En dan is er nog een-vage-veeg-van-herinnering: Een oom die een soort ballade zong:
‘Wel foei, wel foei! Zo sprak meneer de graaf.
En stak zichzelve daarbij neder!’
Annetje en ik stonden daar altijd met open mondjes, de handen op de rug naar te luisteren en af te wachten of er verder nog iets kwam. Er is nooit iets méér van gekomen dan die suicidende graaf. Nou, dan holden wij maar weer achter mekaar weg. Je kon daar verder toch niets meer aan doen.
Nou wil ik nog wel, ik ben nou toch aan het vertellen, even de titel van dit relaas verantwoorden:
‘Wat krijgen we nou?’
Dat komt, als ik eenmaal bezig ben, dan wil ik nog wel es van de hak op de tak springen. Het ene moment zit je in een negerdorp aan de Saramacca-rivier, het andere moment in Parijs en dan weer op het eiland Boenjoe in de Zuid Chinese Zee. - Kan mij het schelen. Als het je te machtig wordt ga je maar een tukkie doen. Vijf minuten je ogen dicht. Méns! Daar kan je zo van opknappen! Als ik nog twee minuten híér over door ga, ga ik óók effe zitten met me ogen dicht!
En ik doe het óók! Zo ben ik wel, om met Eduard Elias te spreken. Ik kan dan later nog wel weer verder gaan met wat ik wou vertellen. Maar goed. - Het kan zijn dat er mensen bestaan die zich zelf in sommige figuren denken te herkennen. Nou, die kunnen er dónder op zeggen dat ze het bij het rechte end hebben. Trouwens, die kunnen gerust zijn. Geen onvertógen woord.
Van onvertogen woorden gesproken. Wat mij betreft kan er wel ééntje bij. Het gaat dan om ‘Trilby’. Ouderen onder jullie zullen zich herinneren dat dit een toneelstuk was of is. Een succesrol van de indertijd befaamde toneelspeler Marcel Myin, althans hij speelde daarin de rol van de ‘gemene’ man die Trilby, een beeldschoon jong meisje, alsmaar onder hypnose bracht.