Vierde hoofdstuk – Bevinden
Eensdeels.
Na het afsluiten van de contracten met de Oostenrijkse Regering over de verlenging van de befaamde Karl-Ludwigspoorweg in de koninkrijken van Lodomerië en Galicië, had Wibe zich over deze niet bestaande spoorweg in een gereserveerde eerste klasse coupé laten vervoeren naar de grenzen van het tsarenrijk. Om poolshoogte te nemen en de beleggingsmogelijkheden na te gaan bij de aloude vijand van de Habsburgse monarchie. Daar neusde hij in gedachten rond. Toen hij tot zijn ontsteltenis merkte dat hij niet meer zomaar met de onwerkelijke Karl-Ludwigspoorweg terug kon reizen. Immers, hij had zijn belang daarin al verkocht! Zo moest hij wel denkbeeldig in Rusland blijven. Daar werd hij bij uitstek deskundig in Russische beleggingen. En dat kwam goed uit. Want zijn vader, de oude heer Ale van Holdinga, had zich diep in de Russen gestoken. Bij zijn dood had Wibe zijn hele Russische aandelenbezit geërfd. Bij nader inzien waren deze effecten hem te secuur. Daar kon onmogelijk muziek in zitten. Hij wilde stukken met een onwerkelijke waarde: om daarmee voorspoed en vruchtbaarheid te scheppen uit het niets.
Met dat doel voor ogen trok Wibe onwerkelijk naar Amerika, het land van de toekomst en de onbegrensde mogelijkheden. Toch koste het hem moeite Rusland te verlaten. Van terugkeer bleef hij dromen. Hij veronderstelde dat de regering in Petersburg hem naar Siberië had verbannen, als straf voor het weghalen van zijn kapitaal. Met Siberië in zijn hoofd, kocht hij in Amsterdam een pakket aandelen in de Nederlandsch-Siberische Goudvelden Maatschappij Minoessinsk. De kooporder werd met afgrijzen opgevolgd. Een onverkwikkelijke zaak! Het ergste was nog het dividend: een zwendeluitkering om de koers wat op te vijzelen! Een goudmijn op papier, met als enig vermogensbestanddeel een dubieuze Russische regeringsconcessie voor raapgoud, niet erkend door Mongoolse stammen.
Een goudmijn van papier! Dat was precies wat Wibe wenste. Stamde hij niet uit een vervenersgeslacht? Erfelijk behept met de kunst van de metamorfose, het omzetten van modder in goud. Nu de veengronden waren uitgeput, was hij gedwongen om papier te gebruiken in plaats van modder.
Zoals Wibe altijd in zijn hart gehoopt en ook verwacht had, kreeg hij jaren later volop de gelegenheid om voor zijn beleggingen weer naar Rusland te gaan. Toen de Russische Revolutie daar flink had huisgehouden, kwam hij tot de overtuiging dat al die eens zo solide ondernemingen onwerkelijk geworden waren, en niet meer bestonden. Dat was voor Wibe de reden om grote posten Russische aandelen aan te schaffen. Even later leek het er op dat generaal von Wrangel met zijn witte troepen de macht in handen zou krijgen. De koers schoot omhoog. Nu was Wibe bang dat die schijnbaar dode ondernemingen weer tot nieuw leven zouden komen. Voor alle zekerheid verkocht hij zijn Russische bezit, met honderd tot tweehonderd procent winst. Toch zette de revolutie in Rusland door. Een jaar later daalde de koers van vroeger goudgerande Russische fondsen tot het non-valeurniveau. Voor Wibe, die zich alleen met onwerkelijk bezit veilig en gelukkig voelde, een unieke gelegenheid om er zich voor een vermogen van aan te schaffen. Door een ingewikkeld samenspel van speculatie en geruchten, stegen even later de meeste stukken een paar punten in marktwaarde. Wibe dacht: loos alarm! Toch wilde hij niet nalaten ook het valse gerucht naar waarde te schatten. Uit angst zijn onwerkelijkheid te moeten missen, verkocht hij alles. Daarbij had het bezit zich verveelvoudigd. De opbrengst belegde hij in oliefondsen en andere aandelen, die in zijn ogen een veel te hoge, en daarom onwezenlijke waarde hadden.
* * *
Vanouds waren de Holdinga's gefortuneerd. Wibe van Holdinga was langzamerhand schatrijk geworden. Daardoor ging hij in de meest verschillende kringen druk over de tong. Dikwijls werd hij als waarschuwend voorbeeld aangehaald, dat rijkdom geen geluk kan brengen. Dorothée stemde daar trouwens mee in. Zij maakte zich ernstig bezorgd over Wibe, vooral over zijn buitenissig vermogensbeheer. Zij kende haar man van jongs af aan. Zij kon hem volgen in al zijn capriolen. Toch behield zij als bankiersdochter haar eigen aangeboren beleggingsinstinct. Nu zij ouder werd en haar einde voelde naderen, groeide haar inzicht tot helderziendheid uit. In haar verbeelding zag zij Holdinga State tot een puinhoop vervallen. Dat wilde zij voorkomen. Daarbij probeerde zij Wibe op alle mogelijke manieren terwille te zijn. Zij overwoog zelfs om een roulettetafel met croupier te huren, om Wibe tegelijk met zichzelf en tegen zichzelf te laten spelen. Verder herinnerde zij hem aan de raad van dr. Hartogh Heyst van Zouteveen, om op de oude dag, juist voor het begin van de kindsheid, te beginnen met de studie van Kant. En dan was er nog een kwestie, die zij in ieder geval geregeld wilde hebben. Wibe moest alle Amerikaanse effectenbezit verkopen op de New Yorkse beurs. Verbaasd vroeg hij:
‘En waar moet ik dan met al die miljoenen heen?’
‘Op rekening laten staan…’
Bij nader inzien was Wibe het met het voorstel eens. Vriendelijk als hij was, voelde hij zich gedrongen Dorothée zoveel mogelijk tegemoet te komen in haar verlangen. Bovendien bedacht hij zich, dat hij geld op een zinloze rekening kon beschouwen als een onwerkelijke belegging.
Een paar maanden later overleed Dorothée vrij plotseling en onverwacht. Al een paar weken had ze gesukkeld met zeurderigheid en pijn in haar rechterschouder en bovenarm. Het was op de avond van de ineenstorting van de New Yorkse beurs.
Wibe bleef treurend en onthand achter. De notaris was vertrokken. De zaken waren geregeld. Wibe moest verder. Op eigen kracht vooruit. Hij dacht aan de goede oude tijd. Het liefst wilde hij alles weer hebben zoals het vroeger was. Zuchtend gaf hij order om alle verkochte effecten weer in New York terug te kopen. Zo gebeurde. Alles was weer zoals voorheen. Behalve dat het aantal vele malen groter was. Alle effecten hadden ondertussen gejongd. Er waren zelfs stukken bij die zich vertienvoudigd hadden. Op het laatst van haar bestaan had Dorothée het Amerikaanse aandelenbezit in New York tot vruchtbaarheid geprest. Die operatie van Wibe en Dorothée is de meest vruchtdragende geweest die zich ooit op Holdinga State heeft voorgedaan, indrukwekkend slottoneel van hun verbintenis.
Voortaan liet Wibe zich niet meer in met financiële besognes. Hij herbeleefde zijn jeugd. Nu volgde hij de raad op van dr. Heyst van Zouteveen om zich op het eind van zijn bestaan te verdiepen in Kant, de verdorde en uitgedroogde vrijgezel. Vereenzaamd voelde hij zich allerminst. Ook niet toen Eabeltsje hem ontviel, uitgeleefd en uitgeteerd. Het was een bestaan geweest vol zwoegen zonder geldzorgen. Iets anders was er niet.
* * *
De verhouding tussen Holdinga State en de omwonenden was altijd al slecht geweest. Na het overlijden van mevrouw van Holdinga sloeg de ergernis en de geprikkelde stemming om in verontwaardiging en afkeer.
De directe aanleiding was de aanleg van elektriciteit, in Friese termen: it nije ljocht, het Nieuwe Licht. Het kwam in deze tijd overal. Maar niet in deze streek. Volgens de directie van de elektriciteitsmaatschappij kon het Nieuwe Licht hier nooit komen, omdat dit gebied super onrendabel is. Na dat bericht verscheen er een inwonersdeputatie op Holdinga State om financiële steun te bepleiten voor de verwezenlijking van het project. Het zou een weldaad zijn voor de hele streek. Iedereen keek vol verlangen uit naar het Nieuwe Licht! Met klagerige stem betoogde Wibe: ‘Jullie zoeken naar het ideale licht. Dat kunnen we hier niet krijgen. Daarvoor moeten jullie in de tuin van Allah zijn. Ik zie werkelijk geen kans om het hier te laten schijnen. Aanleg van elektriciteit is overbodig. Straks moet de hele installatie weer worden afgebroken. Omdat het niet rendeert! Het onderhoud van dat dradengedoe aan wrakke palen is immers veel hoger dan de opbrengst van de stroomtoevoer. Het is weer precies hetzelfde als met die tram en de melkfabriek. We zijn nu vijftig jaar verder. Er is niets veranderd. Nu moet ik merken dat ik al die tijd voor niets heb geleefd. Dat laat zich ook horen. Eigenlijk besta ik niet. Ik ben dood en levend tegelijk. Dat zogenaamde nieuwe licht heb ik niet nodig. Op Holdinga State komt het niet!’
Zo liet de aanleg van elektriciteit nog lang op zich wachten. De twee grote petroleumlampen op stevige palen bij de sluis bleven zoals altijd, de enige lichtbron in wijde omtrek.
De bakker, vurig aanhanger van Gerrit Roorda, de hoofdman van de Friese anarchocommunisten, gebruikte de afwezige elektriciteit als kapstok om zijn actie aan op te hangen. Tegen zijn klanten, en ieder die het geduld opbracht naar hem te luisteren, doceerde hij: ‘Met ons allen hebben wij recht op het Nieuwe Licht. Wij krijgen het niet! Waarom? We worden hier gedwongen ons leven te slijten in de diepe duisternis van het Holdingakapitaal.’
Zijn vrouw ergerde zich groen en geel aan dat geklets. Holdinga State met het vele personeel was de belangrijkste klant van de bakkerij. Goedmoedig begon zij, voorzichtig: ‘Wat staat de boerenkool er toch weer goed bij in onze tuin! Het groeit ieder jaar even hard als het kapitaal in de tuin van Holdinga State. Zo is het altijd geweest. Zo hoort het ook. Als er kapitaal in onze tuin zou groeien, dan komen wij van honger en ellende om.’
De bakker ging daar niet op in. Hij deed alsof hij haar niet hoorde. Hij zwaaide waarschuwend met zijn wijsvinger, brullend in boekentaal: ‘De vooruitgang is niet te stuiten. Zie: in de verte gloort alreeds de dageraad. Rode stralen doorpriemen het hemelgewelf. Het Heerlijke Licht van een nieuwe tijd!’
Zijn bakkersvrouw bitste terug, met schelle stem: ‘Pak je fiets en ga naar Heerenveen. Dan heb jij je licht. En ik geen gezeur!’
* * *
Bij gelegenheid van de tachtigste verjaardag op komst, bood de Raad van Commissarissen van de Friese Tramwegmaatschappij de heer Wibe van Holdinga een feestelijke maaltijd aan. Voorzichtig was er bij hem op gezinspeeld dat dit voor hem een gemakkelijke en geschikte gelegenheid zou zijn om te bedanken voor een functie die hij al zo lang had bekleed. Wibe had daar geen enkel bezwaar tegen. Het was hem op dat ogenblik ontgaan dat hij nog commissaris was. Bij het eten luisterde hij stil naar de toespraak van de voorzitter. Tijdens het dessert kwam hij met zijn antwoord: ‘Mijn hartelijke dank aan de voorzitter voor de vriendelijke woorden die hij mede namens de overige leden van de Raad van Commissarissen gesproken heeft. Inderdaad ben ik altijd zeer modern ingesteld geweest. Steeds ging ik met mijn tijd mee. Dat heb ik meegekregen van mijn moeder, de dochter van een bekend bankier. De spoorwegen hadden al gauw mijn belangstelling. Vooral, natuurlijk, de Friese. Nu ik mijn verleden op dit gebied overzie, moet ik toch wel zeggen dat ik nog steeds blij ben mij zo verzet te hebben tegen de aanleg van een tramlijn bij mij langs de vaart. Gelukkig is het nooit zo ver gekomen. Langzamerhand is het duidelijk geworden dat die lijn nooit had kunnen renderen. Ik heb dat dadelijk begrepen. Omdat ik het vermogen heb vooruit te zien. Beslissingen moeten genomen worden met een open oog voor de toekomst. Vandaag leg ik mijn functie neer in de overtuiging dat mijn opvolgers, zoals ikzelf, moderne mensen zullen zijn, met begrip voor de vragen van hun tijd. Om die naar de eis te beantwoorden.’
Alle aanwezigen glimlachten, wazig en onbestemd. Een van hen fluisterde zijn tafelbuur in het oor: ‘Och, och. En de oude koude kikvors kwaakt maar door.’
De man deed eerst of hij het niet verstond. Even later kwam, zuchtend, het wederwoord: ‘Je moet dit eenzame kikkergeluid in de late namiddag begrijpen als een voorzichtige voorbode van het nieuwe leven, dat onafwendbaar op komst is…’
Wibe merkte niets. De tafelconversatie ging buiten hem om. Hij was met zijn gedachten in de tuin,
WANT DE TUIN, DAT IS HET LEVEN