| |
| |
| |
Veertien
‘Bij de opening verwacht ik toch zeker 'n tweehonderd mensen.’ Lucas Berk keek zijn expositieruimte rond. ‘Wat hier nu hangt is werk van Marius Waldman, de Zwitserse impressionist... Je weet, dat er al lang naar gestreefd is al het werk van Waldman op een representatieve tentoonstelling bij elkaar te brengen. Ik geloof wel, dat we daar in geslaagd zijn. Er was veel belangstelling van de kant van de pers en we zijn ermee in een van de kunstrubrieken van de televisie geweest.’ Hij glimlachte. ‘Van Waldman naar jou is natuurlijk een stap, maar ik houd wel van tegenstellingen...’
Charles Cleophas keek naar de doeken, die aan de muren hingen. Galerie Berk was een van de belangrijkste kunsthandels van Amsterdam en hij had lang geaarzeld voor hij - nu 'n dik half jaar geleden - met z'n werk naar Lucas Berk was gegaan. Eigenlijk had Betje hem ertoe gebracht. Die was niet moe geworden te zeggen, dat hij nu echt wel aan een eigen tentoonstelling toe was en lang genoeg met een groep had geëxposeerd. Alles was nu geregeld. Volgende maand ging Galerie Berk schilderijen van Charles Cleophas tonen. Vandaag moest al de rompslomp, die aan een tentoonstelling voorafging - de tekst van de uitnodigingen en het aantal dat gedrukt moest worden, de vorm van de affiches en wat er bij de opening geschonken werd - in orde worden gemaakt.
‘Ik heb zelf al 'n lijstje gemaakt met namen van mensen, die zeker 'n uitnodiging moeten hebben.’ Charles haalde een stuk papier te voorschijn en gaf het aan Berk. ‘'t Zijn er 'n stuk of veertig, vijftig.’
‘Mooi zo.’ Lucas Berk wierp er 'n vluchtige blik op. ‘'n Paar staan al op onze lijst zie ik, maar dat zoekt de juffrouw op 't kantoor wel uit... Loop je even mee naar boven? Dan drinken we wat op de goede afloop.’
‘Is 't nog niet erg vroeg om al te drinken?’ Hij keek op z'n horloge. ‘'t Is nog geen half elf!’
| |
| |
‘Ik dacht, dat het voor jullie daar in het zuiden nooit vroeg genoeg kon zijn voor 'n glaasje!’ Lucas Berk ging hem voor op de trap, die naar de woonruimte boven de zaak voerde. ‘Maar als je wilt, vraag ik Anne wel of ze koffie zet.’
Het appartement leek een voortzetting van de expositieruimte. De woonkamer was een grote, diffuus verlichte ruimte. Er stonden lage, moderne meubelen en de wanden waren met een donkere houtsoort betimmerd. In een hoek stonden cactussen in alle vormen en formaten in het witte zand van een rotstuin. Weggewerkt in het plafond zaten verstelbare reflectoren en spotlights, die op de in nissen opgestelde beeldhouwwerken en de aan de wanden hangende schilderijen gericht konden worden. Ramen waren er niet en het getemperde kunstlicht en de afwezigheid van een klok gaven het vertrek een wonderlijke, tijdloze sfeer. Het was er koel en stil en Charles herinnerde zich de diepe indruk, die de kamer op hem maakte toen hij hier voor de eerste keer kwam.
‘Ga zitten, Charles.’ Lucas Berk wees op een lage, met bruin leer overtrokken bank. ‘Toch maar koffie dan?’
‘Graag.’
‘Ik zal Anne vragen wat te zetten.’
Terwijl Berk naar de keuken ging, liep Charles het vertrek rond en bekeek de schilderijen. Er hingen een Matisse, een Chagall, een Renoir - het was duidelijk, dat kunsthandelaar Lucas Berk zijn eigen beste klant was. Op een laag tafeltje in een hoek stond een hi-fi installatie, met daarnaast een gecompliceerd uitziende bandrecorder. Ingebouwd in tegenoverliggende muren zag Charles een paar luidsprekers.
De deur ging open en Berk en zijn vrouw kwamen binnen.
‘Anne, dit is Charles Cleophas. Hij gaat volgende maand bij ons exposeren. Charles, dit is mijn vrouw...’ Mevrouw Berk gaf hem een hand, knikte vriendelijk en begon bedrijvig koffie in te schenken. Ze zag er bijzonder verzorgd uit en droeg een pakje, dat van een van de beste couturiers moest komen. Met haar gedistingeerd, leeftijdloos uiterlijk paste zij uitstekend bij Lucas Berk van wie iedereen wist, dat hij de kunsthandel niet als een beroep maar als een liefhebberij voor heren van stand beschouwde.
| |
| |
‘Suiker en melk, mijnheer Cleophas?’
‘Alleen melk, mevrouw Berk.’
‘Zo, Charles,’ zei Lucas Berk, terwijl hij met zijn kopje in zijn hand tegenover hem ging zitten. ‘En vertel me nu eens, hoe bevalt het jou en je vrouw daar in het donkere zuiden?’
‘Uitstekend. We zouden niet meer terug willen.’
‘Zo, zo. En de mensen? Hebben jullie daar al 'n beetje contact mee? Met de echte Limburgers, zal ik maar zeggen?’
‘Dat gaat wel. We wonen dicht bij 'n kleine gemeenschap, zoals je die daar nog wel eens aan de rand van de steden vindt. De Berenkuil noemen ze 't. Vroeger is 't 'n heel eigen dorp geweest. Met de mensen daar kunnen we goed opschieten.’
‘Kijk eens aan!’ Het was duidelijk, dat het Berk absoluut niet interesseerde. ‘Jullie worden niet als vreemde eenden in de bijt beschouwd?’
‘Helemaal niet.’
‘En er zijn ook geen problemen vanwege 't geloof en zo? Je hoort wel 'ns dat ze er zo verschrikkelijk katholiek zijn.’
‘Daar hebben we niets van gemerkt.’
‘Nog 'n kopje koffie, mijnheer Cleophas?’ Mevrouw Berk veerde overeind en pakte zijn kopje.
‘Graag mevrouw.’
‘Tja...’ Lucas Berk knikte nadenkend. ‘Wil je wel geloven, dat ik er soms ook zin in krijg de stad uit te trekken en daar ergens bij jullie in de rimboe te gaan wonen?’
Charles kon het zich moeilijk voorstellen, maar trok beleefd zijn wenkbrauwen op en reageerde precies zoals er van hem verwacht werd: ‘Werkelijk? Maar u hebt hier toch alles wat een mens maar kan wensen? 'n Prachtig huis, 'n galerie die goed loopt...’
‘Geld is niet alles, Charles. 't Lijkt me heerlijk buiten te wonen... wat kippen te houden...’
‘Bij ons zijn weer mensen, die graag in Amsterdam zouden zitten.’
Lucas Berk haalde een gouden sigarettenkoker te voorschijn, pakte er een sigaret uit en knipte een gouden aansteker aan. ‘Illusies, Charles,’ zei hij met een weemoedig glimlachje. ‘Allemaal illusies... Er gaat niets boven de eenvoud van de natuur.
| |
| |
Lees er Thoreau maar eens op na. “Het is het huwelijk van de ziel met de natuur, dat het brein vruchtbaar maakt en geboorte geeft aan de verbeelding.” Daar komen wij in de stad niet aan toe.’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Geen melk, is het niet, mijnheer Cleophas?’
‘Precies andersom, mevrouw. Wel melk, geen suiker.’
Mevrouw Berk zette het volle kopje voor hem neer. ‘Alstublieft.’ Ze keek haar man aan. ‘Heb ik wel eens werk van mijnheer Cleophas gezien?’
Frans werd wakker, sloeg de rafelige dekens van zich af, stapte uit bed en liep naar het raam. Op de klok boven de fietsenstalling aan de overkant was 't over elven. Hij draaide zich om. Martie sliep nog. Ze lag voorover, het hoofd in haar armen. Haar donkere haren vielen voor haar gezicht.
Hij begon zich aan te kleden, er voor zorgend geen geluid te maken. Boven zijn hoofd hoorde hij zacht gemompel van stemmen. Ook daar waren ze wakker. Een nieuwe dag was begonnen. Terwijl hij zijn overhemd dichtknoopte, liep hij weer naar het raam en keek naar buiten. Beneden hem lag Wittenburg. De huizen aan de andere kant waren nog bewoond. Daar waren nog winkels en werkplaatsen, woningen en opslagplaatsen. De huizen aan deze kant van de straat waren, in afwachting van de sloper, al ontruimd en boden 's nachts onderdak aan zwervers en jongens en meisjes die, net als hij, van huis waren weggelopen. De ruiten waren lang geleden uit de ramen verdwenen, het dak lekte en de meeste deuren waren gesloopt, maar 's nachts vonden jonge mensen elkaar hier, kookten samen een maaltijd en sliepen in elkaars armen. Drie, vier keer per week doorzocht de politie de bouwvallen, op zoek naar minderjarigen, buitenlanders zonder verblijfsvergunning en voortvluchtigen. Martie en hij hadden iedere keer nog kunnen ontkomen.
‘Ben je al op?’
Hij draaide zich om. Zij zat rechtop in bed. De bleke huid van haar armen en schouders stak bijna niet af tegen de vuilwitte lakens. Ze streek haar haren uit haar gezicht en keek hem glimlachend aan.
| |
| |
‘Waarom ben je niet blijven liggen? 't Is nog vroeg!’
‘Bijna kwart over elf!’ Hij liep naar het matras, hurkte naast haar. ‘Ik zou om twaalf uur bij Kees zijn. Dat hebben we gisteren afgesproken.’
‘Waarom?’ Ze geeuwde, wreef de slaap uit haar ogen.
Hij liet een vinger over haar schouder, haar borst glijden. ‘We moeten vandaag het nieuwe nummer van de krant stencillen. Er staat 'n stuk van me in over de mijnen.’
‘Over de mijnen?’ Ze sloeg haar armen om haar knieën en keek hem verbaasd aan. ‘Dat ze dicht gaan en zo?’
‘Dat kunnen ze in iedere krant lezen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Over de manier waarop de mijnwerkers al die jaren zijn uitgebuit.’
‘Wat weet jij daarvan?’
‘M'n vader werkt toch op de mijn? En over de gevaren, die er zijn. Pas is er nog 'n vriend van 'm verongelukt. Daar gaat 't stuk ook over. En over rijke stinkerds, die de winst opstrijken en er niks voor hoeven te doen.’
Ze knikte begrijpend, maar erg veel kon het haar niet schelen, dat zag hij wel. Ze stond op, rekte zich uit en liep, naakt als zij was, op hem toe om hem 'n kus te geven. ‘Goed geslapen, professor?’
‘Ja.’ Hij sloeg 'n arm om haar heen, drukte haar tegen zich aan. ‘Is er nog wat van die koffie van gisteren?’
Ze maakte zich los, ontsnapte lachend aan een nieuwe omhelzing, hurkte bij het stapeltje kleren, dat naast het bed lag. Ze haalde er 'n busje onder uit, keek erin en knikte.
‘Nog net genoeg voor twee koppen.’ Ze schoot 'n spijkerbroek aan en wurmde zich in 'n truitje.
‘Ik moet even kijken of ik boven de spiritusbrander kan lenen.’
Hij keek haar na terwijl ze op blote voeten naar de deur liep. Ze wilde juist de kamer uitgaan toen hij zei: ‘Martie?’
Ze bleef staan, keek om. ‘Ja?’
‘Weet je dat ik van je hou? Heel veel?’
‘Rare jongen!’ Ze keek hem lachend aan. ‘Ik ben zo terug!’
Hij liep weer naar het raam en keek naar buiten. De klok van de fietsenstalling stond op half twaalf.
| |
| |
‘Ik ben blij, dat we nu alles hebben geregeld. Verder kan ik het dus allemaal aan u over laten?’ Bij de deur van de galerie bleef Charles staan.
‘Ja.’ Lucas Berk knikte. ‘Alleen dat contractje voor de zaalhuur moet je nog tekenen, maar dat krijg je wel over de post. Ik zal 't de juffrouw vandaag of morgen even laten uittikken. Jij hoeft er alleen maar voor te zorgen, dat je doeken hier op tijd zijn. De verzekering kunnen wij ook voor je regelen...’
‘Ik denk niet, dat ik ze laat verzekeren. Ik leen wel ergens 'n wagentje en rijd ze dan zelf hierheen. Dat scheelt me weer in de onkosten.’
Lucas Berk stak berustend een hand op. ‘Zoals je wilt. Maar het transport is dan voor eigen risico.’
‘Natuurlijk.’ Charles keek hem afwachtend aan. ‘Dan ga ik nu echt verdwijnen...’
‘Charles...’ Lucas Berk stak hem een zachte witte hand toe. ‘Het ga je goed. En dan tot volgende maand, zullen we maar zeggen.’
Toen Charles buiten stond, liep hij de Keizersgracht af tot hij aan een straathoek kwam. Wat kon hij nu het beste eerst doen? Hij wilde die nieuwe tentoonstelling in het Stedelijk gaan bekijken. Om vier uur zou hij Joost bij Eylders treffen. Voor die tijd wilde hij nog bij 'n paar boekwinkels langs en dan moest hij om 'n uur of zes maar ergens Chinees gaan eten voor hij de trein van zes voor half acht nam. Die film in het Leidsepleintheater kon hij maar beter afschrijven - of hij zou Joost moeten laten zitten. In dat geval haalde hij de middagvoorstelling. En dan had hij Betje nog beloofd in De Bijenkorf naar zilveren kousen te kijken, die ze bij de opening zou kunnen dragen. Hij dacht na. Die kousen konden ze natuurlijk ook volgende maand op de dag van de opening kopen. Daar was nu echt geen tijd voor. Hij had ook al beloofd naar Frans Vasterman uit te kijken. Alsof je die jongen zo maar uit de eerste de beste tram plukte! Soms had Betje echt geen idee van de dingen...
Hij besloot eerst naar het Stedelijk te gaan, dan was dat in ieder geval achter de rug. In de Leidsestraat wilde hij 'n tram nemen, toen hem opeens iets te binnen schoot. Op de hoek bij
| |
| |
de Algemene Bank stonden altijd van die jongens tijdschriftjes te verkopen. Als hij hun eens vroeg of ze Frans kenden? Het leek hem 'n uitstekend idee. Maar toen hij op de hoek van de Leidsestraat kwam en ze daar met hun kranten en blaadjes zag leuren, leek het hem verstandiger niets te vragen. Ze zouden Frans waarschijnlijk niet eens kennen en als het wel zo was, zouden ze hem toch niets zeggen. Die jongens vormden 'n soort clan, die niks van allerlei square voorbijgangers moest hebben. Omdat hij er nu voor de deur stond, stak hij even in café Reynders zijn hoofd om de deur. Geen Frans. Vanmiddag, wanneer hij naar Eylders (of naar de bioscoop) ging, moest hij er nog maar eens rondkijken. Betje had gemakkelijk praten. Je kon even goed een naald in een hooiberg zoeken.
‘Ik dacht, dat jij om twaalf uur bij Kees moest zijn!’ zei Martie. Ze zaten naast elkaar op de planken vloer met hun rug tegen de muur koffie te drinken.
‘Kees wacht wel,’ zei Frans. Hij legde zijn hoofd op haar schouder. ‘Waarom gaan we niet 'n eind lopen?’ Hij keek naar het bed. ‘Of zullen we gewoon hier blijven?’
Martie duwde lachend zijn hoofd weg. ‘En dan de hele dag onder de dekens liggen? Ik dacht dat je zo nodig aan de krant moest werken!’
‘Dat kan ook vanmiddag gebeuren.’ Hij stond op. ‘Heb jij nog geld?’
‘Nog twee of drie kwartjes. En jij?’
‘Twee gulden. We zouden wat kunnen roken en dan naar het Vondelpark gaan. 't Is mooi weer...’
Daar was ze meteen voor in. Uit de zak van haar versleten spijkerbroek kwam een lucifersdoosje waar nog precies genoeg weed in zat om een sigaret van te draaien. Behoedzaam strooide ze het uit over een vloeitje, rolde de sigaret en draaide de uiteinden dicht.
‘Vuur?’
‘Hier.’ Hij streek een lucifer aan en hield haar het vlammetje voor. Zij inhaleerde diep, gaf hem de sigaret. Hij deed een paar trekjes en zoog de rook diep in zijn longen. In de kamer hing de zoete lucht van de marihuana. Frans ging op bed liggen. Mar- | |
| |
tie kwam naast hem zitten. Ze rookten zwijgend. Toen de stick op was, drukte zij hem uit en liet zich achterover op bed vallen.
‘Eigenlijk zou ik je best eens mee naar huis willen nemen,’ zei hij. ‘Gewoon om je m'n vader en m'n moeder te laten zien.’
‘Hoe zouden die me vinden, denk je?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘M'n moeder en jij zouden samen best kunnen opschieten. M'n vader is veel moeilijker.’
‘Zou hij 'n hekel aan me hebben?’
‘'n Hekel?’ Hij dacht na. ‘Misschien. Hij is als de dood zelf te moeten denken. Hij praat liever anderen na. Als ze tegen 'm zouden zeggen: “dat is er een, die met iedere jongen in bed kruipt,” dan zou hij dat direct geloven. Begrijp je?’
Ze knikte. ‘Zo is m'n zuster ook. Altijd meteen 't slechtste van iemand denken, weet je wel?’
De marihuana gaf 'n gevoel van ontspanning. Een stroom van gedachten, beelden en ideeën spoelde door hem heen. Het viel niet mee nu op te staan en de bus naar het Vondelpark te nemen.
‘Zeg...’ Martie glimlachte slim. ‘Als we 't Vondelpark nou 'ns helemaal vergaten?’
‘En gewoon hier bleven?’
‘In bed?’
‘Tot vanavond?’
‘Mijn idee.’
Hij ging rechtop zitten en begon moeizaam zijn veters los te maken. Toen hij tegen haar aan kroop, lagen de spijkerbroek en het bloesje weer naast het bed op de grond, alsof ze er nooit waren weg geweest.
Eigenlijk was het onzin om, als je eindelijk eens een dag in Amsterdam was, 's middags in 'n bioscoop te gaan zitten. Het Leidsepleintheater kwam er daarom die middag niet aan te pas. Charles wandelde van het Stedelijk door de P.C. Hooftstraat (hoe lang was het geleden dat hij hier voor de etalages had gestaan? was er vroeger niet ergens 'n winkeltje waar je tweedehandsboeken kon krijgen? hij kon het nergens terugvinden) naar het Leidseplein. Hij zat bij Americain aan de leestafel en bladerde de kranten door, at 'n broodje, maakte ver- | |
| |
geefs 'n rondgang door Reynders (als die jongen daar niet zat, kon hij het zoeken net zo goed opgeven) en kwam eindelijk om kwart over vieren Eylders binnen.
‘Aha! Daar hebben we 't provinciaaltje, dat 'n dagje naar Amsterdam komt!’ zei Joost, die al aan de bar zat.
‘Wat dacht je!’ Charles ging naast hem zitten, bestelde bier. ‘Vanmorgen bij het eerste hanegekraai de bedstee uit, me met groene zeep gewassen en meteen de stadse kleren aan!’
‘Je gaat bij Berk exposeren, he?’ Joost wist altijd alles van iedereen. Ze kenden elkaar nog uit de tijd toen ze samen op de academie zaten. Charles was al gauw uit Amsterdam weggegaan en steeds verder het land in getrokken, tot hij ten slotte in het zuiden terecht kwam. Joost was Amsterdammer gebleven. Hij had een atelier aan de Haarlemmerhouttuinen en schilderde daar portretten en stillevens. Zijn vrouw werkte als onderwijzeres en zorgde ervoor dat er brood op de plank kwam. Op kunst had ze het niet erg begrepen en daarom was Joost meer in cafés in de binnenstad te vinden dan in zijn atelier waar hij, zoals hij zelf zei, ‘toch nooit wat aanmoediging kreeg’.
‘Zeg, hoor 'ns,’ zei Charles na zijn derde glas. ‘Ik zit met 'n probleem.’
‘Voor de dag ermee! Voor de dag ermee!’
‘Weet je iets van provo's af? Charles zuchtte. ‘Ik weet, dat ze niet meer bestaan, maar ik bedoel het soort jongens, dat ze zo noemden. Weet je waar die te vinden zijn?’
‘Overal,’ zei Joost.
‘Ik zoek 'n jongen, die van huis is weggelopen. Hij is naar Amsterdam gegaan en ik maak me sterk, dat-ie zich bij 'n groep heeft aangesloten.’
‘Tja...’ Joost haalde zijn schouders op. ‘Nou vraag je iets. Waar zou je zo'n jochie kunnen vinden? Ze noemen ze niet voor niks ongrijpbare jeugd!’ Hij dacht na. ‘Ben je al naar die provo-boot geweest?’
‘Die bestaat toch niet meer? Net als de provokelder. Die is ook ter ziele.’
‘Hier op de hoek staan altijd 'n stel van die knapen krantjes te verkopen. Waarom vraag je 't hun niet?’
| |
| |
| |
| |
Charles knikte. ‘Daar heb ik al aan gedacht. Denk je, dat ze 't zouden zeggen als ze 't wisten?’
‘Waarom niet?’ Joost schoof z'n lege glas van zich af. ‘We drinken er nog eentje, he?’
‘'t Is al bij vieren!’ zei Martie verbaasd. Ze keerde zich van het raam af en kwam terug naar bed. ‘Weet je, dat ik dacht, dat 't half drie was?’ Ze aarzelde even of ze weer naast hem zou komen liggen, begon zich toen aan te kleden. ‘Ik rammel van de honger! Zou je toch niet even langs Kees lopen? Hij zit vast nog bij Herman en Jannie aan de krant te werken!’
‘Als jij met me meegaat!’ Frans ging rechtop in bed zitten. ‘Misschien kun je helpen vouwen. 't Stencillen zal wel klaar zijn.’ Hij streek zijn haren uit zijn gezicht en staarde haar aan. ‘Weet je, dat 't 'n geweldige dag is geweest? Ik wist helemaal niet dat zo iets kon - gewoon de hele dag lekker bij elkaar in bed liggen vrijen. Dat zou iedereen 'n dag in de week moeten doen!’
Ze lachte. ‘Dat doen ze toch ook? Waarom dacht je, dat je zondags zo weinig mensen op straat ziet?’
‘Omdat ze allemaal in de kerk zitten natuurlijk!’ Hij leunde opzij, porde haar plagend in haar zij. ‘Geloof je echt, dat ze dan allemaal in bed liggen?’
‘Als je wilt, dat ik met je mee ga, moet je nou opstaan. En ik ga niet zitten vouwen of achter de nietmachine voor ik wat te eten heb gehad.’
‘Of te roken.’ Hij sloeg de dekens van zich af.
‘Of te roken.’ Ze gaf hem zijn kleren aan. ‘Weet je, dat je 'n enig Limburgs accent hebt? Niet afleren hoor!’
Frans kleedde zich aan. Ze gingen de straat op en namen de bus en waren 'n half uur later bij Herman en Jannie, die op hun zolderkamer, samen met Kees, het nieuwe nummer van Kartets aan het vouwen waren.
‘Eindelijk!’ zei Kees toen ze binnenkwamen. ‘Waar zaten jullie? Frans zou om twaalf uur hier zijn!’
‘We komen net uit bed,’ zei Martie. ‘Sorry, hoor.’ Ze pakte 'n stapel pagina's en schoof ze naar Frans. ‘Hebben jullie wat te eten in huis? We barsten van de honger.’
| |
| |
‘'n Restje haring in tomatensaus,’ zei Jannie. ‘Van gisteren en wat brood.’ Ze wees naar de muurkast. ‘Pak 't maar.’
Frans las eerst zijn eigen artikel door en zag, dat het duidelijk leesbaar gestencild was - wat je niet van de hele inhoud van Kartets kon zeggen - en begon de pagina's te vouwen. Kees en Jannie vouwden ook en Herman bundelde de pagina's tot complete nummers. Martie sloeg er 'n nietje door.
‘Lekker stukkie, Frans,’ zei Jannie.
‘Z'n eigen vader werkt in de mijn,’ zei Martie.
Ze werkten even zwijgend door. Er werd zwarte koffie gedronken en toen ze weer verder gingen, zei Kees: ‘Als we opschieten kunnen we er straks al de straat mee opgaan, dan hebben we vanavond wat geld.’
‘'t Vorige nummer verkocht lekker,’ zei Martie. ‘Ik ga er weer mee op het plein staan... Als we zorgen, dat we om 'n uur of negen allemaal hier zijn, halen we stuff en roken wat.’
‘'t Was bijna half zes toen Charles het café verliet. Op het plein was het druk. Mensen kwamen van hun werk, haastten zich naar huis. Voor de Algemene Bank, op de hoek van de Leidsestraat, stonden twee langharige jongens met het Algemeen Handelsblad en 'n donker meisje in 'n versleten spijkerbroek, dat 'n tijdschriftje verkocht. Toen hij dichterbij kwam, zag hij, dat 't Kartets heette.
‘'t Nieuwe nummer, meneer?’ Ze hield hem het blad voor. Op het omslag stond een wat onbeholpen tekening van een Amerikaans soldaat, die 'n dode Vietnamees van sigaretten, kauwgom en whisky voorzag. ‘In het kader van het pacificatieplan’ stond eronder.
Hij keek haar aan. ‘Wat is 't voor 'n blad?’
‘'n Blad voor iedereen,’ ze glimlachte. ‘'n Piek per stuk.’
Hij grabbelde in zijn zak naar geld, gaf haar 'n gulden en nam het blad in ontvangst. Even schoot door zijn hoofd haar naar Frans Vasterman te vragen, maar zij stond haar blaadje al bij 'n paar matrozen aan de man te brengen. Hij liep naar een van de twee jongens, die het Algemeen Handelsblad verkochten.
‘Kennen jullie iemand, die Frans Vasterman heet?’
| |
| |
‘Nooit van gehoord... Avondblad!’ Hij scheen de vraag nauwelijks gehoord te hebben, had het te druk met zijn kranten. ‘Avondblad!’
Charles aarzelde. Zou hij het die ander vragen? Toen haalde hij zijn schouders op en liep verder. Hij ging bij de Moderne Boekhandel naar binnen, toen bij de Athenaeum Boekhandel en ten slotte - het was vijf voor zes en ze gingen al sluiten - liep hij nog snel door de buitenlandse afdeling van Allert de Lange.
Even voor half zeven zat hij in een van de Chinese eethuizen in de Binnen Bantammerstraat en bladerde, in afwachting van z'n Loempia Speciaal en de Foe Yoeng Hai, het nummer van Kartets door. Er stonden artikelen in over luchtvervuiling, rassenscheiding, oorlogsvoorbereiding, bruut politie-optreden en de woningnood en dat waren allemaal onderwerpen waar Kartets zich vierkant tegen keerde. Het maakte in zijn geheel 'n strijdbare indruk en Charles wilde het juist dicht slaan en in zijn zak steken, toen hij plotseling een kop zag, die zijn aandacht trok: Mijnwerkers worden in de steek gelaten! Hij las de eerste regels en liet toen zijn blik over de pagina glijden, hier en daar fragmenten kiezend, die zijn aandacht trokken. Ondanks de rancuneuze toon van het stukje, was het door iemand geschreven, die wist waar hij over praatte. Hij bladerde om en keek naar de ondertekening ‘f.v.’
Charles legde het blad neer. Hij wist, dat hij Frans had gevonden. f.v. moest Frans Vasterman zijn, daaraan was geen twijfel mogelijk. Haastig las hij het artikel nog eens door. De grieven, die er werden gespuid (‘Zo lang hij maar genoeg goedkope kolen naar boven bracht, was de mijnwerker de man, die door zijn bazen in de watten werd gelegd. Nu de produktie afneemt en te duur wordt, hebben ze hem niet meer nodig en laten ze hem in de kou staan!’) waren grieven, die hij al vaak genoeg van Frans te horen had gekregen (‘Wat heeft men aan de culturele vorming van de mijnwerker gedaan? Ze gaven hem meer dan genoeg centen om 'n televisietoestel te kopen. Daar bleef 't bij!’).
| |
| |
De Loempia Speciaal werd gebracht. Even later kwam de Foe Yoeng Hai. Charles at en vroeg zich af wat hij moest doen. Teruggaan naar het Leidseplein om dat Kartetsmeisje te vragen waar hij Frans Vasterman kon vinden? Hij was er opeens zeker van, dat zij hem kende. Het was nu kwart voor zeven. Dat kind zou er natuurlijk niet meer zijn - die was gaan eten. Bovendien zou hij zijn trein missen, maar dat was iets waarover hij zich niet kon opwinden. Hij sloeg het blad weer open en zocht het adres van de redactie. Een straat waar hij nog nooit van gehoord had. Als hij eens 'n taxi nam en erheen ging? 't Was natuurlijk de vraag of er iemand thuis zou zijn. Misschien was het beter gewoon terug naar huis te gaan en daar een brief te schrijven. Daarin zou hij dan duidelijk kunnen maken, dat hij een goede vriend van Frans was en dat die niet bang hoefde te zijn, dat hij zijn adres, tegen zijn wil, zou doorgeven. Ze zouden Frans natuurlijk die brief laten lezen en die zou dan zelf wel contact opnemen...
Acht minuten voor zeven. Nu moest hij opschieten, anders haalde hij de trein niet. Hij at zijn bord leeg, wenkte de kelner en rekende af. Toen hij buiten stond, was het bij zevenen. Haastig liep hij de straat uit en de Geldersekade af in de richting van het station. Het was al donker geworden. Onderweg dacht hij na over de brief, die hij Kartets zou schrijven. Misschien was het beter er eerst met Betje over te praten. Die kwam altijd op ideeën waar hij geen ogenblik aan gedacht had.
Voor het station stonden bloemenverkopers en dezelfde langharige jongens (als je goed keek, leken ze net zo op elkaar als al die kale kerels) met de avondbladen. Hij liep naar de oversteekplaats, wachtte met twintig, dertig anderen tot het licht op groen zou springen en zij het station konden binnengaan. Bussen, taxi's reden voorbij. Twee Amerikaanse verlofgangers - kleine, kaal geknipte kinderkopjes, nylonjackets met een rug vol lef (‘Flying Tigers’, ‘Hell on Wheels’), witte sokken - kwamen naar buiten.
Het licht sprong op groen. Mensen begonnen over te steken. Charles stapte van de stoep.
‘Kartets! Mijnwerkers worden in de steek gelaten! Het nieuwe nummer van Kartets!’
| |
| |
Hij bleef staan, draaide zich om, ging de stoep weer op.
‘Leest Kartets! Het nieuwe nummer!’
De stem kwam dichterbij. Charles hield zich met moeite staande in de mensenstroom. Aktentassen porden in zijn maag en rug, schampten langs zijn armen. Mensen haastten zich slaapwandelend voorbij, onweerstaanbaar aangetrokken door de helder verlichte stationshal.
‘Het nieuwe nummer van Kartets! Mijnwerkers worden in de steek gelaten!’
Plotseling zag hij hem en herkende hij de stem. Het was Frans. Hij droeg een witte spijkerbroek en een oude, haveloze trui. Zijn haren waren nog langer geworden en vielen voor zijn gezicht.
‘Leest Kartets! Het nieuwe nummer! Een gulden maar voor het enige blad, dat de waarheid brengt!’
Charles worstelde zich tegen de mensenstroom in, die hem wilde mee sleuren - de stationshal in. Hij wrong zich langs studenten, militairen, vakantiegangers en bleef toen hijgend voor Frans staan.
| |
| |
‘Kartets! Het nieuwe nummer. Leest...’ Hij keek op, veegde zijn haren uit zijn gezicht, staarde hem stomverbaasd aan. ‘Charles! Wat doe jij hier?!’
‘Ik moest in Amsterdam zijn... Ik wilde net naar de trein gaan toen ik je zag.’ Hij keek naar de stapel bladen, die Frans over zijn arm hield. ‘Heb je even tijd? Of moeten eerst al die nummers van de hand?’
‘Waarom?’ Het klonk argwanend.
‘We zouden 'n kop koffie kunnen drinken.’ Hij keek om zich heen en wees toen naar het Noord-Zuidhollands Koffiehuis aan de andere kant van het plein. ‘Daar?’
‘Ik kan wel even weg...’ Frans keek naar zijn bladen. ‘Maar ik moet proberen er 'n flink stel kwijt te raken...’
‘Dat snap ik.’ Charles stak zijn hand in zijn zak en haalde er een tientje uit. ‘Alsjeblieft. Geef me daar tien nummers voor, dat zet wat zoden aan de dijk. Maar nu gaan we eerst even daarheen. We hebben elkaar in zo'n lange tijd niet gezien!’
‘Wat kwam je in Amsterdam doen?’ vroeg Frans toen ze in het café achter een kop koffie zaten.
‘Ik krijg hier 'n expositie. In Galerie Berk. Vanmorgen heb ik alles met ze in orde gemaakt. Uitnodigingen, prijzen...’
‘En nu ga je weer naar huis?’
Hij knikte. ‘Ik had de trein van zes voor half acht willen nemen. Dat wordt nu die van zes voor half negen.’
‘O.’ Frans zweeg, dronk zijn koffie. Toen opeens: ‘Hoe is 't thuis? Ik bedoel - bij mij thuis?’
‘Goed.’ Charles speelde met zijn lepeltje. ‘Iedereen kan nu zien, dat je zuster 'n kind krijgt en daar wordt natuurlijk het nodige over gekletst...’
‘Hoe reageren ze daarop? Toke en vader en moeder?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze komen er wel overheen, lijkt me... Je moeder is 'n flink wijf, ook al schijnt ze 't me kwalijk te nemen, dat jij 't huis uit bent... Ze weet, dat ik je 'n keer 'n paar tientjes heb gegeven, dus je snapt wel...’
‘Van dat geld ben ik naar Amsterdam gegaan.’
‘Precies.’ Charles leunde achterover in zijn stoel en keek Frans aan. ‘Ze missen je heel erg, geloof ik. Wil je niet liever naar huis komen?’
| |
| |
‘Waarom?’ vroeg Frans. Zijn stem schoot opeens uit. ‘Dat zou toch maar weer gedonder worden. Twee dagen zou 't goed gaan, maar dan is 't weer 't ouwe liedje... Vader en ik kunnen samen niet opschieten. Dat ligt niet alleen aan hem, hoor... Ik ben ook geen lekkere jongen.’
‘Als jullie nou eens rustig met elkaar praatten...’
‘Dat gaat niet. Dat hebben we al zo vaak geprobeerd.’
‘Misschien als ik erbij was?’ Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Nee, daar zou je vader nooit aan beginnen. Hij gaat er natuurlijk van uit, dat 't iets is tussen hem en jou en dat vreemden daar geen moer mee te maken hebben.’
Frans knikte. ‘Laat mij maar hier blijven, Charles. Vertel ze, dat je me gesproken hebt en dat 't best met me gaat. Morgen of zo zal ik weer 'n brief schrijven. Zeg dat maar.’
Charles keek hem nieuwsgierig aan. ‘Gaat 't echt goed met je?’
‘Ik voel me heel happy.’
‘Heb je vrienden?’
‘Vrienden genoeg.’ Hij lachte. ‘En vriendinnen ook wel!’ Hij pakte een nummer van Kartets. ‘En ik kan nu eindelijk iets doen. Er staat 'n artikel van me in...’
‘Dat heb ik gezien.’
‘Ja?’ Hij keek hem waarderend aan. ‘Jij hebt dus al 'n nummer gekocht, he? Echt iets voor jou. Ik had 't kunnen weten.’
‘Op 't Leidseplein van 'n meisje...’
‘Da's Martie. Als ze allemaal waren zoals zij... We maken de krant met 'n man of vijf.’
‘Luister Frans,’ zei Charles opeens. ‘Kun je me je adres geven? Ik beloof je, dat ik het niemand anders zal vertellen. Het is maar voor 't geval... Als ze je vanwege het een of ander heel dringend nodig hebben. Als er thuis iets gebeurt of zo.’
Frans knikte. Maar dan alleen op voorwaarde, dat niemand anders er de beschikking over zou krijgen. Ze zouden het toch alleen maar gebruiken om hem door de politie te laten ophalen. Als z'n ouders hem wilden schrijven, konden ze dat poste restante doen. Hij zou 'n paar keer per week naar het postkantoor gaan om te kijken of er 'n brief was.
| |
| |
Ze praatten nog wat over de mensen thuis (Pie Olivier veroordeeld?! Helga weer terug?!) en namen toen afscheid. Frans ging het restant van zijn bladen verkopen. Toen Charles Cleophas op het perron kwam, reed de trein binnen.
|
|