bengelen met een ‘lekker koppie’ en het blerren ging ook best, dus wat wil je?
De dokter zei dat er mensen bestaan, ouders, die zo'n vel, zo'n helm bewaren omdat het de bezitter geluk brengt. Dus:
‘Wat wil je?’ vroeg de dokter.
‘In de plé,’ zei m'n vader.
En daar ging m'n geluk.
Zo. Dat is dat. Dus ik was er dan.
Ik was de laatste van de zeven kinderen.
‘Het kan niet óp bij die mensen!’ zeiden de buren.
Wat natuurlijk onzin is, want het kon wél op. Ik geef het je te doen om zeven mensen als maar groot te brengen net zo lang tot ze een stijf boord om d'r lui hals kunnen velen of een hoed met een pleureuse dragen.
Dit laatste wat de dames betreft.
Maar het is dan toch maar gelukt!
Vijf jongens en twee meisjes.
Eén van die twee was Annetje, maar daarover later.
Help me herinneren!
Merkwaardig is, dat ik absoluut besef heb van m'n eerste levensjaren.
Ik weet bijvoorbeeld nog heel goed dat m'n lieve moeder ziek was en in het Diaconessenhuis verpleegd moest worden. - Dus waar moesten ze met dat wurm naar toe? - Met mij dan!
Naar tante Koosje. Die was gek op me. Dus...
‘Laat dat kind maar bij mij komen,’ had tante Koosje gezegd. Ik bén gegaan. Hoewel ik er helemaal geen zin in had, dat weet ik nog precies, maar wat dóé je als je anderhalf bent. Je gaat!
Tante bewoonde een gedeelte van een enorm huis. Ik herinner me veel bloembakken met rooie bloemen, geraniums waarschijnlijk. Veel achtertuinen. De geur van bloemkool-aan-de-kook.
Van één ding in dat huis was ik verrukt. De koekoeksklok. Ik geloof