Liefdedood
(2013)–Homme Eernstma– Auteursrechtelijk beschermdVertaald uit het Frans door Jan H. MysjkinVerschenen bij de publicatie van fragmenten uit Leafdedea, vertaald in het Frans door Agnes Caers als Amour à mort in Ides… et autres, nr. 77, december 1995, Brussel.
Ik werd aan baron van Heemstra voorgesteld door een oude vriend van hem, de Baskische taalkundige en schrijver Federico Krutwig Sagredo. Ze waren deelgenoten in een kleine, te Amsterdam gevestigde ‘maatschap’ die uitsluitend vertaalwerk leverde voor etnische minderheden. De Friese baron en de Baskische academicus hadden elkaar na de oorlog te Parijs leren kennen in middens waar de geestelijke leiders van de gemarginaliseerde volksgroepen in Frankrijk samenkwamen. Basken, Bretoenen, Bourgondiërs, Provençalen, Normandiërs en Vlamingen troffen er elkaar om samen na te denken over de vraag hoe ze konden overleven binnen het strakke keurslijf van de Franse staat. Sommigen onder hen waren voortreffelijke geleerden en intellectuelen, zoals Roger Hervé, de conservator van de Bibliothèque Nationale te Parijs, afkomstig uit Bretagne. Hij was een autoriteit op het vlak van de ‘chroniques douteuses’ (betwistbare kronieken) en toonde vanuit die specialisatie een warme belangstelling voor het onderzoek dat baron van Heemstra verrichte naar de oorsprong en de wederwaardigheden van het VVra Linda Bok, het apocrief epos van de Friezen. De historische en legendarische kronieken, of ze nu al dan niet ‘betwistbaar’ zijn, bieden een buitengewoon vruchtbare toegang tot het reconstrueren van een ver verleden, vooral als die compleet verloren wordt geacht. De Ilias is er het beste voorbeeld van: niettegenstaande de spot die hem in de academische wereld ten deel viel, heeft Henri Schliemann de tekst letterlijk genomen en kon hij op die manier Troje, Mycene en het grote paleis van Kreta terugvinden… Kortom, een geheel van maatschappijen en beschavingen, die tot dan toe als mythisch werden gebrandmerkt, hervonden een plaats in de geschiedenis. Die legendarische verhalen over het verleden van Europa waren zeer in trek onder de afstammelingen van de allogene volken die in Parijs bijeenkwamen. Was hun eigen cultuur vaak niet veel ouder dan die van de Franken en de Latijnen? Zo zijn de Basken het enige onder de talrijke pre-Indo-Europeaanse volken die niet helemaal werden verzwolgen door de opeenvolgende Indo-Europese invasies. Ze spreken, lezen en schrijven nog altijd vloeiend een van de moedertalen van Europa. Ze zijn dus vandaag de bewaarders bij uitstek van de schat aan uitdrukkingen, gebruiken, riten en mythes die hun voorouders tijdens het jongere steentijdperk hebben ontwikkeld. De Kelten hebben van alle Indo-Europeanen dat bijna fabelachtige erfgoed het best geassimileerd, bewaard en overgedragen. La mythologie française (De Franse mythologie) van Henri Dontenville werpt heel wat licht op het oorspronkelijke Europa. Zijn Bulletin de la Société de mythologie française (Bulletin van het Genootschap voor Franse mythologie) deed de ronde in de Parijse middens waar de zonen van die volken verbroederden. Dontenville ontdekte overal in Frankrijk sporen van een religieuze wereld van neolithische oorsprong. Hij probeerde die te reconstrueren. Het Opperwezen, tegelijk Vader en Zoon, draagt er de dubbele naam van Belen en Gargan, die we terugvinden in een hele rits plaatsnamen en in de naam van legendarische helden, zoals de reus Gargan-tua. In zijn opusculum Influences gnostiques et cathares sur l’architecture gothique (Gnostische en kathaarse invloeden op de Gotische architectuur) wees baron van Heemstra van zijn kant op de aanwezigheid van de archaïsche god Solus Invictus in de abdij van Saint-Denis (in de gelijknamige voorstad van Parijs), verborgen onder de elkaar dekkende maskers van de apostel en martelaar Dionysius van Parijs en – veel belangrijker – van Denys de Areopagiet, wiens geschriften een grote invloed hadden op Suger en de monniken van Saint-Denis. Hij citeerde een artikel uit het zo-even genoemde bulletin: ‘De koninklijke abdij heeft zich niet voor niets in Saint-Denis gevestigd. Ze nam de plaats in van Solus Invictus, Belen en Gargan. Sint-Denijs is een heilige die zich in hun kracht en hun legende heeft gehuld.’
* * *
De in een ver verleden verloren goden terugvinden! Of liever: de spontane waarneming van hun verschijningen reactiveren – dat is wat verschillende begenadigde schrijvers op het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste hebben nagestreefd, maar buiten Europa, dat ze soms resoluut de rug toekeerden. De in Indië geboren Rudyard Kipling keert naar het Britse ‘thuisland’ terug, maar hij kan er niet aarden. Daarop onderneemt hij een langdurige reis om de wereld, die hem onder meer naar Zuid-Afrika voert, waar hij verrukt het gevoel ondergaat er ‘het eerste hoofdstuk van de Genesis’ te beleven. David Herbert Lawrence verlaat het overbeschaafde en overgecultiveerde Engeland dat hij hartgrondig haat, wat hem niet in dank wordt afgenomen. Hij vestigt zich in Mexico, ziet er Quetzalcoatl en Huitzilopochtli, de door het christendom verdrongen Indiaanse goden, herboren worden en bezingt die terugkeer in The Plumed Serpent (De gevederde slang). Karen Blixen verlaat Denemarken en dus ook Rungstedlund, het dierbare landgoed waar ze is geboren. Ze wijdt zich aan de koffieteelt en de leeuwenjacht op haar Afrikaanse boerderij ‘aan de voet van de Ngong’. Ze wordt er bijna uitsluitend omringd door inboorlingen en leert er opnieuw de kunst van het hardop verhalen vertellen, want ze heeft een kring van toehoorders getroffen, die nog weet wat luisteren is. Ze kan de vrije loop laten aan haar ongebreidelde verbeelding, want voor haar toehoorders bestaat er geen scheiding tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke, het reële et het ideële, het alledaagse en het buitengewone… Alles vormt nog een eenheid en vermengt zich alsof het de meest natuurlijke zaak op aarde was! De goden zijn nog altijd aanwezig onder de mensen. De verhalen en vertelsels van die vrijwillige bannelingen zijn van een dergelijke schoonheid dat we hun beslissing het Oude Continent te verlaten volmondig zouden willen beamen. En toch! Moesten ze werkelijk zo ver gaan? Selma Lagerlöf, over wie Marguerite Yourcenar zei dat ze de grootste epische vertelster van onze tijd was, doet precies het tegenovergestelde. Het volstond voor haar om Märbacka, het kleine landgoed van haar familie, terug te kopen om er bij de eerste stap in de tuin op de ‘tomte’ Nils Holgersson te botsen en met hem een gesprek aan te gaan. Het verhaal van de kobold wordt de stof van het boek over Zweden, waaraan Lagerlöf al negen maanden tevergeefs laboreerde… en dat haar beste boek zou worden: Nils Holgerssons underbara resa genom Sverige (Nils Holgerssons wonderbaarlijke reis door Zweden). Er is een Vlaamse spreuk die ik talloze malen heb gelezen op het aardewerken bord dat de schoorsteen in onze villa aan zee sierde: Oost, west, thuis best. De volkswijsheid gaf Lagerlöf gelijk. Om komaf te maken met haar artistieke problemen hoefde ze niet zover te gaan. De oplossing wachtte haar in Märbacka. In de tuin.
* * *
Leafdedea onderschrijft volmondig die wijsheid. Als kind ontvlucht Wibe van Holdinga vierklauwens de diep in Friesland gelegen State, waar zijn ouders plechtig theedrinken, om met Eabeltsje in de tuin te spelen, WANT DE TUIN, Het wordt het leitmotiv van het verhaal, een refrein dat op het eind van elk hoofdstuk terugkeert. Tot de uiteindelijke paradijselijke verheffing… Aan Roger Hervé, zijn aloude handlanger in ‘betwistbare kronieken’, stelde baron van Heemstra Leafdedea voor als de verwezenlijking van zijn ware ambitie: ‘Dans ce texte, j’ai rendu vivante la mythologie. J’ai cru que cela vous intéresserait, comme d’ailleurs –s’il vivait encore – le vieux Dontenville’ (In die tekst heb ik de mythologie nieuw leven ingeblazen. Ik meen dat hij u kan interesseren, evenals de oude Dontenville overigens, als hij nog onder ons was geweest). Het VVra Linda Bok opent met het verhaal van de Schepping van de wereld. De auteur van Leafdedea kende het maar al te goed, want hij heeft de runen van de kroniek in oud-Fries ontcijferd: Oer’alda, uniek, verheven en eeuwig,
was in den beginne.
Toen kwam de Tijd.
Tijd schiep alle dingen,
waaronder Aarde.’
Aarde schept planten en dieren, dag en nacht, goed en kwaad. Ze baart drie dochters: Lyda, Finda, Frya, die veel kinderen hebben, ‘en daar is de hele mensheid uit voortgekomen’. Drie godinnen liggen aan de oorsprong van de menselijke soort. In Brussel zal niemand daarvan opkijken, want de oudste bron van de stad heet nu juist de ‘Fontein der drie godinnen’. De achtervolgde godinnen gingen zich verschuilen en het komt erop aan ze opnieuw te ontdekken. We kunnen ze herkennen onder het masker van de godheden die hun plaats hebben ingenomen. We kunnen ze echter ook zien verschijnen in de loop van ons korte leven. Wibe, de held van Leafdedea, mag verdwijnen; hij heeft zijn taak volbracht. Amouramort laat er geen twijfels over bestaan: ‘Il a savouré l’amour parfait et divin au sein même de la vie’ (Hij heeft de volmaakte en goddelijke liefde geproefd te midden van het leven zelf). Wat in de Nederlandse tekst tot de volgende passage werd omgewerkt: ‘Wibe had zijn einde gevonden. Zijn levensdoel was gekomen. De metamorfose bereikt. Het goud gevonden. De hemelse liefde geproefd. Wibe leefde in de tuin, voorportaal van het paradijs…
* * *
Ik woonde in Leuven toen ik met baron van Heemstra kennis maakte. Meermalen is hij komen lunchen, waarna hij tot laat in de middag in het grote familiehuis bleef aan de Bondgenotenlaan 153. De vooravond van zijn bezoek verliet hij de ‘Colckhof’, het landgoed van zijn vrouw te Laag Zuthem, nabij Zwolle, waar hij woonde; hij bracht de nacht door in Den Haag, waar hij een flat had aan de Willem Pijpersstraat; vroeg in de morgen nam hij de trein in het Centraal Station, waar hij dezelfde dag ’s avonds weer naar terugkeerde. We hebben tijdens die ontmoetingen veel gebabbeld. Bij mooi weer gingen we in de tuin zitten, waar we in de schaduw van de grote magnolia menig glaasje Izzara nuttigden, het elixir van de Basken met een intens gele of smaragdgroene kleur. Mijn gast bracht me doorgaans bij wijze van geschenk kleine brochures mee, waarvan het belang me destijds compleet is ontgaan. Ik herinner me dat hij me een charmant boekje met wit voorplat schonk, dat zijn vertaling in het Frans van het VVra Linda Bok bevatte, voorafgegaan door een doorwrochte en verhelderende studie over de ‘betwistbare kroniek’ in kwestie. De studie had hem niet alleen de bijval van gespecialiseerde Friese en Duitse academici opgeleverd, maar ook en vooral de waardering van zijn vriend Hervé, wiens oordeel over occulte wetenschappen van allerlei slag hem nauwer aan het hart lag dan dat van de meest geleerde koppen van de universiteit. Al die min of meer confidentiële teksten en documenten heb ik zorgvuldig opgeborgen in een hoek van mijn bibliotheek, die voorbehouden is aan de geschriften van vrienden en kennissen. Het ware belang van al die werkjes is me pas geleidelijk in de loop van de jaren duidelijk geworden. Een ander, spontaan aanbod van baron van Heemstra, toen ik hem voor het eerst in mijn tuin rondleidde, heeft me daarentegen van meet af aan bekoord. De tuin was erg groot voor een huis dat midden in de stad is gelegen. Aan de voorkant vormde het diepe huis, naar ouder gewoonte opgetrokken uit dikke muren, een uitstekende buffer tegen het straatrumoer. Ook aan de achterkant was de tuin perfect geïsoleerd door een langwerpig gebouw dat dicht tegen de huisjes van de parallelstraat was opgetrokken. De kleine helft was als washok ingericht, de grote helft als serre voor druiven. Niet om het even welke druif: de ‘frankentael’, de trots van onze streek! De tuin had zijn glanstijd gehad. Mijn grootmoeder Thirion – ook mijn doopmeter – had hem met liefde ingericht en onvermoeibaar met kennis van zaken verzorgd. Haar oogappel was een enorme magnoliaboom die tweemaal per jaar bloeide. Eerst in maart-april, toen ze een en al bloemen was. Het was zijn revanche op de winter. De nog half bevroren tuin bood een troosteloze aanblik, toen opeens een reusachtig boeket zich naar de hemel verhief en met zijn dolle ontluiking van roze en wit de latente krachten van de lente vierde. Er waren andere fraaie bomen: veel seringenstruiken in de tinten bleekpaars, donkerpaars en wit, goudenregen en een zeer hoge hulst die het jaar door groen bleef. Er waren ook een paar fruitbomen: een goede perenboom, aan latwerk opgebonden kersenbomen van de soort ‘Noordkers’. Er waren overal planten en bloemen van allerlei soort, maar de rozenperken overheersten. Die eng verstrengelde rozen openden langzaam hun bloemblaadjes en verspreidden een subtiele en doordringende geur die ik nergens anders heb teruggevonden. Toen baron van Heemstra bij ons op bezoek kwam, was de tuin helemaal niet meer wat hij was geweest. Hij verpieterde naarmate mijn grootmoeder achteruitging. De kinderen waren uitgevlogen. En ik, de laatste van de kleindochters die nog in het oude huis was blijven wonen, was ongetwijfeld meer beslagen in het ontleden van Les Fleurs du Mal dan in het verzorgen van rozenstruiken. De tuin werd echter niet helemaal aan zichzelf overgelaten en het minimale onderhoud verleende hem nog altijd veel charme. We brachten er heerlijke uren door. Het loonde de moeite om er vrienden uit te nodigen. En zo leidde ik mijn nieuwe gast, afkomstig uit Friesland, door de tuin. De ronde was bijna ten einde. Na de perenboom bleef er alleen nog de druivenserre over. Om mooie druiven te verkrijgen, moet je even genadeloos als bedachtzaam snoeien – wat overigens eveneens geldt voor het verkrijgen van een goede tekst. Je moet de rijpende vrucht vinnig verdedigen tegen allerlei insecten door af en toe met beleid te sproeien. Dat was duidelijk al een hele tijd niet meer gedaan! Bovenop het weelderige lofwerk van de veronachtzaamde wijnstokken kwam een dun zilverig netwerk van webben dat de spinnen er zonder dralen overheen hadden geweven. Sinds de perenboom had baron van Heemstra het zwijgen bewaard; toen we de serre uitkwamen zei hij plotseling: ‘Mevrouw, bij mijn volgende bezoek zal ik de perenboom knotten en de druiven snoeien.’ Mijn antwoord? Ik herinner het mij niet meer. Heb ik wel geantwoord? Waarschijnlijk heb ik veeleer gelachen. Het huis en de tuin ontglipten ons, even onverbiddelijk als de dood mijn grootmoeder in zijn strikken meetrok. Er was niets aan te doen, de partij was verloren en het was niet zeker dat er ooit een nieuwe kans zou komen. Zo sprak mijn verstand. En toch, het aanbod van de baron was precies het antwoord waar mijn hart op wachtte. Het huis werd sindsdien verkocht. Er is een uitgeverij in ondergebracht. Washok en serre aan de Bondgenotenlaan 153 zijn al lang veranderd in opslagplaatsen voor de uitgeverij. Het is dus niet onmogelijk, ja zelfs waarschijnlijk, dat men er op een dag de geschriften zal vinden, waarover ik het hier heb gehad. Het is daarentegen volmaakt zeker dat men er geen druiven meer zal aantreffen.
* * *
Ik ben nooit het aanbod om de perenboom te knotten en de druiven te snoeien vergeten. Destijds wist ik niet dat de man die ik rondleidde Homme Eernstma was, de auteur van Leafdedea. Toch is daar tussen ons beiden een stille band ontstaan, die de prikkel was om de bijna hopeloze taak op mij te nemen Leafdedea tot Amour à mort om te werken. Twee kinderen spelen het leven met een hartstochtelijke ernst die de mens tot het goddelijke verheft. Het Fries lijkt wel geschapen om een dergelijk spel in al zijn vrolijke onschuld en naakte eenvoud uit te drukken. Het Fries van Leafdedea is de taal zelf van het aardse paradijs. Homme Eernstma, de auteur van Leafdedea mag verdwijnen. Hij heeft zijn taak volbracht, zijn levensdoel bereikt, de mythologie nieuw leven ingeblazen… Vertumnus en Pomona leven! Vandaag, in Friesland. Agnes Caers Brussel, herfst 1995 |
|