens moest gaan kijken. Mevrouw kon moeilijk uit de voeten, zij werd van week tot week eigenaardiger. Het goede mensch had niets te veel gezegd, want de hulp van den dokter kwam te laat. Misschien had een zorgvuldige verpleging haar leven nog met enkele weken kunnen verlengen. Nu dit verzuimd was - en niemand droeg daaraan schuld want de oude Mevrouw Vernon verzette zich tegen iedere inmenging - naderde de dood snel en onafwendbaar. Ik stond voor het stille huis en keek naar de twee vensters van de groote bovenkamer, waarachter ik haar te rusten wist. Ik vroeg mij af waarom deze vrouw eene zoo volkomene verlatenheid en | |
[pagina 80]
| |
eene zoo uiterste eenzelvigheid had verkozen. Een paar witte meeuwen wiekten rondom het huis en vlogen daarna zeewaarts. De brem begon te bloeien; er was een meidoorn die rijk en pittig te geuren stond. Mevrouw Vernon werd op het kleine dorpskerkhof begraven. De predikant en de dokter van het dorp waren daarbij, met notaris van Herwerden, die hare zaken regelde, de eenige getuigen. En misschien zal ook ergens dien dag op het kerkhof de werkster aanwezig zijn geweest. Want toen ik later op den dag haar graf bezocht waren daarop enkele tulpen neergelegd en ik zou niet weten wie dat anders gedaan kon hebben. Van notaris van Herwerden vernam ik dat een ver familie-lid Mr. Dudley Vernon, haar erfgenaam was. Hij had gepoogd dezen bijtijds te bereiken, maar was daarin niet geslaagd. Ik verzocht notaris van Herwerden, zoodra hij eenig nader bericht hoorde, mij te waarschuwen, omdat ik belangstelling had voor Duin en Dal. Hij keek me met een zekere ongeloovige verbazing aan, maar beloofde aan mijn verzoek te voldoen. Hij dacht ook wel dat de erfgenaam graag van het huis afstand zou doen. Dat een vreemdeling daar zou | |
[pagina 81]
| |
willen wonen kon hij zich althans bezwaarlijk voorstellen en zeker niet iemand als Mr. Dudley Vernon, waarvan hij alleen wist dat deze met verlof uit Calcutta ‘ergens in Engeland’ reisde of vertoefde. Notaris van Herwerden deed zijn woord gestand. Een paar weken later verzocht hij mij even op zijn kantoor te komen. Hij liet mij een brief lezen van Mr. Dudley Vernon, waarin deze zijn komst aankondigde. Ik verzocht hem aan dezen te vragen of hij mij het huis wilde afstaan. Het zakelijk gedeelte onzer kortstondige relatie kan ik in enkele woorden samenvatten. Vernon wilde maar al te gaarne het huis aan mij verkoopen. Ik moest daarbij den inboedel, op enkele kleinigheden na, overnemen. Hij vroeg voor het geheel een zeer schappelijken prijs, zoodat deze aangelegenheid met prettige snelheid werd geregeld. Hij zelf ook stelde prijs op die snelheid. Er was niets wat hem in ons land zoodanig aantrok, dat hij er langer dan strikt noodzakelijk was wilde verblijven. Trouwens zijn verlof was bijna om en hij wilde die laatste maand gebruiken om in de een of andere Fransche badplaats op Europeesch peil - indien ik het zoo mag uitdrukken | |
[pagina 82]
| |
- te komen. De dood van Mevrouw Vernon met als gevolg daarvan zijn komst naar Holland was voor hem eigenlijk niet veel anders dan een nogal omslachtig incident. Ik vroeg Dudley Vernon mijn gast te willen zijn op den avond voor zijn vertrek. Hij nam dit aanbod gretig aan. De man kende behalve notaris van Herwerden hier niemand en ik kan mij zoo voorstellen dat zelfs deze geringe afleiding hem uitermate welkom moet zijn geweest. Ik had den waard van De Harmonie opgedragen zijn uiterste best te doen en waarlijk de man had zich uitgesloofd. Het diner was eenvoudig maar zeer verzorgd. Het viel mij eerlijk gezegd nogal moeilijk mijn gast bezig te houden. Wij hadden weinig punten van overeenkomst en ik vermoed dat hij zijn gastheer wel voortdurend met een zekere ironie heeft beschouwd. Later op den avond, na enkele whiskeys, werd de man wat spraakzamer. Hij gaf eerlijk toe dat mijn aanbod Duin en Dal van hem over te nemen een meevaller was geweest. Toen hij huis en omgeving voor de eerste maal zag dacht hij dat hij deze woning wel nooit zou kwijt raken. Nieuwsgierig was Vernon niet. Hij | |
[pagina 83]
| |
probeerde althans niet mij er toe te brengen hem uiteen te zetten waarom ik op Duin en Dal wenschte te wonen. - Een wonderlijke vrouw, Tante Ann, merkte hij in den loop van den avond op. Weet U dat ik haar eigenlijk heel weinig heb gekend? Het bleek dat Vernon al jong naar Britsch-Indië was vertrokken. Hij herinnerde zich haar nog maar oppervlakkig. Ik vertelde het weinige wat ik van haar wist. Nieuw zal dat wel niet voor hem zijn geweest, want dat alles zal notaris van Herwerden hem ook wel hebben gezegd. - U weet waarschijnlijk niet, dat zij in Engeland een heel moeilijken tijd heeft gehad. Een heel beroerde tijd. Eigenlijk was zij niet eens een tante van mij. In mijn jeugd noemde ik haar alleen zoo. Zij was getrouwd met den eenigen neef van mijn vader. Een veel ouder man. Het huwelijk was niet bijster gelukkig. Het heeft ook niet lang geduurd. Zij waren misschien vier jaar getrouwd toen Roger Vernon - haar man - gedood werd. Er is toen een proces geweest dat in Engeland, en vooral in die jaren, nogal wat opwinding heeft teweeg gebracht. | |
[pagina 84]
| |
Ik schonk Vernon nog eens in. Hij trok bedachtzaam aan zijn pijp en vervolgde zijn verhaal. - Men heeft Tante Ann van dien moord verdacht. Zij is bij gebrek aan bewijs in vrijheid gesteld. Daarna is zij met een dienstbode naar het Continent verdwenen. Wij hebben nooit meer iets van haar vernomen. Mijn familie stierf uit, ik zelf zat in Calcutta. - Is die moord dan nooit opgehelderd? Ik moest toch iets vragen. Vernon schudde het hoofd. - Neen, zei hij, ik weet ook niet wat ik ervan denken moet. Alleen voor Tante Ann zag het er op een gegeven moment niet mooi uit. Zij was heel jong met Roger Vernon getrouwd. De man kon haar vader zijn geweest. Zij hadden ergens in Yorkshire een landhuis. Hij ging volkomen op in het beheer van zijn goederen, had voor weinig andere dingen aandacht. Kent U Yorkshire? ... Het moet er voor een jonge en levendige vrouw als Tante Ann niet prettig zijn geweest. Zij was heel knap, Tante Ann. Het is mij eerlijk gezegd nog een raadsel, waarom zij met Roger Vernon is getrouwd. Veel herinner ik er mij niet van. Ik was toen ook nog te jong, maar wel weet ik dat | |
[pagina 85]
| |
mijn ouders het een ongelukkig huwelijk achtten. Zij schenen in het geheel niet bij elkaar te passen. Een somber, oud, eenzelvig man - een jonge vrouw, die blijkbaar nog wel iets anders verlangde als haar levensdagen door te brengen op een landhuis ergens in Yorkshire. Zij gingen ook met niemand om en kwamen zelden naar Londen. Het scheen dat Roger Vernon nog gierig was ook en dat hij uitstapjes naar Londen als een overbodige luxe beschouwde. Op een avond werd hij in de bibliotheek dood gevonden. Doodgeschòten. Naast hem op den grond lag zijn jachtgeweer. De dienstbode - Mary heette zij, meen ik - had hem zoo aangetroffen. Er waren wel onverklaarbare punten, waardoor de politie weigerde aan zelfmoord te gelooven. Het scheen dat er sporen waren die op een worsteling hebben gewezen. Blijkbaar had Roger Vernon zitten lezen in Shakespeare. Ik geloof niet dat hij ooit iets anders las - het pleit in elk geval voor zijn smaak. Er werd althans een deel Shakespeare op den grond aangetroffen. Enkele pagina's waren er uitgescheurd. Het gekke is dat die nooit zijn teruggevonden. En dat Roger Vernon een incompleet deel Shakespeare of een beschadigd boek in zijn | |
[pagina 86]
| |
bibliotheek zou hebben gehad is eenvoudig onaannemelijk. Tante Ann werd gearresteerd. Het proces trok natuurlijk zeer de aandacht. Zij ontkende de ten laste legging. Zij vertelde dat zij dien fatalen avond vroeg naar bed was gegaan. Mary, de dienstbode, had haar gewekt en haar de ongelukstijding gebracht. Zelf meende zij dat zelfmoord niet uitgesloten behoefde te zijn. Zij gaf in dit verband ook toe dat hun huwelijk niet gelukkig was. Enfin - de finesses weet ik niet zoo precies meer. Ik weet echter wel dat Mary Tante Ann's verklaring van begin tot einde onderschreef. En daaraan zal het vermoedelijk ook wel te danken zijn geweest dat het enkel bij dit onaangenaam proces is gebleven. Kort daarop is zij met Mary vertrokken. En dat was in haar omstandigheden ook maar het beste. Gebrek aan bewijs beteekent nog niet dat er geen schuld aanwezig is. Wij hebben nooit meer iets van haar gehoord. Toen mijn ouders stierven heb ik getracht haar te bereiken. Het is mij echter niet gelukt. U kunt zich vermoedelijk wel mijn verbazing voorstellen toen ik enkele weken geleden hoorde dat zij mij tot erfgenaam had benoemd. Ik dacht nooit meer aan haar en | |
[pagina 87]
| |
eigenlijk meende ik dat zij allang gestorven was.’ Was dat het geheim van de oude Mevrouw Vernon? Had zij daarom de afzondering van een klein, verlaten kustdorp in Holland gezocht, vroeg ik mijzelve af toen Dudley Vernon afscheid had genomen. Had de ellende van zulk een proces haar afkeerig gemaakt van den omgang met menschen? Een slepend zeer, een chronisch lijden, om den dichter na te spreken.... | |
[pagina 88]
| |
IIIVandaag was de wind den ganschen dag rondom het huis, dat nu eindelijk vrijwel is ingericht. Ik heb mijn boeken laten komen en alleen iemand die oprecht van zijn boeken houdt kent het vertrouwde gevoel, dat hun aanwezigheid vermag te schenken. Misschien heb ik op mijn reizen hen wel het meest gemist. Ook andere dingen die mij lief zijn bevinden zich nu hier: de Venetiaansche glazen, de enkele schilderijen, die ik in mijn omgeving verdraag.... Tot voor kort, tot gisteren nog, kon ik mij verbeelden, dat zij mij aan dit huis zouden doen wennen, want ook daarvoor bleef het mij vreemd, welhaast vijandig. Wanneer ik 's morgens in de tuinkamer kom is het mij steeds weer of ik in den stoel bij het raam de oude Mevrouw Vernon zie zitten. Zoo scherp staat somtijds | |
[pagina 89]
| |
dit onverhoedsch beeld op mijn netvlies geplant dat ik de gouden kartelingen zie die de camée aan den hals omsluiten. Zij schijnt mij dan in die oogenblikken weinig veranderd, alleen.... ja, de oogen zijn dof en starend en de kleine, zekere handen, de handen die mijn jeugd verschrikten, liggen nu doelloos, gelaten in haar schoot. Het wonen hier wordt er zoo niet prettiger op. Ik heb mij den laatsten tijd telkens en telkens weer afgevraagd wat mij op het onzalig plan heeft gebracht Duin en Dal over te nemen. Van de zekerheid, die in mij was aan den vooravond van Mevrouw Vernon's overlijden - dien vroegen zomeravond voor het raam van De Harmonie - is niets meer overgebleven. Maar Dudley Vernon - daarginds in Calcutta - is er althans wel bij gevaren. Hij zal wel eens een glimlach verspillen aan den dwaas, die hem op zoo vlotte wijze afhielp van een weinig begeerde erfenis. Misschien zou het goed zijn om een dezer dagen wat op reis te gaan. Het is gevaarlijk voor een alcoholist om van vandaag op morgen geheelonthouder te worden en ik ben te vele jaren gewend geweest aan hôtelkamers en portiers. Ook | |
[pagina 90]
| |
naar een badplaats aan de Fransche kust? Het seizoen leent er zich voor. Heb ik mij dan toch van het wonen hier tè veel voorgesteld? Tot gisteren nog kon ik mij voorstellen dat het wel eens volkomen aan mijn verwachtingen zou beantwoorden. Vandaag kan ik dat niet meer.... Er waren eenige dingen van Mevrouw Vernon in Duin en Dal achtergebleven. Haar erfgenaam stelde daarop geen prijs en deed ze mij voor een luttel bedrag over. Er stonden wat tuinmeubelen in de kleine schuur; er was een spinet - overigens volkomen ontstemd -; een paar tapijten; een kleine sécrétaire. Gisteren nam ik het besluit alles wat mij aan de laatste eigenares herinnerde naar den zolder te verbannen. Het moge kinderachtig schijnen, maar het gaf mij althans een gevoel van gerustheid. Er was ook de hooge stoel bij het raam in de tuinkamer. Die moest het eerst verdwijnen. De tuinmeubelen stonden in de schuur onzichtbaar opgeborgen. Met dezen arbeid ging den ganschen namiddag voorbij. Het vroeg zelfs zooveel van mijn tijd dat mijn dagelijksche wandeling naar De Harmonie er bij ingeschoten is. En dat alles zou niet noodig | |
[pagina 91]
| |
geweest zijn, indien ik de kleine sécrétaire had laten staan. Of liever gezegd wanneer ik haar niet had geopend om te zien of er niets in was achtergebleven. Waarom ik zulks deed weet ik eigenlijk niet. Want zonder eenigen twijfel handelde Dudley Vernon aldus voor mij. Ik sloeg het blad neer. Er waren laadjes met parelmoer ingelegd. Mijn grootmoeder bezat vrijwel precies zoo'n bureautje. Ik weet wel dat ik als kind hevig ge-intrigeerd was door de vele geheimzinnige vakken en laden, die het bevatte. Het was een spelletje voor haar en mij. Zij opende een vakje, sloot het wederom en beloofde mij daarna de een of andere lekkernij wanneer ik erin slaagde het te openen. Het lukte zelden. De lekkernij kreeg ik echter toch. En dat was dan een troost .... Ik moet gisteren aan dat spelletje van grootmoeder en mij hebben gedacht. Op mijn jaren heeft men van dergelijke eigenaardigheden. Want mijn hand schoof langs mahoniehout en parelmoer, naar boven, naar beneden, zijwaarts .... tot er onder mijn vingers een paneeltje bewoog. Met eenige moeite kon ik het verschuiven. Er lagen wat papieren in. Brieven en krantenknipsels naar het mij scheen. Blijkbaar had | |
[pagina 92]
| |
Dudley Vernon in Calcutta nooit een grootmoeder gehad, die zulke spelletjes met hem speelde. Misschien ook was er geen sécrétaire. Ik besloot alles op te zenden naar Vernon en ik zou het reeds gedaan hebben indien enkele woorden in een krantenknipsel, dat op den grond viel bij het leeghalen van het vak, mijn plotselinge aandacht niet hadden getrokken: .... Mrs. A. Vernon .... Was her husband murdered? De knipsels doorbladerend bemerkte ik dat zij o.a. een uitvoerig verslag bevatten van de terechtzitting. Een verslag dat weliswaar de sensationeele details ontbeerde die heden ten dage zoo kwistig door de kranten aan het publiek worden voorgezet, maar toch een zeer uitvoerig verslag. Ook in die jaren scheen de Engelsche lezer op het gebied van processen een welhaast koloniale geeuwhonger te bezitten. Er waren brieven. Er waren andere papieren. Ik las en de avond ging voorbij. Ik verdiepte mij in het rampzalig leven van een kleine vrouw, gekooid in een verlaten landhuis ergens in Yorkshire. De avonden vallen er vroeg en hebben hunne kilte. Er is een ouder man - haar echtgenoot - die enkel en alleen belangstelling heeft voor zijn | |
[pagina 93]
| |
land en zijn pachters, voor zijn jacht en zijn kelder. Neen, een man zooals Roger Vernon kan geen prettige echtgenoot geweest zijn. Er is een dagboek dat de jonge Mrs. Vernon in het begin van haar huwelijk sporadisch bijhield: | |
16 November 18...Hedenmiddag heeft Mrs. Wakefield bij mij thee gedronken. Roger kwam als gewoonlijk heel laat terug van zijn bezoek aan S. Hij had ook wat gedronken. Mrs. Wakefield had op hem gewacht, want zij wilde een goed woord doen voor pachter Martin. Het schijnt dat zijn oogst erg is tegengevallen, waardoor hij in moeilijkheden is geraakt. Maar Roger wilde natuurlijk van niets weten. - Dan komen de anderen morgen ook, zei hij. Misschien is dat wel zoo. Ik heb van die zaken geen verstand. Maar voor Martin is het wel hard en ik geloof dat Mrs. Wakefield erg teleurgesteld was. | |
4 December 18...Grace is heden weer naar Londen vertrokken. Ik | |
[pagina 94]
| |
zal haar wel erg missen. Ze vroeg of ik met haar meeging. Roger vond het echter niet goed. Hij mag Grace niet. Ik weet niet of zij zich hier erg vermaakt heeft. Roger sprak vrijwel nooit tegen haar en sloot zich 's avonds op met zijn boeken en zijn whiskey. Ik zou wel graag meegegaan zijn naar Londen. Het lijkt al weer zoo lang geleden dat ik een goed concert heb gehoord en vandaag over een week geven de Wellock's een bal. Wanneer heb ik voor het laatst gedanst? | |
21 December 18...Het regent nu al vijf dagen. - - - - - - - - - - - - - - - Laat ik niet het gansche dagboek van Mrs. Vernon hier citeeren. Het relaas van een jong leven dat in eenzaamheid verbittert. Het schijnt ook dat die Roger Vernon aan den drank verslaafd was. Er zijn hier en daar toespelingen dat hij in dergelijke van port en whiskey verzadigde stemmingen gevaarlijke driftbuien kon hebben Dit moet een slecht huwelijk zijn geweest. Ik heb gedacht, voortdurend heb ik gedacht, aan het verhaal dat Dudley Vernon mij heeft gedaan. Er | |
[pagina 95]
| |
was bijna iets van medelijden in mij met haar, die deze bittere souvenirs zoo zorgvuldig bewaarde. Uit het derde jaar van hun huwelijk zijn er enkele brieven, die Grace - dezelfde vriendin die in het begin daarvan bij hen logeerde - aan Ann Vernon schreef. Daaruit blijkt dat Roger Vernon zijn vrouw het leven tot een hel heeft gemaakt. In die brieven wordt ettelijke malen de naam genoemd van Tom Burton, een broer van Grace. Hij moet voor Ann Vernon een groote genegenheid hebben gekoesterd. Of deze wederkeerig was heb ik niet kunnen nagaan. In de verslagen van het proces komt zijn naam nergens voor. Overigens is hij de aanleiding geweest tot tallooze jaloersche scène's van Roger. Een fragment uit den brief van Grace aan Ann Vernon:
‘.....en vanmorgen kwam Tom. Hij vertelde mij dat hij het vorig week-end bij jullie had doorgebracht en hij voegde er aan toe dat het de eerste èn de laatste keer was geweest... Je had Roger ook nooit moeten trouwen, Ann! Herinner je je, dat ik het je destijds al afried? Tom ook zegt dat hij ruw is en egoïstisch. Het is toch belachelijk | |
[pagina 96]
| |
dat je niet een poosje bij ons mag logeeren. Je moet het mij maar niet kwalijk nemen Ann, en ik weet ook dat ik mij bemoei met dingen, die mij niet aangaan, maar ik kan je maar één raad geven: ga van Roger weg. Tom zei, dat hij je den eersten keer, dat hij je weer zag, na al die jaren, ternauwernood herkende. Je was eenvoudig een schim van je vroegere zelf geworden. Dat ìs zoo geen leven, Ann....’
Uit een brief een half jaar later gedateerd:
‘Doe geen gekke dingen, Ann. Kom toch dadelijk naar ons toe. Tom is deze maand nog in Londen en wij zullen je wel de noodige afleiding bezorgen....’
Twee weken daarna schrijft Grace aan haar vriendin: ‘Ann, je bent gek. Dat zijn toch geen toestanden. Waarom ga je niet eens praten met Eddy Marshall? Hij schijnt als advocaat een uitstekenden naam te hebben. En wanneer mishandeling geen reden tot echtscheiding zou zijn! Tom hoopt a.s. Vrijdag je te bezoeken. Hij moet bij je in den omtrek zijn.’ | |
[pagina 97]
| |
Dit bezoek heeft inderdaad plaats gevonden. Er bevindt zich tenminste onder de papieren een brief van Tom Burton aan zijn zuster Grace. Deze brief werd dus door de laatste aan Ann Vernon opgestuurd. Hetgeen wel niet in Tom Burton's bedoeling zal hebben gelegen. Ik citeer een fragment:
‘.....Vernon was onuitstaanbaarder dan ooit. Ann had mij te dineeren gevraagd en wanneer hij gedurende het gansche diner tien woorden heeft gesproken, is het veel. En dat waren dan nog bedekte hatelijkheden aan Ann's adres. Het moet voor haar ellendig zijn. Ik zou niets liever willen dan haar helpen, maar je weet hoe Ann is. Toch is zij aan het veranderen. Ik geloof dat zij zich langzamerhand zal gaan verzetten tegen deze moordende omgeving. Zeker weet ik dat natuurlijk niet, maar ik heb af en toe een blik opgevangen naar Vernon. De kerel kwam als gewoonlijk dronken aan tafel. Hoe ik erin geslaagd ben mijn handen thuis te houden is mij nog steeds een raadsel.’
Tusschen het tijdstip, waarop deze brief werd | |
[pagina 98]
| |
geschreven en den datum van Vernon's dood heb ik geen papieren gevonden. Daar liggen drie jaren tusschen. Ik kan mij zelfs niet bij benadering voorstellen hoe deze jaren moeten zijn geweest. Jaren van stijgende misère, van groeienden wrok, van haat...? Jaren gaan voorbij, seizoenen keeren, een hart raakt versleten en verbitterd. Een wonderlijk ding is een menschenhart. Het kan in een korte spanne tijds oud worden als de wereld en ... tot alles bereid. Zulk een hart moet Mrs. Vernon hebben bezeten. Dan volgen de kranten-uitknipsels. Ik geloof welhaast dat zij volledig zijn. Er is eerst een berichtje dat Mr. R. Vernon door een noodlottig ongeval vermoedelijk om het leven is gekomen. Daarna een verslag van de zitting voor den Coroner, waaruit blijkt dat er twijfel bestaat of hier wel van een ‘noodlottig ongeval’ kan worden gesproken. Vervolgens: THE VERNON-CASE Uit de verslagen bleek dat het verhaal, hetwelk | |
[pagina 99]
| |
Dudley Vernon mij dien avond in De Harmonie deed, in groote trekken juist was. Alleen waren de kranten uitvoeriger. Inderdaad was Roger Vernon in zijn bibliotheek doodgeschoten gevonden. Inderdaad lag het jachtgeweer, zijn jachtgeweer, naast hem. Inderdaad had hij dien avond zitten lezen in Shakespeare. Inderdaad had de verklaring van Mary, de dienstbode, den doorslag gegeven tot de invrijheidstelling van Mrs. Vernon. Ondanks de sporen die op een worsteling wezen. Ondanks het beschadigde deel Shakespeare, waaruit een pagina was gescheurd.... Het was - zoo uitvoerig waren de verslagen - het vijfde deel van Charles Knight's uitgave ‘The Works of William Shakspere’, uitgegeven door George Routledge and Sons, Ltd. Broadway, Ludgate Hill, Glasgow, Manchester and New-York 1890. Pagina drie-en-veertig ontbrak. Het eerste tafreel van het vijfde bedrijf van Macbeth. Dusdanig had het fragmentarisch relaas van Mrs. Vernon's leven mij geboeid dat ik naar mijn boekenkast ben gegaan gisteravond om Macbeth | |
[pagina 100]
| |
op te slaan. De boeken waren nog niet geheel en al op orde, maar mijn Shakespeare wist ik te vinden. Ik geloof niet dat ik ooit in mijn leven met meer belangstelling het vijfde bedrijf op heb geslagen. Het had plotseling voor mij iets zeer directs en reëels gekregen. Ik las: ....(Enter Lady Macbeth, with a taper....) Hark, she speaks... Yet who would have thought the old man to have had so much blood in him! Ik las verder: ....What, will these hands ne'er be clean?.... Here's the smell of the blood still: all the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand. Oh! Oh! Oh!.....Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 101]
| |
Ik heb het boek uit mijn hand gelegd. Misschien ook is het daaruit gegleden. Ik heb gisteravond de papieren bijeengezocht. Er was onder deze een enveloppe, die ik over het hoofd had gezien. Niet eens verbaasd was ik toen ik daarin aantrof een met ruw gebaar uit een boek gescheurde bladzijde. Pagina drie-en-veertig van het vijfde deel van Charles Knights' uitgave ‘The Works of William Shakspere.’ All the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand.... This little hand. - - - - - - - - - - - - De papieren zal ik niet aan Dudley Vernon doen toekomen. Morgen ga ik op reis. Weer op reis. |
|