De repetitie, met, naar ik nú geloof, vier souffleurs bij me in de buurt, ging vrij vlot. Naar mijn idee dan. - Herman Schwab die het hele geval uit zijn hoofd kende sprak mij moed in en geloofde dat het wel zou gaan.
De avond kwam. Het werd zeven uur, acht uur. Vijf over achten kwamen de signalen dat er begonnen werd.
Ik was dood-kalm. Maakte grapjes in de kleedkamer met m'n collega's. Alle nerven waren van mij afgevallen. - Wat natuurlijk niet goed is. Voor een première behoort een acteur nerveus te zijn. - Dat was ik ook altijd geweest.
Nu niet.
Ik voelde me als een ter dood veroordeelde zich moet voelen die uiteindelijk weet dat de koek op is en over vijf minuten op de electrische stoel zal moeten gaan zitten.
Ik zag er uit.... zie boven.
Ik had getracht een stokoude greijsaert van mezelf te maken, ik had een kale kop, een wandelstok met haak die me tot ver boven m'n kruin reikte, een lang wit hemd aan en een paar sandalen aan m'n voeten. - Ik vond dat dit alles wel kón, hoewel m'n collega's een onderdrukt lachen maskeerden als ze langs me kwamen.
Er was stilte, achter op het grote toneel.
Rie Gilhuis stond verzen te zeggen dat de stukken er af vlogen. Ook Eduard Palmers liet zich niet onbetuigd.
Minuten die mij uren toeschenen kropen voorbij. Maar het moment kwam toch. Het moment dat ik op de electrische stoel zou moeten plaats nemen.
En ik nám plaats.
In een waas zag ik wat vrouwelijke collega's van me in witte hemden net als ik, en in het midden van het toneel, vier greijsaerts net als ik. Maar ik had de solo.... daar ging die: