Anderdeels.
Op deze meimaandochtend stond Wibe tevreden voor de broeibakken. Het had licht nachtgevroren. Nu werd hij zelf, met de opkomende vruchten, opgewarmd door de sterke voorjaarszon. Hij keek naar de aardbeien die druk bezig waren kleur te krijgen. Innig gelukkig glimlachte hij, blij weer terug te zijn in de vertrouwde beschutting van zijn tuin. In gedachten proefde hij al de voorspoed van de zomer, de opbrengst van financiële wederwaardigheden van dit heerlijke voorjaar.
Met Dorothée was Wibe een paar weken in Wenen geweest. Zij waren daar heen gegaan met het oog op het verkrijgen van een concessie voor de verlenging van de Karl-Ludwigspoorweg – zo genoemd naar 's keizers broeder – in de koninkrijken Galicië en Lodomerië, waar de Oostenrijkse keizer als koning heerste. Ze waren met een gerust hart voldaan teruggekeerd, in de overtuiging dat een goede zaak beklonken was.
Toch was het niet zo dat Wibe profijt veronderstelde in deze spoorlijn, die doelloos uitliep in de lege verten van Wolhynië en Podolië. Wat dat betreft zou tramaanleg hier langs de vaart bij Holdinga State beslist minder fataal zijn. Wel had hij duidelijk de mogelijkheid onderkend om winst te behalen uit de contracten met de keizerlijke regering. Om militaire redenen waren die voor de financiers zeer voordelig geredigeerd. Ze leken waterdicht.
Ondanks alle Weense strijkages en verlokkingen was er geen financier te vinden die ook maar één cent wilde steken in dit spookproject. Alleen de heer Wibe van Holdinga had toegehapt. Bovendien had hij compagnons gevonden om mee te doen. Vol geestdrift had hij betoogd dat dit veel beter is dan een zogenaamd rustige belegging in een zaak waarin menselijkerwijs niets kan misgaan. Om bij een matig rendement eerst wat zinloze grijpstuivers op te strijken, en dan, na verloop van de tijd te beleven dat alles in het honderd loopt door onvoorziene omstandigheden en al het geïnvesteerde kapitaal verloren is! Nee, dan dit! Een onderneming vol avontuur, met ongekende mogelijkheden. Hij rook het goud. Deze financiële rol was hem op het lijf geschreven. Hij was er van overtuigd, dat hij uit deze affaire beter en sterker tevoorschijn zou komen. Deze spoorweg die uitliep in het oneindige, was zijn leven- en liefdelijn. Al zijn zinnen had hij er op gezet. Hij glimlachte in zichzelf, als een gelukkige, vurige minnaar.
In Wenen had Dorothée intens genoten. Gulzig als om een achterstand in te halen, had zij deelgenomen aan de geneugten van het mondaine leven. Samen waren Wibe en Dorothée naar een concert gegaan van een jeugdige pianist en componist in opkomst, die daar furore maakte. De muziek had hun aangegrepen. De volgende dag al, had Wibe de partituur in een muziekwinkel gekocht: Le deuxième concerto pour piano de Serge Rachmanninov. Thuisgekomen op Holdinga State had hij de pianopartijen tot in het eindeloze nagespeeld. Diepgaand had hij de partituur bestudeerd, tot hij het stuk tot in zijn vingertoppen kende en voelde.
Nu stond Wibe voor zijn broeibakken, diep in gedachten bij zijn Weense wederwaardigheden. Hij bekeek het helgroene worteltjesloof, en de groenig rode puntjes daaronder. Dit deed hem aan eten denken, en hij trok het gouden horloge uit zijn vestzak. Met schrik zag hij dat het de hoogste tijd was om naar huis te gaan. Tegelijk bedacht hij zich dat er vandaag een gast verwacht werd: Elise, een achternicht van Dorothée, maar veel jonger.
Vlug liep hij naar huis. Daar trof hij Dorothée met Elise in de salon, in afwachting van het dejeuner. Terwijl Wibe Elise vriendelijk begroette, viel Dorothée hem bruusk in de rede. Kijkend op haar horloge, deelde ze hem verwijtend mee dat hij vier en een halve minuut te laat was. Ze waren op hem aan het wachten om aan tafel te gaan. Elise vroeg hem plagerig waar hij toch al die tijd geweest was, hij die overal bekend stond als: de man van de klok! Wibe zei daarop, dat hij in de tuin had gemijmerd over de liefde en transacties. Dat vond Elise opwindend en amusant. Ze moest er hard om lachen.
Ondertussen had Wibe haar scherp opgenomen. Hij was verbaasd dat ze er bepaald opzichtig uitzag. Met het oog op de voorgenomen wandeling na het dejeuner had zij zich sportief gekleed. Haar grijze rok was hoger opgetrokken dan normaal, waardoor de rijglaarsjes vrij te zien waren. Haar donkerrode jak stond van voren met een stijf gekartelde rand geheel open. Daaronder een witkatoenen geplisseerde bloes, aan de hals afgesloten door een eenvoudige guimpe. Dit hele kostuum werd overschaduwd door een grote donkerrode hoed, van dezelfde kleur als het jak, langs de rand bedekt met een wit lint, dat met twee paarlemoeren spelden was vastgestoken in het kapsel. Heel eigenaardig! Die vulgaire paarlemoeren spelden gaven haar bepaald gedistingeerde voorkomen een sterk ordinaire toets. Eigenaardig genoeg miste ze elke opschik. En dat terwijl haar familie wijd en zijd bekend stond om het grote bezit aan juwelen, waaronder een aantal zeer kostbare stukken die ze weinig toonden en daardoor geschikt waren om juist in het dagelijks leven te dragen. Zelf hield ze het meest van diamant. Ze had de vaste gewoonte om s'ochtends bij haar bezigheden in de huishouding een kokkert te dragen, waarvan iedereen wel moest veronderstellen dat het een aquamarijn was.
Dorothée wist daar alles van. Daarom had ze Elise, toen Wibe nog in de tuin was, bij wijze van conversatie schertsend gevraagd, waarom ze er toch zo kaal uitzag. Was ze soms bang dat haar vandaag diep in het duistere Friesland alles ontstolen zou worden?
‘Welnee! Hoe kom je daarbij?’ had ze gezegd. ‘Het is omdat ik er vandaag eens helemaal uit wil zijn. Genieten van mijn vrijheid, bij dit heerlijke voorjaarsweer. Daarom heb ik mij zo eenvoudig en zo natuurlijk mogelijk gekleed. Tout à fait à la Rousseau!’
Het kleine gezelschap ging de eetkamer binnen, waar niets veranderd was sinds de verbouwing van Holdinga State aan het einde van de achttiende eeuw. In het leven van alledag zaten Wibe en Dorothée hier tegenover elkaar te eten, ieder aan de smalle zijde van een enorme rechthoekige tafel. Om het wat gezelliger te maken had Dorothée de order gegeven om de verlengstukken van de tafel weg te halen, waardoor het blad tot een vierkant was verkleind. Wibe zou gaan zitten op zijn gewone plek. Hij verzocht Elise plaats te nemen rechts van hem, en Dorothée links. Tegenover hem stond een nog lege hoge kinderstoel op wieltjes, bestemd voor het zoontje van Elise. Dorothée had haar dringend verzocht haar kind mee te nemen. Zij had beschikt dat het mee zou eten aan tafel. Kinderloos als ze was, wilde ze zo veel en zo lang mogelijk van de aanwezigheid van het kind genieten.
Alles was keurig in orde, zoals altijd op Holdinga State. Hoe zou het anders kunnen! De knecht stond al klaar om te bedienen, achter het scherm bij het buffet. Terwijl zij gingen zitten, kwam de oudste diensbode van de State binnen met het jongetje aan de hand. Zij liep met het kind naar de heer van Holdinga die het aangeleerde handje kreeg. Elise keek ernaar, blij en tevreden. Ieder kon nu zien wat een goede moeder zij was, en hoe goed haar zoon werd opgevoed.
Dorothée had bedachtzaam gezorgd voor een licht dejeuner, met het oog op de wandeling daarna. Want wandelen met een volle maag is geen genoegen meer. Eerst werden rode radijsjes geserveerd, zopas uit de tuin naar de keuken gebracht en schoongemaakt. Daarbij sneetjes geroosterd brood, flinterdun, met stukjes boter, in rozetten opgemaakt. Toen de dames bediend waren, was het de beurt aan Wibe. Zonder de grote zilveren scheplepel te gebruiken, nam hij voorzichtig met zijn vingers wat radijsjes van de schaal, en legde die op zijn bord. Een vleug van lentegeur steeg op in zijn neus. Ze roken zo heerlijk groenig fris, met tegelijk daar doorheen een duister en grondig modderluchtje. In zijn gedachten was hij weer terug in zijn tuin. Dat overkwam hem steeds. Want de tuin, dat is het leven.
Duidelijk en glashelder hoorde hij nu de eerste tonen van het tweede pianoconcert van Rachmanninov, ten gehore gebracht door het Weens symfonieorkest, in volle bezetting. Met afwezige ogen nam hij Elise in zich op, nog zo jong, zo aantrekkelijk. Begeleid door de muziek, nam hij een radijsje van zijn bord. Nog eens keek hij naar Elise, nu indringender. Hij aaide met het radijsje over zijn gezicht, bij zijn neus langs en over zijn lippen. Hij voelde en proefde Elise. Hun ogen ontmoetten elkaar. Een rode radijsblos overtrok haar gezicht. Braaf en zedig sloeg zij de ogen neer.
Onmiskenbaar was de muziek ook doorgedrongen tot Dorothée. Ze kende Wibe al sinds haar prille jeugd. Zij wist hem te volgen in al zijn financiële gedachten en dromen, waar die ook heen vlogen. Ogenblikkelijk overzag ze de situatie. Niet bepaald onvriendelijk fluisterde ze: ‘Je t'en prie, benimm dich anständig…’
Die woorden drongen niet tot Wibe door. Toen, met woedende ogen, de witte tanden op elkaar geklemd, siste zij hem toe: ‘Sale prêtre scolastique!’
Zo probeerde ze de muziek uit te blazen, als een brandende kaars.
Wibe merkte het wel op, maar die woorden klonken hem ver en onwezenlijk in de oren, als een paar valse noten in het pianoconcert, die de betoverende werking niet verbraken, maar juist verhoogden. Hij nam een stukje gesmeerd geroosterd brood, met daarop het blanke binnenste van een rozig radijsje. Peinzend kauwde hij daarop. Hij voelde het kraakbeen van Elises oren in zijn mond.
De radijzen waren in de keuken goed schoongemaakt. Toch had Wibe kans gezien, zonder er bij te denken, juist de enige van de schotel te nemen, waar per vergissing het worteltje aan was gebleven. Hij streek er mee over neus en lippen. Hij proefde, voelde en rook Elises okselhaar. Aan de onderste uitlopers van de radijswortel waren door het schoonmaken druppeltjes blijven hangen. Wibe keek er aandachtig naar. Dan likte hij de kristallijnen zweetbolletjes uit Elises oksel weg. Hij nam de wortel in zijn mond. Met zijn lippen en zijn tong betastte hij Elises hals. Aan zijn tanden voelde hij de kleine baleintjes van haar guimpe, die steeds sterker begonnen te priemen in het blozende vel van haar bonzende keel. Hij beet in het geurige vlees van een radijs en drukte zijn lippen tegen de rode omhulling. Hij kuste Elise op de mond, zijn lippen, tong en tanden tegen de hare.
De conversatie die Dorothée had geprobeerd gaande te houden, was verstomd. Er heerste een benauwende sfeer, extra benadrukt door de penetrante spookmuziek van Rachmanninov die de eetzaal bleef vervullen.
De bordjes van het voorgerecht werden nu afgeruimd, met het bestek. Een lichte, heldere bouillonsoep werd opgediend: consommé printanier en tasse, met daarin om de soep toch wat inhoud te geven, een gepocheerd ei. In de geur van de bouillon en de verse groenten rook Wibe de haardos van Elise. Voorzichtig stak hij twee wortelpuntjes uit de soep in zijn mond en klemde die tussen de lippen. Het waren de tepels van Elise. Wibe at verder van zijn soep, zo heerlijk zacht door het verspreidende eigeel. Voorzichtig beet hij op het zachtgestolde eiwit, dat hij naar binnen slobberde. Teder likte en beet hij in gedachten aan Elises rozige buikje. Het was hem als legde hij daar zijn oor op. Nu klonk de muziek nog hemelser. Niet alleen hoorde hij het concert. Tegelijk voelde hij het met alle zenuwen van zijn hele lijf.
Niemand sprak een woord. Iedereen, ook het personeel, gutsten de zweetdruppels van het gezicht. De kleren kleefden aan het lichaam. Het jongetje wilde niets meer eten. Met grote ogen keek het kind naar zijn moeder en naar de heer van Holdinga.
Wibe beduidde de knecht dat hij moest voortmaken. Plotseling besefte hij dat het dejeuner onmogelijk langer zou mogen duren dan het tweede pianoconcert van Rachmanninov. Binnen een half uur moest alles afgelopen zijn. Hij was hier de dirigent! Alles moest passen. Heel zeker was Wibe van zijn zaak. Verzaligd keek hij naar Elise.
De hoofdschotel werd opgediend: een lamskotelet, gegarneerd met waterkers. Het tweede pianoconcert van Rachmanninov bleef de eetzaal indringend bedwelmen. Eigenhandig schonk Wibe de glazen in: een jonge rode bourgogne. Elise en Dorothée merkten het niet. Met de ogen strak op hun bord gericht, deden ze of ze aan het eten waren. Nu en dan brachten ze een hapje naar de mond. Het inslikken kostte grote moeite.
Na het inschenken dronk Wibe zijn gast nog niet toe. Hij gedroeg zich alsof hij alleen aan tafel zat. Hij keek niet meer naar Elise. Des te meer voelde hij haar. Behoedzaam beet hij in het prille vlees van Elise. Met zijn vinger betastte hij het koteletje naar de ruggenstreng toe. Hij voelde de rib van Elise. Hij hield haar in zijn armen. Elise probeerde afstandelijk te blijven, te doen alsof zij het niet merkte. Toch kreeg ze het steeds benauwder. Ze had het hevig te kwaad met haar korset.
Wibe nam een bosje waterkers tussen zijn vingers. De jonge blaadjes en steeltjes waren sappig en mals, nog nat van de dauw. Tegelijk hing er wat vocht van het lamsvlees aan. Door de geur van tuin en vlees raakte Wibe in vervoering. Met het bosje aaide hij over lippen en neus. Tegen zijn gezicht voelde en rook hij Elises bezwete schaamhaar. Het prikkelde hem op neus en lippen. Een los blaadje waterkers legde hij op de mond. Door het inhouden van zijn adem bleef het plakken. Toch trilde het wat. Met zijn lippen voelde hij de zachte beweging van Elises schaamlippen, die meedeinden in de cadens van Rachmanninov.
Wibe nam zijn kotelet in handen. Hij betastte omzichtig het vlees en beet er in. Uit het iets rauw gelaten binnenste, kwamen enkele druppels bloed. Hij bekeek het verschijnsel, met een stralend gezicht. Met zorg likte hij, gelukzalig, Elises menstruatiebloed op. Hij mengde het met een teugje van zijn jonge rode bourgogne.
De muziek van Rachmanninov doolde verder in de eetzaal rond, nu zacht en lieflijk van klank. Elise moest zich gewonnen geven. Ze verkeerde in stil liefdesverkeer met de heer van Holdinga die aan de andere kant van de tafel zat. Stokstijf zat ze op haar Louis Seize eetkamerstoel, met de rechterhand op schoot, de linker op tafel naast het bord. Ze staarde voor zich uit. Ze was niet meer van deze wereld.
De sfeer werd steeds beklemmender, op het dreigende af. Het jongetje snotterde zachtjes. Stil en angstig keek het kind naar de moeder. Dorothée bewoog zich niet. De knecht stond als een pilaar achter het scherm bij het buffet.
Dit werd voor Wibe het moeilijkste deel van het dejeuner. Aan drie dingen moest hij tegelijk denken: de muziek, Elise en het eten. Met behulp van deze drie-eenheid moest hij de betovering van de liefde laten spelen, om die te verwezenlijken in effectieve vruchtbaarheid. In gedachten was hij in de tuin. Hij peinsde over zijn grote belang in de uitbreiding van de Karl-Ludwigspoorweg. Van het ogenblik af dat hij Elise in de salon zag, had deze spoorweg, zijn in de oneindigheid uitlopende leven- en liefdelijn, hem voor de geest gestaan.
Het tweede pianoconcert van Rachmanninov liep ten einde. De muziek zwol aan, in een verheven, melodieuze sereniteit. Krachtig beet Wibe in zijn laatste stuk lamsvlees. Hij hief het glas, keek verzaligd Elise aan. Hij dronk haar toe. Ze bewoog zich niet. Stil zat ze naast hem, aan de andere tafelkant, de ogen strak gericht op haar bord. Met het half gekauwde vlees nog in de mond, sloeg Wibe in één teug alle wijn in zijn glas naar binnen. Nog steeds geconcentreerd bezig met zijn spoorwegaffaire, drukte hij in gedachte met zijn duim tegen de binnenkant van Elises bovenbeen. Tegelijk stiet hij toe. Een hemelse gloed doortrok zijn wezen.
Elise trilde van top tot teen. Om beurten werd ze rood en wit. Haar zoontje lachte schaterend. Met zijn lepel kletste het kind in de pap. Grote witte klodders vlogen naar alle kanten door de eetzaal.
Nu was de spanning verbroken. Het normale leven hernam zijn loop. Elise kon zich niet meer overeind houden. Snikkend liet zij het hoofd zakken. Dat belandde op haar bord, waar nog altijd het lamskoteletje lag. De wijnrode hoed met de witte band wipte haar van het hoofd. De ene kant lag omgekeerd in een papklodder, de andere bleef door de goedkope paarlemoeren speld nog aan het kapsel hangen.
Ook Dorothée boog zich voorover. Ze had niets naar binnen kunnen krijgen. Maar wat ze gegeten had, kwam nu terug. Wibe keek er naar, met verbazing. Met behulp van wat verscheen probeerde hij tot zichzelf te komen, en het alledaagse leven terug te vinden. Dat ging hem niet gemakkelijk af. De geestelijke metamorfose hield nog bij hem de overhand, boven de natuurlijke van het half verteerde eten. Hij herkende in de bruine brei van het braaksel stukjes slecht gekauwd lamsvlees. Het bracht zijn gedachten terug naar Elise. Zo was het ook met de stukjes wortel en radijs die ook herkenbaar voor de dag kwamen.
De eindfase van het pianoconcert was nu ingezet, de akkoorden harmonieus begeleid door het huilerig gegil van het kind. Dorothée hervond het bewustzijn. Zij greep de zilveren tafelschel met het Holdingawapen en belde. Het zachte geklingel kalmeerde het kind. Verder gebeurde er niets. Niemand verscheen. Geen hulp kwam opdagen. De knecht bleef doodstil staan achter zijn scherm bij het buffet. De oude dienstbode die voor het jongetje moest zorgen, was weggevlucht naar de keuken. Dorothée stond op van tafel. Zij verdween, gevolgd door Elise.
Alsof ze daarop gewacht hadden, kwamen tegelijk twee dienstboden, de keukenmeid en de keukenhulp, de eetzaal binnenstormen. Ze haalden het jongetje uit zijn kinderstoel en namen het mee naar de keuken. Ook de knecht kwam weer tot leven. De hele consternatie had nog geen minuut geduurd. De bediening werd vervolgd, alsof er niets gebeurd was. Of toch wel? Want de knecht diende nu, zonder de tafel af te ruimen, het dessert op: aardbeien, die nog onder het dejeuner uit de warme bakken waren weggehaald, met zoete slagroom, waarin een toefje curaçao was verwerkt.
Wibe zat alleen aan tafel, te midden van een puinhoop. Hij ergerde zich over de nalatigheid van de onafgeruimde tafel. Toch waardeerde hij de dienstvaardigheid, gezien de haast die aan het bedienen verbonden was: het pianoconcert liep ten einde. Terwijl de laatste klanken wegstervend de eetzaal vervulden, at Wibe zijn toetje. Hij nam één enkele aardbei, met veel room, waarbij hij zich bedacht dat deze aardbei hem eigenlijk niet goed smaakte. Liever had hij een aardbei van de volle zomer gehad, zo vlezig, zo geurig. Hij nam een laatste slok jonge bourgogne, en besloot nu direct zijn aandeel in de Karl-Ludwigspoorweg in de koninkrijken van Galicië en Lodomerië te koop aan te bieden. Onmiskenbaar voelde hij aan dat de darwinistische liefdestover zijn uitwerking niet had gemist. Nu moest hij zijn vrucht gaan oogsten. Het juiste ogenblik was gekomen. Het mocht hem niet ontglippen. Betovering vervluchtigt, al op het moment van ontstaan.
De smaak van de jonge bourgogne zat Wibe nog tegen het gehemelte. Daardoor bedacht hij zich dat alles anders had gekund. En beter. Die jonge bourgogne had hem te levend gehouden. Dat was de fout. Daar zat het hem in. Zijn vader kwam hem voor de geest. Had die hem niet geleerd dat hij, om volmaaktheid te verwezenlijken en werkelijk te slagen, tegelijk levend én dood moest zijn… Trouwens, Rachmanninov en jonge bourgognewijn gaan slecht samen. Een andere keer zou hij alles anders doen. En beter! Dan zal hij vruchten oogsten die bovennatuurlijk zijn. Eerst moeten die aandelen in de Karl-Ludwigspoorweg non-valeurs geworden zijn. Dan koopt hij ze terug en nodigt Elise uit voor het dejeuner. Ze moet niet komen in een zwart, maar in een rood rijtuig, bespannen met twee paarden, een zwart Fries ros met een machtige staart, en een schimmel met een korte staart, die heel licht kreupelt. Bij het eten moet oude bordeauxwijn geschonken worden. De krachtige, iets wrange smaak die prachtig past bij de vrouw in de bloei van haar middelbare leeftijd, zoals Elise tegen die tijd zal zijn, is te parfumeren met de bloemenwals van Tsjaikovski. Ach nee! Liever geen bordeaux. Bier is beter. Met daarin een schepje suiker, wat druppeltjes brandewijn en een tikkeltje likeur. En ter begeleiding het largo van Händel. Die muziek moet onmerkbaar vals gespeeld worden. Om de liefde te sublimeren tot een bovenmenselijke perfectie, moet er een dosis onvolmaaktheid aan worden toegevoegd. Anders blijft de liefde onvolledig. Ja, ja, sinds die mesalliance met de dochter van Ale Looxma zit een element van onvolmaakte liefde ons Holdinga's erfelijk in het bloed. Wij zijn een vervenersgeslacht geworden. Wij kennen de metamorfose. Al eeuwen veranderen wij modder in goud.
Wibe werd in zijn overpeinzingen gestoord door de knecht die kwam zeggen dat mijnheer van Holdinga's dagelijkse café Marghiloman, Turkse koffie met een scheutje rum, in de herenkamer was geserveerd. Met moeite maakte hij zich los uit zijn speculaties, en van de tafel, de jammerlijke puinhoop waaraan hij eenzaam zat. Hij stond op en ging weg. In de gang hoorde hij het gerommel van een rijtuig op de brug over de gracht van zijn state. Het was Elise die met haar zoontje haastig vertrok. Nooit zou ze terugkeren naar dit akelige spookslot, zoals ze zei. Levenslang bleef zij behept met een weerzin tegen alle Friezen, in haar ogen wilden, ongeciviliseerde heidenen, zonder maar ook een sprankje van innerlijke beschaving.
Klokslag vier uur, zoals de dagelijkse orde van zaken op Holdinga State voorschreef, kwam Wibe de grote zaal binnen, waar niets veranderd was, sinds de verbouwing in Louis Seize stijl tegen het einde van de achttiende eeuw. De lichtblauwe verf van de lambrisering en de blinden, met de witte biesjes in de profielen, was vervaagd. De gele zijde in de vakken van de betimmering al een eeuw lang gerafeld en verbleekt. Op het eerste gezicht werd de schande bedekt door grote portretten van zestiende- tot achttiende-eeuwse Holdinga's in volle staatsie, ernstig en waardig. Langs de wanden Louis Seize stoelen, met gele zijde bekleed. Twee waren van hun plaats gehaald, en in een hoek van de zaal bij de theetafel neergezet. In alle eenzaamheid zat daar Dorothée bij haar zilveren servies, in diepe glans opgepoetst, en de blauwe theekommen van Chinees porselein. Het vrolijke vlammetje onder de bouilloire kon de doodse kilte niet doorbreken.
Zwijgend ging Wibe schuin tegenover haar zitten. Dorothée schonk zijn theekom vol. Bij het nemen van een slok nam hij haar indringend op. Daarbij voelde hij dat de portretten met hem meekeken. Zijn moeder kwam hem voor de geest. Vroeger zat zij daar, precies op diezelfde plaats. Dorothée lijkt veel op haar. Natuurlijk! Zij komt ook uit haar familie. Juist daardoor lijkt zij nóg meer op hem. Zij is zijn wederhelft en evenbeeld, samen een eenheid in gevoels- en gedachtenwereld.
Wibe nam zuchtend een tweede teug. Toen keek Dorothée hem aan, tegelijk vragend met scherpe stem: ‘En? Hoe is het afgelopen?’
Met een afwezige oogopslag keek Wibe naar de familieportretten.
‘Hoezo? Je hoeft heus niet te denken dat ik je niet gevolgd heb in je bizarre toverkunst… Waar ikzelf bij betrokken was! Was hat der Baron gemacht mit seinen Galizischen und Lodomerischen Aktien?’
‘Verkocht, zo goed als zeker,’ zei Wibe kortaf en bits. Nu barstte Dorothée in woede los. Al haar opgekropte woede braakte zij uit: ‘Schande! Misbruik maken van een gast. Door haar te betrekken in eigen affaires, waar zijzelf niets mee te maken heeft.’
‘Misbruik? Hoezo?’ riep Wibe, hard en doordringend.
De sfeer in de toch al kille zaal werd nu huiverig. De portretten knipperden met hun ogen. Wibe merkte het op. Het kalmeerde hem. Overtuigd van zijn gelijk, betoogde hij met rustige stem: ‘Luister toch! Om de zege van de heilige Darwin te verkrijgen, heb ik Elise aangeboden. De grootste eer die een sterveling kan overkomen, is geofferd te worden. Elise was het offerlam, en daardoor de belofte van ongekende voorspoed en vruchtbaarheid!’
Dorothée deed alsof ze geen boodschap aan die woorden had. Smalend riep ze: ‘Je hebt gevrijd met je eigen geld. En je geld, dat is een stuk van jezelf. Je bent alleen bezig geweest met jezelf. Nare Narcissus die je bent!’
Diep verontwaardigd vervolgde Wibe: ‘Welnee! Het is niet mijn geld, maar het jouwe, dat gestoken is in die spoorlijn die uitloopt in het niets. Het gaat om jouw fortuin! Daardoor heb ik door middel van Elise, alleen met jou omgang gehad. Wibe stak, heen- en weerlopend in vervoering, zijn armen in de lucht. Met klem betoogde hij: ‘Zo ben jij het die ik geofferd heb. Mijn eigen geliefde echtgenote. Luister goed: Jij vooral!’
Een diepe stilte viel. Alleen het zachte en toch doordringende getik van de vergulde pendule op de schoorsteenmantel vervulde het vertrek. De familieportretten leken hun belangstelling voor het nageslacht weer verloren te hebben. Hun ogen waren gericht op het oneindige.
Op het glimmend gepoetste zilver van de bouilloire zag Wibe het verwrongen gezicht van Dorothée. Hij bekeek het aandachtig. Troostend zei hij tegen de bouilloire: ‘In alle opzichten heb je gelijk. Door middel van Elise heb ik je geofferd. Maar eigenlijk heb ik mijzelf geofferd. Want jij bent mijn wederhelft, de bloem van mijn leven, de spiegel van mijn ziel.’
Er viel een doodse stilte. De sfeer in de zaal werd beklemmend. Intens gespannen keken de portretten toe. Wibe had de ogen strak gericht op het glanzende zilver van de bouilloirebuik. Door het verwrongen gezicht van Dorothée heen, zag hij daar de priemende ogen van de gespiegelde portretten. Zuchtend opperde hij: ‘Wij zijn al dood, zoals onze voorouders. Wij zijn met ze bezweken bij het scheppen van vruchtbaarheid. Dat is het offer, de prijs van ons leven. Daarbij hebben wij de metamorfose tot stand gebracht, het mooiste dat het leven biedt.’
‘Vruchtbaarheid…,’ mompelde Dorothée, ‘een spoorlijn die uitloopt in het niets!’
Wibe liet zich niet uit het veld slaan. Geestdriftig ging hij verder: ‘Je hebt gelijk! Wij Holdinga's verstaan de kunst van de metamorfose. Zo beschikken wij over de kracht om voorspoed en vruchtbaarheid te scheppen uit het niets. Al geslachten lang veranderen wij veenmodder in goud. Iedereen moet toch weten dat er goud in het veen zit. Niet voor niets heeft hoogveenwater zijn gouden glans. Het glijdt ieder door de vingers weg. Alleen wij Holdinga' s weten het te grijpen, door de tover van de liefde.’
‘Jezuïet!’
Dat was het enige antwoord van Dorothée. Driftig blies ze het vlammetje van de bouilloire uit. Met kordate stappen liep ze de zaal uit. Met een dreun viel de deur achter haar dicht. De portretten sidderden aan de wand. Het leek Wibe of ze bezig waren zich van hun tooi te bevrijden. Zonder het van plan te zijn, liep hij als vanzelf naar de tuin,
WANT DE TUIN, DAT IS HET LEVEN