Tweede hoofdstuk – Ondervinden
Eensdeels.
Seizoenen kwamen en gingen. Oorlogen en revoluties veranderden, met hun economische nasleep, het aanzien van Europa. Op Holdinga State bleef alles hetzelfde. Het oude huis te midden van het zware geboomte, scheen daar eens en voor altijd te moeten zijn en blijven, onvergankelijk, met zijn bewoners. Vreemd, zelfs bij de zwaarste stormen woei er op Holdinga State geen boom omver. Geen financiële crisis kon een bres slaan in het Holdingavermogen. Het was alsof de Tijd, de machtige Godheid die de wereld beheerst, het bestaan van de Holdinga's vergeten had. Alleen aan de zoon Wibe Watse, die uitgroeide tot een jongeman, was te merken dat er zelfs op Holdinga State, toch een toekomst bestond.
De gouvernante werd vervangen door een gouverneur, een bekwame en plichtsgetrouwe intellectueel, die hem vormde, en ook muziekles gaf. Ruim achttien jaar oud werd de jonge Wibe voor verdere studie toegelaten tot de universiteit van Groningen. Zijn vader beval hem zich in te schrijven aan de juridische faculteit. Al gauw bleek, dat de studie in de rechten hem weinig boeide. Wel volgde hij met belangstelling de colleges van jonkheer professor van der Wijck in de wijsbegeerte. Hij leerde bij hem wat hij altijd al dacht geweten te hebben: dat kennis niet alleen van ondervinding komt, maar ook aangeboren is. De hoogleraar zette hem aan om vooral de filosofie van Kant te bestuderen. Dan had hij een goed fundament, om zich zelf te ontwikkelen.
Terwijl Wibe druk bezig was met de Kritik der reinen Vernünft en met de studie van Kants transcendentale methode, kreeg hij onverwachts een uitnodiging van dr. Hartogh Heys van Zouteveen uit Assen om een dagje bij hem te komen. Om hem te lokken had hij er bij geschreven dat hij dan ook zijn vader zou treffen.
Wibe hoefde zich niet te bedenken. Met plezier ging hij op het voorstel in. De heer Hartogh was een ver familielid van zijn moeder en vanouds een huisvriend op Holdinga State. Wibe was op hem gesteld. Bovendien was hij blij zijn vader terug te zien. Hij miste zijn ouderlijk huis. Natuurlijk, Holdinga State lag niet zo ver van Groningen vandaan. Als Wibe wilde, kon hij een rijtuig huren en er heen rijden. Desnoods was de afstand in één dag te belopen. Toch stond hij er op die reis niet te dikwijls te ondernemen, nu hij student was geworden, en zoals hij trots verkondigde: gevestigd te Groningen, waar de wereld voor hem openstond.
Die dag in Assen ging het gesprek bovenal over de economische gevolgen van de Frans-Duitse oorlog. Later, onder het eten, leek de heer Hartogh afwezig. Zonder op de lege glazen van zijn gasten te letten, schonk hij zichzelf een derde glas bourgogne in. Hij nam een flinke slok. Met dromerige ogen staarde hij naar Wibe. En vroeg: ‘Vertel ons Wibe, hoe staat het met de studie?’
Wibe begon, wat omstandig, uit te leggen dat hij druk bezig was zich te verdiepen in de studie van Kant. En daar moest de heer Hartogh hard om lachen. Op slag was hij weer op dreef. Luidruchtig betoogde hij: ‘Kant? Die taaie en droge vrijgezel! Niets voor een student met talent, zoals Wibe! Ongeschikt voor een jongeman, die in het leven staat, en daar een stuk van is. Nee! Met die studie kan hij beginnen als hij later, nog gezond, op Holdinga State zit. Om dan, op hoge ouderdom, de onvermijdelijke aftakeling weg te schuiven. Wat is er mooier dan de levende materie? Leg die Kant voorlopig maar opzij. En neem Darwin, de grootste filosoof van onze tijd!’
Met een verlegen gezicht keek hij nu naar de lege glazen van zijn gasten. Hij schonk die vol en stond van tafel op. Opgewonden ging hij de deur uit, even later was hij weer terug, met twee dikke delen Darwin. Plechtig legde hij de boeken op tafel naast het bord van Wibe. Het was een verrassing. Het werk was zonet verschenen. Hijzelf had de vertaling uit het Engels op zich genomen. Het was een heel karwei geweest. Alleen al over de titel had hij erg zitten dubben. Tenslotte is het geworden: De Afstamming van den Mensch en de Sexueele Teeltkeus.
De oude heer Ale van Holdinga keek ervan op. Hij dacht hardop, mompelend: ‘Natuurlijk, zo is het. Kant bleef vrijgezel. Darwin niet. Die trouwde met zijn nicht. Onze Wibe wordt een kleine Darwin, en trouwt met zijn achternicht.’
Bij het toetje kreeg Wibe de boeken cadeau. Hij bedankte vriendelijk en beleefd. Thuisgekomen legde hij beide delen in een hoekje. Nu en dan snuffelde hij er aan, om daarna de vertrouwde geur van zijn Kant op te snuiven. Hij wilde weten wie het lekkerste rook: Kant of Darwin. Eerst kon hij niet beslissen. Onwillekeurig begon hij steeds meer in Darwin te bladeren. Na een paar weken ging dat over in lezen. Dat was het begin. Steeds verder verdiepte hij zich in de lectuur van Darwin. Een nieuwe wereld ging voor hem open.
Een ware ontdekking was dit niet. Vroeger al, had Wibe veel over Darwin gehoord. Bij zijn bezoeken aan Holdinga State kon de heer Hartogh het nooit laten zijn geliefde stokpaardjes te berijden: zijn avonturen aan de beurs, en de denkbeeldige omgang met Darwin, zijn persoonlijke filosoof en levensbegeleider. Beide onderwerpen kwamen voor hem op hetzelfde neer. Hij zag in zijn beleggingen levende wezens. Hij manipuleerde en fokte er mee, om zich zo vruchtdragende posities te verschaffen, resistent tegen de erfelijke kwalen die rijkdom en welvaart bedreigen. Wibe had altijd maar met een half oor geluisterd. Het waren, zo dacht hij toen, praatjes van een oudere man die de vorderingen van de moderne wetenschap niet meer kon begrijpen.
De heer Hartogh had de natuurlijke gave goed met de jeugd te kunnen omgaan. Hij had hem op het juiste ogenblik bij de ziel gegrepen. Die eerste slok uit het derde glas bourgogne, was een magische handeling geweest. In één slag werd Wibe ingewijd in de geheimen van het Darwinritueel. Hij liet zich meeslepen door het beginsel van de natuurlijke teeltkeus, niets anders dan de kracht van de liefde die bij de strijd om het bestaan tot in het oneindige het handelen van alle levende wezens beheerst. Een nieuwe horizon ging voor hem open. Al studerend en nadenkend besefte hij langzamerhand dat in de strijd om het bestaan, hij zelf altijd de sterkste moest zijn, op voorwaarde dat hij zou liefhebben op de manier van Darwin.
Wibe zette met vrucht zijn studie voort. Hij maakte lange reizen, en liet zich inschrijven aan de Sorbonne in Parijs en aan de universiteit van Heidelberg. Tien jaar later kwam er een onverwacht bericht. Zijn vader, de oude heer Ale van Holdinga, schreef dat hij tot nu toe een mooi en nuttig leven had geleid. Maar nu was er de onverbiddelijke noodzaak om direct naar Holdinga State terug te gaan, omdat hij na diep nadenken, tot het besluit was gekomen morsdood te zijn. Daarom had hij het recht verspeeld om op te komen voor zijn zaken en belangen.
Wibe treuzelde niet. Hij liet al zijn plannen vallen en reisde af naar Holdinga State. Trouwens, eigenlijk vond hij het wel prettig om terug te gaan. En bovenal verheugde hij zich weer in zijn tuin te kunnen verkeren.
* * *
Terug op Holdinga State moest Wibe zich, om te beginnen, bezig houden met het beheer over eigen vee. De arbeiders traden eigenmachtig op, alsof zij de volledige zeggenschap hadden over een erfenis die verdeeld moest worden. Zei de oude baron Ale van Holdinga niet tegen ieder die het horen wilde, dat hij overleden was? Het gekrakeel met de niet bestaande erfenis drong naar buiten door. Het veroorzaakte opwinding en ergernis in de hele omgeving.
Wibe bekeek de toestand aandachtig. Voorlopig kon ieder zoals vanouds zijn gang gaan, en ook naar believen ruzie maken. Na een paar weken nam hij het besluit tot een ingrijpende modernisering, wat later in de ogen van zijn omgeving een hemeltergende achteruitgang zou zijn.
In de komende maanden verscheen er op Holdinga State veekooplui van her en der. Ten slotte kwam Wibe tot zaken met iemand uit Sneek. Deze man was niet zozeer veekoopman. Het was een slachter die liefhebberij in handel had, een avontuurlijke scharrelaar. Met hem zou Wibe in de komende jaren zaken doen. Voor beide partijen werd het een vruchtbare samenwerking.
Op een dondermiddag werden alle koeien die nog op Holdinga State waren, naar de vaart gedreven, en op boot naar de Leeuwardense markt verladen. Een week later kwamen er andere koeien voor in de plaats. De hele omgeving stond versteld. Het waren allemaal miserabele beestjes, mager en vaal, zonder uitzondering gust. Wibe had meer koeien gekocht voor minder dan een kwart van de prijs die hij voor de oude gekregen had. In de streek werd gezegd, dat hij voor die verwaarloosde troep toch véél en véél te veel betaald had. Zelfs al zou hij alles voor niets gekregen hebben, dan was het nog een dure koop geweest!
Er werd druk over Wibe geroddeld. Dat zou van kwaad tot erger worden. Het ging buiten hem om. Hij had de koeien die hij hebben wilde. Bovendien had hij nu een beginkapitaal in handen, dat hij naar eigen inzicht kon gebruiken. Zijn vader, de oude heer Ale van Holdinga, liet er zich niet mee in. In zijn jonge jaren was hij een van de oprichters geweest van de Friese Maatschappij van Veeteelt. Daar was het bij gebleven. Feitelijke belangstelling had hij nooit kunnen opbrengen. Sinds de terugkeer van Wibe kwam hij nauwelijks meer de deur uit. Zomer en winter zat hij in zijn kamer, mijmerend voor het turfvuur, dat nooit uitging, en voor eeuwig door leek te smeulen.
In kringen van de Friese Maatschappij van Veeteelt had men, al meer dan een halve eeuw, voor het doen en laten van de heer Ale van Holdinga niet de minste aandacht. Hij leek daar vergeten. Door de gang van zaken op Holdinga State kregen de leden plotseling belangstelling. Unaniem was het Bestuur van oordeel dat een dergelijk optreden onzinnig is. Een aanfluiting van hun Maatschappij! Die hele ongelukkige handel moet teruggedraaid worden. En dat kan makkelijk! Holdinga State bulkt van het goud! Geld is daar niet belangrijk…
Zo kwamen ze in Leeuwarden tot het besluit om het bestuurslid jonkheer Cees van Essinga er op af te sturen, om die affaire te reguleren. Hij was eigenaar van een befaamde stoeterij en een verre neef van de Holdinga's, ruim tien jaar ouder dan Wibe. Ze veronderstelden dat hij de meest geschikte persoon was om op Holdinga State de zaak tactisch ter sprake te brengen en dan te zien wat er te regelen viel.
Korte tijd later vroeg jonkheer van Essinga belet op Holdinga State. Zijn bezoek kon als een gelegenheidsvisite worden opgevat. Hij werd vriendelijk ontvangen. Als vanzelf kwam het gesprek op veeteelt, omdat de oude Ale en de jonge Wibe geen lust hadden zijn gezeur over paardenfokkerij aan te horen. Zij vermeden dit onderwerp zorgvuldig. Het leek wel alsof alles volgens plan zou verlopen. Ook van zijn kant nam Cees van Essinga zich vast voor alleen over koeien te praten, en niet over paarden, wat hij anders niet kon laten.
‘Och,’ zei de oude heer van Holdinga in de loop van het gesprek, eigenlijk heb ik geen verstand van het boerenvak. Die oude Holdinga's die vroeger aan de kust woonden, hun zat de fokkerij in het bloed. Wij hebben deze gave verloren. De mesalliance met die vervenersdochter heeft ons geslacht te gronde gericht. Daardoor zit ik hier mijn hele leven in een verlopen veenkolonie aan een stinkende vaart te midden van wrakhout uit alle windstreken.
‘Het uitverkoren land van dromen en verlangens’, mompelde Wibe in zichzelf, en toch duidelijk hoorbaar. Ondertussen ging de oude Ale door, met zijn krakende en zeurderige stem: ‘Wij, Holdinga's, zijn al lang uitgestorven. Ik leef hier in mijn grafkelder, terwijl ik overleden ben. Ik ben zo ver in mijn kindsheid gevorderd, dat ik niet meer geboren ben. En zo moet ik het hebben. Anders zou ik niet kompleet zijn. Maar jij, mijn beste Cees – ik ben een dom dazende oude man – moet niet met de ouderdom, maar met de jeugd praten. Onze Wibe hier, die weet goed te boeren. Sinds hij de teugels in handen heeft, is ons rendement met sprongen omhoog gegaan. Hij gaat met zijn tijd mee. En dat heeft hij van zijn moeder.’
Cees van Essinga ergerde zich groen en geel. Hij beheerste zijn verontwaardiging; en, met een zuinig gezicht: ‘Kijk, daar wilde ik het eigenlijk over hebben. In Leeuwarden wordt rondverteld dat de mensen hier 's zondags komen kijken, alleen om te lachen over de beesten van de baron. En dat is verkeerd. Het is ook ons belang dat de naam van de Holdinga's wordt hooggehouden. Wij van de Friese Maatschappij van Veeteelt vinden het hoogst onaangenaam dat een van onze oprichters, nota bene!, ons hele streven belachelijk maakt. En van Wibe begrijp ik niets. Hij laat zich meeslepen door de theorieën van Darwin, die in het bijzonder geïnteresseerd is in de voortplanting. Het ligt daarom voor de hand dat hij een groot fokker zou kunnen worden. En nu moeten wij dit beleven. Zelf bemoei ik mij in mijn stoeterij niet met theorieën. Het gaat bij mij om de praktijk van het leven. Maar ik besef dat de kennis die je hebt moet worden benut. Je weet in onze moderne tijd niet wat er al uitgevonden kan worden. Ter afleiding trok Wibe aan het belkoord in de hoek van de kamer. Daarop bracht de knecht, in zijn tot op de draad versleten livrei, op een glanzend gepoetst zilveren presenteerblad een fles oude port met drie glazen binnen. Vriendelijk en voorzichtig opperde Wibe: ‘Wat er in Leeuwarden, of hier in de omgeving gedaan of gelaten wordt, daar hebben wij op Holdinga State niets mee te maken. Bovendien bestaan hier geen andere mensen dan ik en mijn vader.’
Terwijl de oude heer Ale van Holdinga de knecht een order gaf, fluisterde Wibe zijn neef Cees van Essinga toe: ‘Vader kan ik buiten beschouwing laten, uit sympathie haal ik hem erbij. Hij is al dood. Dat heb je zo pas al van hem gehoord. Van mijzelf is dat nog niet zeker. Ik moet het uitzoeken.’ Hardop ging hij verder: ‘Je moet mij goed begrijpen. Ik ga uit van het beginsel van de metamorfose. Wat bij Ovidius of bij Apuleius kan, dat gaat bij mij ook. Ik koop slechte koeien, waar iets goeds in zit. Dat haal ik er uit. Als de beesten veranderd zijn, stuur ik ze naar de veemarkt terug. Ik doe dat met liefde, want ik ben darwinist. Dat wil zeggen dat ik ervan overtuigd ben, dat door de liefde alles mogelijk wordt. Je ziet het zelf. Uit guste koeien haal ik emmers vol melk. Nu ben ik van plan om slechte varkens te kopen, en die later – vooral om jou te plezieren, Cees! – als stamboekpaarden van de hand te doen.’
Wibe schonk de glazen in. Tegelijk zong hij de luitenant uit de Walzertraum van Strauss na: ‘Ich wohn' in einer andren Welt, in einer Welt voll' Liebe.’ En hij zwaaide de maat met de portfles.
Cees van Essinga zuchtte. Hij kreeg het te kwaad. Het angstzweet brak hem uit. Met zijn grote, witzijden zakdoek veegde hij de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Met zijn ogen peinzend op het oneindige gericht, dronk hij, uit beleefdheid, zijn glas portwijn in twee lange teugen leeg. Hij stond op en nam afscheid. Wibe liet hem uit. De oude heer Ale van Holdinga ging weer bij zijn smeulend turfvuur zitten. Het gesprek had hij maar half gevolgd. Toen het ratelende rijtuig uit het zicht verdwenen was, ging Wibe naar de tuin.
Een paar dagen later kwam Wibe op de weg langs het kanaal een van de vooraanstaande boeren van de streek tegen. Zuurzoet vroeg de man: ‘Is mijnheer van Holdinga tevreden met zijn nieuwe beesten?’
Wibe gaf geen antwoord. In gedachten verzonken staarde hij in het water van de vaart. De boer wenste niet afgescheept te worden. Daar voelde hij zich te deftig voor. Hij drong aan: ‘Bij een mooie State hoort prachtig vee. Dat is toch zo, mijnheer van Holdinga?’
Wibe voelde zich verplicht om op de vragen in te gaan. Voorzichtig kwam het antwoord: ‘Och, boeren met goede koeien, dat is geen kunst! Goed boeren met slecht vee, dat is pas de moeite waard!’
De boer raakte merkbaar in slecht humeur. Geprikkeld mopperde hij: ‘Het is wel gerieflijk boeren voor een baron die op een slot woont, en geen boer is.’
Wibe liet zich niet van zijn stuk brengen. Rustig verduidelijkte hij: ‘Boeren is een uitzichtloze vanzelfsprekendheid voor een boer die zijn vak verstaat, en bovendien prachtig vee heeft. Ik pak het anders aan. Ik vind goed boeren een kunst als je geen boer bent en niets dan guste koeien hebt. Zelf wil ik steeds slechter vee aanschaffen. Mijn beesten moeten zo minnetjes worden, dat ze eigenlijk niet meer bestaan. Als boer moet je het zo ver zien te brengen, dat je boert met vee dat er niet is. Dat kan! Volgens Darwin wordt het mogelijk door de liefde. Want de liefde is de sleutel tot de metamorfose.’
De man leek uit het veld geslagen. Trouwens, als persoon van aanzien duldde hij geen tegenspraak. Hij eiste dat ieder weldenkend mens het met hem eens was. Met een kwaad gezicht vervolgde hij, zonder een woord te zeggen, zijn wandeling langs het kanaal.
* * *
Vanouds al stond Holdinga State bij de bevolking in een slechte reuk. Sinds Wibe het heft in handen had, zou dit van kwaad tot erger worden. Nu kwam er hevig geharrewar over de oprichting van een stoomzuivelfabriek. In deze tijd was de zuivelindustrie in opkomst. Overal kwamen er melkfabrieken, meest op coöperatieve grondslag. In deze streek wilde men niet achterblijven. Er zou en moest hier ook een melkfabriek worden gesticht.
Het was bekend dat de jonge Wibe van Holdinga daar fel tegen was. Er werd gegniffeld omdat de Holdinga's niet één fatsoenlijke koe meer hadden. En inderdaad, zij hadden geen enkel direct belang bij een plaatselijke melkfabriek. Er waren ook geen pachtboerderijen. Een vorige generatie had al het grondbezit verkocht. Alleen het slot met het park, met wat onverveende grond was overgebleven. Voortaan was het hele Holdingafortuin in papieren belegd.
Of het toeval was of niet, heeft Wibe nooit begrepen, maar op een dag toen hij een paar dagen weg was, kwam er een deputatie bij zijn vader om medewerking te vragen. De oude heer Ale van Holdinga verkondigde klagelijk dat hij niets te maken wilde hebben met die dwaze ondoordachte plannenmakerij. Bovendien was hij te oud om over zulke zaken te praten. Maar, zo drong hij aan: ‘Jullie moeten terugkomen als onze Wibe thuis is. Van hem is alle medewerking te verwachten. Hij gaat met zijn tijd mee. Hij is voor alles wat modern is. Want hij aardt naar zijn moeder.’
Een paar dagen later liet hetzelfde gezelschap zich aandienen bij Wibe, mismoedig en met tegenzin. Ze kregen dan ook geen been aan de grond. Bovendien liet Wibe zich laatdunkend uit over hun coöperatieve opzet. Daar wilde hij niet aan meedoen. Als hij vond dat er hier een melkfabriek moest zijn, dan zou hijzelf wel zorgen dat die er kwam. Het was voor hem een uitgemaakte zaak dat die fabriek hier niet zou komen. En nu waren zij behept met die dwaze, onberedeneerde dwanggedachte hier tóch een melkfabriek neer te moeten zetten. Onbegrijpelijk! Ten slotte zette hij ze met een wijze raad op het goede spoor: ‘Jullie moeten je aansluiten bij een melkfabriek in oprichting, tien kilometers verder aan de vaart.’
Ontevreden mokkend, daalde de delegatie de stoep van Holdinga State af. Eigenzinnig werd besloten hun zaak door te zetten buiten de Holdinga's om. Het oog viel op een stuk grond aan de vaart, schuin tegenover Holdinga State, naar hun mening geschikt voor fabrieksterrein. Er werd tot aankoop besloten. Toen pas bleek dat daarvoor geen geld was gereserveerd door de coöperatie in oprichting. In hun optimisme waren de leden er ten onrechte van uitgegaan dat een van de boeren met veel land aan de vaart voor niets grond ter beschikking zou stellen. Na veel minnen en plussen bleek dat er nog duizend gulden op de tafel moest komen. Verder was alles in kannen en kruiken.
Het was bekend dat de Holdinga's vanouds gemakkelijk waren in het geven van hypotheek, vooral aan schippers. Zou hiervoor geen hypotheek te krijgen zijn? Vast en zeker wel! Door navraag te doen bij het huis- en tuinpersoneel op Holdinga State waren de mensen in het dorp aan de weet gekomen dat de jonge Wibe van Holdinga een paar dagen op reis zou gaan. Toen de kust onmiskenbaar veilig was, kwam er wéér een deputatie bij de oude heer Ale van Holdinga, nu om te vragen of hij een hypotheek wilde verlenen van duizend gulden. Een van de leden van het gezelschap betoogde, gewichtig en met uitgestreken gezicht: ‘Dat geld moet er komen. Want de melkfabriek is heel belangrijk, voor de hele streek. En vooral voor Holdinga State.’
De oude heer van Holdinga antwoordde venijnig dat hij faliekant tegen het plan was. Geen cent zouden ze van hem loskrijgen. Toch zou hij de gevraagde hypotheek geven. Hij deed dit om Wibe een plezier te doen. Omstandig begon hij de zaak nog eens uit te leggen: ‘Wibe is een groot voorstander van jullie plannen. Dat heeft hij niet van mij. Hij heeft het talent geërfd van de familie van zijn moeder. Daarom die hypotheek. Wibe heeft er recht op.’
De afvaardiging vertrok, niet volledig gerustgesteld, maar toch tevreden.
Bij thuiskomst hoorde Wibe wat er was gebeurd. Iedereen wist te vertellen dat het land aan de overkant van de vaart, schuin tegenover Holdinga State al was verkocht. Wibe vroeg om de notaris en kreeg te horen dat de voorlopige koopakte nog niet was gepasseerd. Evenmin was er een mondelinge overeenkomst. Hij kwam de prijs te weten, en bood het dubbele. Zonder zijn vader iets te zeggen kocht hij het land. Met een twinkeling in zijn ogen vertelde de notaris dat iemand de eventuele koper, bij voorbaat een flinke hypotheek had toegezegd. Wibe deed of hij de notaris niet begreep. Met ferme halen ondertekende hij de koopakte.
Zo was de kwestie van de melkfabriek afgedaan, eens voor altijd. Niet lang daarna werd begonnen met het bouwen van een andere melkfabriek, tien kilometer verder aan de vaart. Een eeuw later werd Wibe in een bestuursvergadering van die fabriek plechtig herdacht, in dankbare bewoordingen. Hij was de man geweest die destijds door zijn optreden de grondslag had gelegd voor het bestaan van deze melkfabriek. Met zijn vooruitziende blik en zijn inzicht in de rentabiliteit was hij zijn tijd ver vooruit. Die geachte spreker kon de ware motieven niet bevroeden. Wibe was bang dat het vieze water van de melkfabriek de gracht rond de tuin zou aantasten en dat de smerige smook van de fabrieksschoorsteen zou neerslaan in de tuin en smaak en geur van de vruchten zou bederven. Dat moest Wibe voorkomen, want de tuin, dat is het leven.
* * *
Iedere avond, om drie minuten voor halfacht precies, kwam de tweede binnenmeid de heer Ale van Holdinga zeggen dat het eten zou worden opgediend. Hij zat dan altijd met een glaasje rode portwijn voor het turfvuur. Dag aan dag zette hij op dat ogenblik met zeurderige stem dezelfde klaagzang in: eten had voor hem geen zin, omdat hij niet bestond. Drie minuten later zat hij tevreden en genoeglijk aan tafel. Samen met mevrouw van Holdinga verorberde hij met smaak zijn licht diner, gekruid met lange alleenspraken over het economische en financiële leven in Europa, in Indië en in de Nieuwe Wereld.
Op een mooie en warme zomeravond was de dienstbode hoogst verbaasd dit keer de treurtoespraak te moeten missen. Zoals altijd zat de oude heer van Holdinga aan zijn smeulend turfvuur. Het rookte hevig. Even tevoren waren er drie nieuwe turven op gelegd. Zijn portwijn had hij opgedronken. Het lege glas stond keurig op een tafeltje naast hem. Toen zag zij dat hij dood was. Het hoofd leunde achterover tegen de stoelrug. Hij keek haar aan, met starre dode ogen. Haastig liep ze naar de keuken terug om het nieuws te vertellen. Haar verhaal werd met een bulderend hoongelach ontvangen. Dat maakte haar heel erg kwaad. Ze ging op een stoel staan en schreeuwde: ‘Mijnheer van Holdinga is wél dood! Waarom? Omdat hij niet zegt dat hij wel dood is!’
Toen, eindelijk, besloot de knecht om persoonlijk orde op zaken te stellen, en om zelf de heer van Holdinga te gaan verzoeken aan tafel te gaan. Met één oogopslag overzag hij de situatie. Haastig liep hij op zijn tenen de herenkamer weer uit, alsof hij bang was de heer van Holdinga te wekken uit zijn eeuwige rust. In de gang liep hij wat heen en weer. Toen ging hij de eetkamer binnen om, zo voorzichtig mogelijk, mevrouw van Holdinga te waarschuwen.
Samen met haar zoon, ontving mevrouw van Holdinga de condoleancebezoeken. Ze hield zich kranig. De volgende dag bleef ze in bed om uit te rusten. Eten wilde ze niet hebben. Kort daarop zei ze ook niet meer te kunnen drinken. Het bleek dat ze geen moed had om verder te gaan. Na tien dagen volgde zij haar heer van Holdinga in het hiernamaals.
* * *
Na twee jaren van eenzaamheid trouwde Wibe, zoals zijn vader had voorspeld, met Dorothée Dorrepont, een achternichtje van zijn moeder. Zij was het enig kind van een Rotterdams bankier. Met haar ouders woonde ze tot haar huwelijk in een immense moderne villa aan de Vliet in Voorburg, vlakbij Den Haag. Zij was van dezelfde leeftijd als Wibe. Door haar vele, eindeloze logeerpartijen op Holdinga State waren zij en Wibe als speelkameraden opgegroeid. Ze waren volkomen op elkaar ingespeeld. In alle doen en laten begrepen ze elkaar direct. Menselijk nageslacht kregen ze niet. Ze schiepen een onmenselijk vermogen. Als vanzelfsprekend nam Dorothée deel in de affaires van haar man. Dit werd in de hand gewerkt doordat de heer Dorrepont het beheer over het kapitaal van zijn dochter volledig aan zijn schoonzoon had toevertrouwd, waarbij hij als bankier, op zijn beurt, profiteerde van Wibes fortuin.
Kort na het overlijden van de oude heer van Holdinga waren plotseling, als bij toverslag, alle koeien van de State verdwenen. Dat nieuwtje was de volgende dag al doorgedrongen tot de bestuursleden van de Friese Maatschappij van Veeteelt. Zij konden nu gerust ademhalen. Hun agrarische rust en orde was weer in ere hersteld. Voortaan zou Wibe zich uitsluitend bezighouden met financiële aangelegenheden.
De oude heer van Holdinga had nooit opgehouden altijd opnieuw met klem te beweren: ‘Onze Wibe is een modern mens. Hij gaat met zijn tijd mee. Hij is gek op alle nieuwigheid. Dat heeft hij van zijn moeder!’
Zo was het ook. Het is daarom te begrijpen dat Wibe grote belangstelling had in spoorwegaffaires. Daarin werd hij nog verder aangemoedigd door de heer Dorrepont, zijn schoonvader. Vooral het verkrijgen van concessies voor de aanleg van spoorwegen had zijn voorkeur. Steeds was hij ervoor te vinden om kapitaal te verschaffen voor uiterst riskant ogende plannen en projecten. Liefst verkocht hij zijn aandeel nog voor de nieuwe spoorlijn klaar was. Hij liet daarbij doorschemeren dat hij niet tevreden was met een rendement dat al tevoren vaststond. Zo zou hij tekort doen aan zijn scheppingsdrang. Nee! Hij stelde zich voor goed te boeren met een onderneming die nooit kon renderen. Sommige financiële kopstukken keken bij die boutade wat meewarig. Tegelijk vonden zij wel amusant dat de heer van Holdinga de kastanjes uit het vuur had gehaald voor anderen, die, nu alle risico's geweken waren, de aandelen kregen voor een prettige prijs, veel te laag gemeten naar de intrinsieke waarde.
Achteraf bleek dat Wibe zijn voorkeur voor spoorwegondernemingen niet alleen van zijn moeder had geërfd. In de nalatenschap van zijn vader vond hij een groot pakket aandelen in de Friese Tramweg Maatschappij. Om zijn goede relaties met de financiële wereld werd hij tot commissaris van deze onderneming benoemd. Tot op hoge leeftijd heeft Wibe deze functie behouden. In het begin heeft hij er veel kopzorg over gehad, en ergernis. Het gaf hem gedoe, weer met de omwonenden!
Al jaren was er sprake van tramaanleg langs de vaart. Een stuk verder zou deze nieuwe tram moeten aansluiten op de lijn naar Heerenveen, waar een spoorwegstation is. Voortdurend moest Wibe deputaties ontvangen die hem indringend de medewerking kwamen afbedelen voor dit project: ‘Tramaanleg is in onze moderne tijd onmisbaar. Wij kunnen hier niet meer zonder. Want wij Friezen moeten mee opgestoten worden in de vaart der volkeren. In deze afgegraven en verloren veenstreek kan alleen een nieuwe ontwikkeling voorspoed brengen. Wij worden zo rechtstreeks aangesloten op het grote internationale verkeer. Denk toch eens aan! Mijnheer van Holdinga stapt hier in de tram. En waar stapt hij uit? In Wenen of Parijs! Of waar hij maar wil.’
Wibe zei niets. Er viel een ogenblik van stilte. Toen draaide een andere halsstarrige voorstander het gesprek over een andere boeg: ‘Natuurlijk, mijnheer de baron, zult u kunnen beschikken over een persoonlijke tramhalte tegenover de State. Als hoge commissaris hebt u daar het volste recht op. Net als wij, trouwens. Dus, mijnheer van Holdinga, mogen wij rekenen op uw steun en medewerking in de zaak?’
Wibe antwoordde dat zijn verantwoordelijkheid verder reikte dan de streek waar hij het genoegen had te wonen. Het was zijn plicht als commissaris in de eerste plaats rekening te houden met het belang van de Maatschappij. En hij was ervan overtuigd dat de geprojecteerde tramlijn de kosten nooit zou kunnen opbrengen: ‘Door de vaart zijn wij al aangesloten op het grote internationale verkeer. De tram en de vaart, dat is een zinloze verdubbeling.’
‘En 's winters bij ijsgang?’
‘Dan is er weinig behoefte. En bovendien beschikken wij dan nog over de weg, die ook, als je het goed bekijkt, een internationale verbinding is.’
Later, een halve eeuw na zijn overlijden, zou Wibe door de directie van de Maatschappij uitbundig worden geprezen. Zijn goed zakelijk inzicht had een ramp voorkomen. De eigenlijke reden van weigering tot goedkeuren en medewerken bleef verborgen. Het was hem een gruwel dat iedere keer als de tram voor de brug van Holdinga State moest stoppen, bij het op gang komen de locomotief zijn gore zwarte rook over de state zou uitspuwen. In de tuin zouden geur en smaak van zijn vruchten bederven. Dat moest Wibe in ieder geval voorkomen,
WANT DE TUIN, DAT IS HET LEVEN