Liefdedood
(2013)–Homme Eernstma– Auteursrechtelijk beschermdVertaald uit het Frans door Jan H. MysjkinVerschenen bij de boekpublicatie van Leafdedea, vertaald in het Frans door Agnes Caers als Amouramort, Actes Sud, Arles, 1997.
Was Friesland wel ooit het wereldrijk dat zich uitstrekte tot in Zwitserland en Vlaanderen, zoals we kunnen lezen in oude kronieken en het VVra Linda Bok, het epos van de Friezen? Wie zal het zeggen? Waar niets zeker is, is alles mogelijk. De Ilias was de mooiste fabel aller tijden, tot Heinrich Schliemann haar omvormde tot een archeologische gids aan de hand waarvan hij de geschiedenis van verschillende verdwenen beschavingen kon restitueren. We weten echter met zekerheid dat het onvervaarde Friese volk zich krachtdadig heeft verzet tegen alle pogingen tot inlijving en kerstening door de Franken. We weten ook wat Brugge aan Robrecht de Fries te danken heeft. Van het machtig, autonoom land dat Friesland ooit is geweest blijft vandaag niets meer over dan een geslonken gebied op de grens tussen Nederland en Noord-Duitsland. Het is een op zichzelf teruggeplooide, beschermde minderheid die weinig van zich laat horen, behalve in toeristische folders die de ongeschonden schoonheid van zijn eilanden roemen, zijn uitgestrekte akkers, weidse zeegezichten en lieflijke stadjes. Uiteraard gaat niemand daar een literair oeuvre zoeken, dat het grootsteedse publiek van geletterden kan boeien. En toch beschikt Friesland over een zeldzame schat, want zijn taal is even weerbarstig gebleven als zijn landschappen. Het Fries werd gesproken en geschreven in de kastelen en universiteiten van het verleden, maar werd sinds lang door de elites van het land opgegeven. De taal is ingedut, maar juist dat verkeerde tot een onschatbaar voordeel, doordat ze niet werd gebureaucratiseerd zoals de Europese talen die voor officiële uitwisseling werden uitverkoren. In de Franse letteren zijn alleen de klassieken, zoals een Pascal met zijn ‘roseau pensant’ (denkende rietstengel) in staat om met eenzelfde natuurlijkheid als het Fries het alledaagse taalgebruik te paren aan een hoogvliegende gedachte. Het lijkt wel een wonder dat iemand de Schone Slaapster zou kunnen wekken door een oeuvre voort te brengen dat een dergelijke taal waardig is! De schrijver die de uitdaging aangaat moet namelijk vertrouwd zijn met wat andere beschavingen en culturen hem op het hoogste niveau te bieden hebben, zonder daardoor de nauwe band met zijn eigen erfgoed te verliezen. Het ene gaat door de band ten koste van het andere, maar met de auteur van Leafdedea is het wonder geschied.
Feyo Schelto Sixma baron van Heemstra stamt uit een aloude Friese familie die teruggaat tot de pre-feodale adel. Zijn voorouders hebben altijd functies uitgeoefend aan een of ander Europees hof, zonder de vereenzelviging met het Fries en het gebruik van de taal te verloochenen. De moeder van de schrijver, gravin Schimmelpenninck, komt uit een ander milieu. Via haar meest doorluchtige voorouder, de raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, staatshoofd van het Bataafs Gemenebest, die zich moeide in alle kwesties van zijn tijd, behoort ze tot de nieuwe adel uit de tijd van Napoleon Bonaparte. Het rijke en tegenstrijdige universum van Leafdedea komt voort uit de botsing tussen beide ascendenten. De schrijver werd op 4 september 1916 geboren te Den Haag, waar zijn vader particulier secretaris van koningin-moeder Emma was, en na haar dood van koningin Wilhelmina. Zijn kinder- en jeugdjaren bracht hij grotendeels door te Sassenheim, waar hij – net als de held van zijn roman – het half-landelijke leven van een jonge kasteelheer leidde. Na studies in Groningen en Parijs, die werden bekroond met een doctorstitel in de geschiedenis, werden hem allerlei verantwoordelijkheden toebedeeld binnen de administratie en het onderwijs van de kunst en de letteren. Hij kreeg daardoor eveneens de gelegenheid als geleerde de grote teksten van de Friese literatuur te analyseren, die hij voordien en voor alles als kunstenaar tot zich had genomen. Binnen het gevarieerde oeuvre van de schrijver treffen we dus ook zuiver wetenschappelijke werken aan, zoals zijn studie over het ontstaan van het VVra Linda Bok, die zeer werd gewaardeerd door zijn boezemvriend in Parijs, Roger Hervé, oud-conservator aan de Bibliothèque Nationale en vermaard specialist in ‘betwistbare kronieken’. De werken van zuivere verbeelding zijn voor het merendeel geschreven in het Fries, maar soms ook in het Nederlands, ja zelfs in het ‘hagois’, de kastetaal die voor de oorlog in de salons van Den Haag werd gesproken en bestaat uit een merkwaardige ratjetoe van Nederlands, Frans en Duits, met een vleugje Fries en Maleis erdoorheen.
De Friese baron levert in Leafdedea een kritiek op het kapitalisme, die een anarchist waardig is. Zijn held, Wibe van Holdinga, is twintig jaar wanneer de Frans-Duitse oorlog eindigt en een grote internationale speculatiegolf op gang komt, waaraan hij zich met wellust overgeeft. Als laatste telg uit een oud Fries geslacht, maar door zijn moeder en zijn vrouw, beiden bankiersdochters, gelieerd aan de geldaristocratie, verkoopt Wibe alles wat hem rest van zijn domein – koeien, weiden, akkers – om het bescheiden startkapitaal samen te brengen dat hij succesvol zal beleggen in ‘stukken met een onwerkelijke waarde: om daarmee voorspoed en vruchtbaarheid te scheppen uit het niets’. Zijn credo als geldman luidt: ‘Goud puren uit het niets’ – en inderdaad, dankzij de systematische toepassing ervan slaagt hij erin een reusachtig kapitaal te vergaren. Het orgelpunt van die financiële alchemie is een buitenissig offerritueel, waarbij tijdens een ceremoniale maaltijd die kundig door de gastheer wordt georkestreerd een jonge vrouw wordt genoten – in alle betekenissen van de term –, opdat zijn aandelen in de Galicische spoorwegen hun hoogste koers zouden bereiken, hoewel hij ervan overtuigd is dat de rails nooit ergens heen zullen leiden. En toch, we moeten ons geen rad voor ogen laten draaien! Die scherpe én rake kritiek op een economisch systeem dat op niets is gebaseerd leidt niet naar de voorafbeelding van een betere wereld en al helemaal niet naar een oproep tot de revolutie. De roman is een verdediging van traditionele feiten en waarden tegen de bedoelingen van een bedreigend modernisme in. Het gaat om feiten en waarden die zo oud zijn als de mens zelf en wezenlijk voor zijn voortbestaan. Eén van de titels die baron van Heemstra tijdens langdurige discussies voor de Franse vertaling had voorgesteld luidde: Histoire de Vertumnus et de Pomona au pays des Phynances (De geschiedenis van Vertumnus en Pomona in het land der Phynanciën). Uiteindelijk heeft Amouramort het gehaald. Zijn barokke voorstel was echter een juiste commentaar op het werk. In een brief aan zijn vriend Hervé verhelderde de baron zijn opzet als volgt: ‘In die tekst heb ik een mythologie tot leven willen wekken.’ En hij verwees daarbij naar de herinnering aan de ‘oude Dontenville’, auteur van het vermaarde boek over La mythologie française (De Franse mythologie), die ze beiden met bewondering hadden gelezen. De mythologie is de eeuwige jeugd van de wereld. En de jeugd voelt zich goed in de mythologie. Wibe en Eabeltsje spelen samen in de tuin van een State, ergens in een verloren uithoek van Friesland. Hij is de zoon van de kasteelheer; zij is de dochter van de tuinier; beide kinderen spelen het leven met een hartstochtelijke ernst die de mens tot het goddelijke verheft. Het Fries lijkt wel geschapen om een dergelijk spel in al zijn vrolijke onschuld en naakte eenvoud uit te drukken. In 1989 heb ik dit werk vertaald in het Frans, een taal op hoge poten. Om het oorspronkelijke Fries niet al te zeer te verraden, heb ik mijn Frans in de mate van het mogelijke getemperd. Zo heb ik bijvoorbeeld in de tegenwoordige tijd vertaald wat in het origineel in de verleden tijd is gesteld. Daarmee opteerde ik voor de ‘belle infidélité’ (de schone ontrouw). De auteur, een grootmeester in verschillende talen, heeft me daarin aangemoedigd en bijgestaan. Toch zal geen taal het Fries van Leafdedea kunnen vervangen, een taal die een ware verjongingsbron is. Het is de taal zelf van het paradijs.
Agnes Caers Brussel, zomer 1997 |
|