| |
| |
| |
Negen
Bij nader inzien leek het Mia toch verstandiger Pierre nog niets over het vaderschap van Pie Olivier te zeggen. Hij moest eerst het feit, dat Toke een kind kreeg op zijn gemak verwerken. Daarna zou ze Pie's aandeel in die gebeurtenis wel onthullen. Het had geen zin de ene slag direct door een andere te laten volgen. Zij kende Pierre; hij legde zich vaak moeilijk bij de dingen neer en het feit, dat de jongen aan wie hij de grootste hekel had, nu juist de vader van Tokes baby was, zou een vloed van verwijten, insinuaties en verdachtmakingen oproepen. Voor dat alles was later nog tijd genoeg. Toke moest zich eerst maar eens wat beter gaan voelen.
Veel tijd om over Pie's vaderschap na te denken kreeg Mia zelf ook niet, want toen Frans die zaterdagavond thuis kwam, bracht hij nieuws, dat in de Berenkuil de nodige opschudding veroorzaakte.
Pierre en Mia zaten naar de televisie te kijken toen hij de kamer binnen kwam. Het was bij elven en op Duitsland was juist de zaterdagse hoofdfilm begonnen, die ze geen van beiden ooit oversloegen. Frans schonk zich zelf een kop koffie in, ging aan tafel zitten en zei: ‘Zeg... U raadt nooit wie ik vanavond heb gezien...’
‘Mmmmm?’ zei Mia. Pierre luisterde niet en was met zijn hoofd bij de film.
‘Gert mocht vanmiddag de wagen van z'n broer lenen,’ zei Frans. ‘We zijn naar Maaseik gereden en hebben daar wat rond gelopen.’
Mia knikte en Pierre mompelde iets.
‘We zijn naar de film geweest en hebben 'n paar worstjes gegeten en toen zijn we teruggegaan...’
‘Hou nou eens even je mond!’ zei Pierre geprikkeld en Mia fluisterde: ‘Straks... Laten we eerst naar de film kijken.’
‘Toen we buiten de stad waren,’ zei Frans gedempt en heel vlug, alsof hij bang was, dat ze hem het zwijgen zouden op- | |
| |
leggen voor hij kans had gekregen het belangrijkste te vertellen, ‘stopten we bij 'n café om 'n paar pilsjes te drinken...’
‘Hou je nou je mond of niet?!’ Pierre maakte zijn ogen los van de beeldbuis en draaide zich om.
‘Helga Mostard stond daar achter de tapkast,’ zei Frans. Hij glimlachte tevreden. Zijn woorden hadden precies de uitwerking, die hij verwacht had. Zij vader en moeder schenen de film op slag vergeten en keken eerst elkaar en toen hem aan.
‘Wat zeg je?’ vroeg Pierre, die zich helemaal omdraaide. ‘Bedoel je, dat je haar daar in een café hebt zien staan?’
‘Mmmmm...’ Frans knikte verstrooid. Hij scheen opeens al zijn aandacht bij de film te hebben.
| |
| |
‘Waar was dat precies?’
‘O... dat weet ik niet meer...’ Hij haalde zijn schouders op, wendde zijn ogen geen moment van het scherm af.
‘Frans... Vertel nou eens precies wat er gebeurd...’ Mia stootte hem aan. ‘Wat was 't voor 'n café?’
‘He? O, dat café...’ 'n Vaag gebaar. ‘'n Gewone kroeg was 't...’ Hij knikte waarderend. ‘Leuke film. Zullen we hem eerst even uit kijken?’
‘Wat voor 'n café?’ vroeg Mia weer. ‘Ik bedoel - hoe heette dat en waar was het precies?’
‘Zet nou eindelijk eens dat rotding af!’ Pierre schoot overeind en schakelde het toestel uit. ‘Nou kunnen we praten! Dat ding staat altijd maar aan... gaat overal dwars doorheen...’
‘Wat was 't voor 'n café?’ vroeg Mia weer. Ze ging aan tafel zitten. Pierre stond op, deed 'n paar passen naar de deur. ‘Waar ga je heen?’
‘Dries waarschuwen... Hij moet 't weten...’
‘Wacht nou even!’ Ze wees op z'n stoel. ‘Ga nou nog even zitten. Laat die jongen nu eerst eens rustig vertellen...’
Pierre ging weer zitten en Frans vertelde hoe ze met z'n drieën wat in Maaseik hadden rondgelopen en toen, voor ze weer naar de grens en naar huis reden, bij 'n kroegje langs de grote weg hadden aangelegd.
‘Hoe heette die kroeg?’ vroeg Pierre.
‘Capriccio of zo iets,’ zei Frans. ‘Veel bijzonders was 't niet... Ik bedoel, 't was maar 'n klein ding. Iets voor vrachtwagenchauffeurs of zo... Je kon er frieten eten...’
‘En Helga stond er achter de tap?’
Hij knikte.
‘Herkende ze je?’ vroeg Mia.
‘Nou en of! Ze werd spierwit toen ze me zag... Ik zei: “Dag mevrouw Mosiard” en ze knikte heel haastig en ging toen even weg. Toen we weggingen, kwam ze pas weer binnen... Ze schaamde zich, denk ik.’
‘Ik moet 't Dries vertellen.’ Pierre stond op en nu liet Mia hem gaan. Ze schonk Frans opnieuw koffie in, informeerde of 't wel 'n net café was en hoe Helga er uit had gezien.
‘Het was net als al die andere Belgische cafés,’ zei Frans.
| |
| |
‘Met gekleurde kerstboomlichtjes langs de muur en 'n jukebox, u weet wel.’
Mia wist 't niet, maar begreep vaag wat hij bedoelde. ‘En hoe zag ze er zelf uit?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Gewoon... Maar ze had zo'n hoog kapsel, zo'n suikerspin.’
‘En wat droeg ze?’
Hij zuchtte en probeerde het zich te herinneren. ‘'n Bloemetjesjurk, geloof ik... Ja, 'n lichte jurk met van die grote rode bloemen er op en met 'n blote hals.’
‘'n Blote hals?’ vroeg Mia onzeker.
‘En behoorlijk!’
Pierre kwam met Dries binnen. Frans moest alles nog eens precies en tot in de kleinste bijzonderheden vertellen. Op 'n stukje papier tekende hij waar het café te vinden was en toen dat gebeurd was, vond Mia dat het voor hem hoog tijd was om naar bed te gaan.
‘Maar anders blijf ik altijd op tot...’ begon hij.
‘Niks mee te maken,’ zei Pierre. ‘Als je moeder zegt, dat je nu naar bed gaat, ga je nu naar bed. En als je nog geen slaap hebt, ga dan maar wat op je kamer zitten lezen. Als je maar zorgt, dat je Nico niet wakker maakt.’
Frans verdween mopperend naar boven en Pierre zette de fles keizerbitter op tafel.
‘'n Glaasje, Dries?’
‘Daar ben ik wel aan toe, Pierre.’
‘Jij ook?’ Hij keek Mia aan. Zij knikte. Pierre schonk drie glaasjes vol en schoof ze hen toe. Er werd geproost. Dries dronk het zijne in een teug leeg, schoof het naar Pierre en liet zich opnieuw inschenken.
‘In ieder geval zijn we nou 'n stuk verder,’ zei Mia. ‘We weten waar ze heen is gegaan.’
‘Ik begrijp niet hoe ze zo iets kon doen...’ Dries schudde zijn hoofd. ‘Je laat je man en kind toch niet in de steek om ergens in 'n café te gaan staan? Hoe is ze daar terecht gekomen...?’
‘Misschien heeft ze iemand gevonden, die haar...’ Pierre aarzelde en zweeg.
| |
| |
‘Als ze iemand aan de hand had gehad, moest ik het weten! Ze kon niets buiten mij om doen!’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Mia. ‘De laatste tijd was je zelf ook nogal eens de deur uit...’ Ze keek hem aan. ‘Helga had helemaal niks aan de hand, Dries! Dat kan ik je met m'n hand op m'n hart zeggen. Daarvoor ken ik haar te goed... Trouwens - als het wel zo was, zou ik het zeker hebben gezien. Ik zag precies wie er bij jullie in en uit gingen wanneer jij op de mijn was en ik heb niks gemerkt...’ Zij zuchtte. ‘Nee... je hebt haar gewoon zelf zo ver gebracht... Je hebt haar zelf de deur uitgejaagd met die blonde van je...’
‘Dat is voorbij,’ zei Dries geprikkeld. ‘Die heb ik sinds Helga weg is niet meer gezien... Ze woont niet eens meer in Kerkrade, geloof ik...’ Hij zat met zijn hoofd in zijn handen. ‘Ik snap niet hoe ze zo iets heeft kunnen doen... 'n Blote hals, dat is niks voor Helga...’
‘Dacht ik ook al,’ zei Mia.
‘God weet wat ze haar daar laten doen,’ zei Pierre. Hij schonk nog een keer in, duwde toen de kurk op de fles en zette de keizerbitter in de kast. ‘Al die Belse cafés stikken van de animeermeiden. Ze hebben niet eens 'n werkvergunning nodig.’
Dries stond op. ‘Morgen ga 'k erheen... Ik wil met 'r praten... Haar daar weghalen...’
Pierre knikte. ‘'t Is 't beste wat je kunt doen.’
‘Rij er meteen na de kerk heen,’ zei Mia. ‘Dan is 't er misschien nog niet druk...’ Zij staarde hem nadenkend aan. ‘Alleen is er dan kans, dat je haar d'r nog niet treft... Misschien werkt ze alleen in de namiddag en de avond.’
‘Dan kom ik wel te weten waar ik haar kan vinden,’ zei Dries. Zijn oude zelfverzekerdheid scheen opeens terug te zijn. Hij stond rechtop, zijn handen in zijn zakken en knikte bedachtzaam. ‘Dat zal ik doen. Morgenvroeg rijd ik erheen... Ze zal gek opkijken als ze me opeens voor zich ziet staan...’
‘Doe geen gekke dingen, Dries,’ zei Mia ongerust. ‘Word niet kwaad op 'r... 't Is niet allemaal haar schuld - vergeet dat niet!’
‘Laat 'm nou maar z'n gang gaan.’ Pierre liep met hem naar de deur, kwam even later terug. ‘'t Is alleen verdomd jammer,
| |
| |
dat ze die jongen vanavond heeft gezien...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nou is ze natuurlijk gewaarschuwd.’ Hij scheen het allemaal als een spannend spel te zien. ‘Wat doet zo'n snotneus ook in zo'n café...’ Nijdig haalde hij de fles keizerbitter weer uit de kast en schonk zich zelf nog eens in.
Mia lachte. ‘Als hij daar niet was geweest, zouden we nog niet weten waar ze zit!’
Met zijn glaasje in zijn hand staarde Pierre even voor zich uit. Toen knikte hij langzaam. ‘Dat is waar natuurlijk. Dat is waar...’
De volgende ochtend, kort na de mis van elven, reed Dries naar Maaseik. Mia stond in de voorkamer en keek zijn deuxchevauxtje na tot het de hoek omging. Toen liep ze door de open tuindeuren van de achterkamer naar buiten, waar ze allemaal aan de koffie zaten. Het was een warme dag. Kleine witte wolken trokken traag langs de blauwe hemel en alle geluiden, geuren, mensen en dingen, heel de wereld, paste precies in de trage rust van een zomerzondag.
Ze zaten allemaal rond het tuintafeltje. Pierre met het laatste nummer van Revu en Toke met haar Margriet. Greet en Ria keken samen de Muziekexpres door en Frans zat met zijn benen over de leuning van de tuinstoel en rookte een sigaret. Bonnie zat naast hem op de grond en was druk bezig haar pop uit te kleden. Op het tafeltje stonden de koffiekopjes en de schoteltjes met vlaai. Een paar wespen krabbelden onrustig over het witte tafelkleedje. In een van de aangrenzende tuinen speelde een radio operettemuziek. Du, du, du sollst der Kaiser meiner Seele sein.
‘Is-ie weg?’ vroeg Pierre, zonder van zijn lectuur op te kijken.
‘Ja. Ik ben benieuwd...’ Zij ging naast hem zitten.
‘Gaat-ie haar halen?’ vroeg Frans met zijn sigaret in zijn mond.
‘Hou jij je d'r buiten,’ zei Pierre scherp.
‘Goed hoor! Ik zeg al niks meer!’
Hij keerde zich met een ruk naar zijn zoon. ‘Wil je nu eindelijk eens leren die brutale bek dicht te houden? Anders sla ik hem nog eens dicht!’
‘Pierre...!’ zei Mia zacht.
| |
| |
‘Ach, wat...’ Het klonk verontschuldigend. ‘Dat jong haalt je ook 't bloed onder je nagels uit!’
‘Hij heeft toch niks miszegd?’
‘Wat jij niks noemt!’ Hij legde zijn blad weg, ging rechtop zitten. ‘Ergens anders speelt-ie voor de aardige jongen... je moet die meneer De Wever over hem horen... Maar hier vindt-ie het niet nodig zich anders voor te doen dan hij is...’ Pierre schoof driftig zijn kopje weg.
Frans zuchtte. Hij hoorde het al. Als z'n vader in zo'n stemming was, kon hij maar beter weggaan. Anders bleef het toch de hele dag maar opmerkingen en terechtwijzingen regenen. Hij stond op.
‘Waar ga je heen?’
‘'n Eindje lopen...’
‘Waarheen?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik nog niet.’ Het klonk heel geduldig. Hij ging het huis binnen en toen de trap op naar zijn kamer om daar zijn geld uit zijn andere broek te halen. Het was prachtig weer. Misschien kon Gert wel weer de wagen van zijn broer krijgen... Toen bedacht hij opeens, dat Gert naar Nijmegen was. Ze hadden er de een of andere familiebijeenkomst. Hij zuchtte. Als hij de trein naar Maastricht eens nam? In gedachten zag hij de terrasjes rond het Vrijthof vol vaders, moeders en kinderen in zondagse kleren zitten en de trottoirs wemelden natuurlijk van jongens, die met hun verloofde wandelden. Dat was ook niks... Boven, op zijn kamer, bleef hij besluiteloos voor het raam staan en luisterde naar de stem van zijn vader - dat verbitterde, wat scherpe geluid. Natuurlijk meende hij niet alles wat hij zei, maar wat had hij toch gedaan om hem dat alles te laten zeggen? Was het werkelijk nog allemaal vanwege die mislukking op school en die mislukte baantjes?
‘Je moet die jongen niet verkeerd beoordelen, Pierre...’ Zijn moeder zou het wel weer voor hem opnemen. Had ze dan nog niet in de gaten, dat het toch niks uithaalde?
‘Frans bedoelt het niet zo kwaad, pappa...’ Als Toke verstandig was, hield ze zich erbuiten.
‘Hou jij je mond maar! Jij bezorgt je moeder en mij al meer
| |
| |
dan genoeg zorgen!’ Alsjeblieft! Tot het kind er was, kon ze beter maar net doen alsof ze gek was! Idioot idee, dat ze weer 'n baby in huis zouden krijgen... Hij probeerde zich te herinneren hoe het was toen Bonnie geboren werd.
‘Ik ben benieuwd of Dries haar straks mee naar huis brengt!’ 'n Handige poging van z'n moeder om het gesprek op iets anders te brengen. Z'n vader mompelde iets onverstaanbaars, verdiepte zich weer in zijn blad.
Frans stak het geld bij zich en ging naar beneden. Terwijl hij de trap af liep, bedacht hij opeens, dat Reineke nu de hele dag alleen thuis zou zijn. Misschien had ze zin mee te gaan. Ze zouden naar de film kunnen gaan of zo maar wat door de stad kunnen lopen. Om geen nieuwe stortvloed van op- en aanmerkingen over zich af te roepen, ging hij de tuin niet meer in, maar trok voorzichtig de voordeur achter zich dicht.
‘O,’ zei Reineke toen hij vroeg of ze mee wilde. ‘Maar ik moet werken. Morgen hebben we 'n meetkundeproefwerk en ik heb er nog helemaal niks aan gedaan.’
‘Je kunt toch wel even weg? 'n Uurtje of zo?’
‘Nou... nee,’ zei ze. Ze aarzelde. ‘En ik moet m'n Duits nog doen... Ik heb vader beloofd thuis te blijven.’
‘Ik... ik zou het erg leuk vinden als je met me mee zou gaan.’ Hij meende dat echt en glimlachte wat verlegen. ‘Ik bedoel - ik heb geld... We zouden naar de film kunnen gaan of misschien ergens iets drinken...’ Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde er twee tientjes uit. ‘Alsjeblieft!’ Hij rammelde veelbetekenend met de twee of drie losse guldens die nog in zijn zak zaten.
‘Hoe kom je aan al dat geld?’ Ze keek hem achterdochtig aan.
‘Dat... dat is van mij!’ Hij zei het haastig alsof hij haar ervan wilde overtuigen, dat ze hem niet hoefde te wantrouwen.
‘Zakgeld?’ vroeg ze ongelovig.
‘Dat is maar 'n paar gulden... De rest heb ik zelf verdiend!’
Hij vertelde hoe hij Charles Cleophas 'n paar middagen had geholpen met het opspannen van doeken. ‘Ik heb ook nog wat boodschappen voor 'm gedaan. Hij gaf me twee tientjes voor de moeite.’
| |
| |
‘Ik wist niet, dat je hem kende!’ Ze keek hem verbaasd aan. ‘Hoe heb je hem ontmoet?’
‘Ik kwam langs de Withof toen hij met z'n verhuizing bezig was en toen heb ik hem wat geholpen... Later ben ik er nog 'n keer geweest. 't Zijn fijne mensen... Je kunt met ze praten.’
‘Weten je vader en moeder dat?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik vertel het ze ook niet. Iedereen, die anders is dan zij deugt niet...’
‘Het lijken mij ook wel vreemde mensen...’ Ze haalde haar schouders op. ‘Weet je, dat ze niet eens getrouwd zijn?’
‘Nou en?’
Ze haalde weer haar schouders op en sloot de voordeur half. ‘Vind je het erg als ik nu weer ga werken...? Ik... ik kan echt niet met je meegaan.’
Opeens kwam een gedachte bij hem op. ‘Of wil je vader het niet?’
Ze opende haar mond en aarzelde. Toen: ‘Dat... dat heeft er niets mee te maken... Ik zei je toch, dat ik moest werken?’
Hij knikte. ‘Ja. Morgen heb je een meetkundeproefwerk. Succes ermee!’ Hij lachte grimmig en trok de deur zo hard dicht, dat hij haar uit de hand schoot en met een klap in het slot viel. Zij opende hem, deed een stap naar buiten: ‘Frans! Luister nou eens...!’
Maar hij luisterde niet. Hij liep driftig de straat uit, langs de winkel van Olivier, langs de huizen van Staretz en Muyens en hoe ze verder allemaal nog mochten heten en toen de hoek om.
Bij de bushalte bleef hij staan. Nergens was een sterveling te zien. De straat lag verlaten in de zon. De hitte stond als warm water tussen de huizen. Zou het nu overal zo nadrukkelijk zondag zijn? Hij keek erkers binnen, zag verlaten voorkamers (koel, leeg, potplanten op de vensterbank, helderwitte vitrages, boven de schoorsteenmantel een donkerbruin crucifix met roodkoperen corpus, soms een schilderij van een vaasje met een orchidee er in) en daarachter huiskamers met open tuindeuren en de familie eeuwig koffiedrinkend tussen de perkjes. Hij wachtte tien minuten op de bus en in al die tijd kwam er niemand voorbij; geen mensen in zondagse kleren
| |
| |
achter wiegende kinderwagens, geen jongens op snelbrommers met achterop meisjes in amazonezit, geen hond - helemaal niemand.
De bus stopte. Achterin een bejaard echtpaar, de man met een wandelstok tussen de knieën, verder alleen lege plaatsen. Frans stapte in en betaalde en de bus begon te rijden, door verlaten, zonbeschenen straten; langs etalages waar winkeliers hun waren met vellen geel cellofaan tegen het helle licht beschermden. Frans keek naar de huizen, naar de kerken waaruit drommen mensen in donkere of grijze kleren kwamen; naar de gebouwen van de mijn, die er opeens zo zondags uitzagen. Hij dacht aan de dagen, de weken en maanden, die achter hem lagen en aan de gebeurtenissen van de vorige avond en van deze ochtend. Het zou goed zijn als Dries Mostard haar niet zou vinden. Waarom bleven mensen elkaar achterna lopen en het leven zuur maken als zij ook vrij en gelukkig konden zijn? Hij herinnerde zich de firma Dompvloed (waarom mocht hij zijn eigen brieven nooit open maken? waarom was zijn moeder hem voor geweest?) en de sollicitatiegesprekken, die gevolgd waren en alle op niets waren uitgelopen. Ze moesten hem niet, dacht zijn vader. Best mogelijk, maar hij moest hen niet.
De bus stopte voor het station. Frans stapte uit, bleef staan en keek het bejaarde echtpaar na, dat in het station verdween. Hij zag de schaduwen van de huizen en de twee taxi's, die vergeten langs het trottoir stonden en waarin de chauffeurs zaten te slapen. Een paar mensen stonden voor de vitrines van de bioscoop aan de overkant. het eiland der begeerte. Een jongen en een meisje gingen naar binnen.
Hij voelde het geld in zijn zak. Twee briefjes van tien en drie losse guldens en opeens - zonder dat hij het wilde, zo helemaal vanzelf - liep hij het station binnen. Het was koel in de grote hal. Het bejaarde echtpaar was verdwenen. Hij liep naar het loket en vroeg aan het meisje, dat er achter zat: ‘Wat kost 'n enkele reis Amsterdam?’
‘Elf gulden tachtig.’
‘Geeft u me er maar een.’
Hij legde twaalf gulden op de draaischijf, nam het kaartje
| |
| |
| |
| |
en twee dubbeltjes in ontvangst en stak ze in zijn zak. Terwijl hij het perron op liep, bedacht hij, dat hij iets minder dan de helft over had. Elf gulden twintig. Dat was genoeg om te eten, te slapen. Hij ging op een bank zitten en keek naar de reclamebiljetten van Velasquez en Samson Shag en de rvs (Sinds 1838) en zag toen dat er geen andere mensen waren. Misschien was het te warm om te reizen.
De trein kwam en hij stapte in en rookte een sigaret en gaf zijn kaartje aan de conducteur (‘Sittard overstappen’) en bladerde in een oude krant, die in het bagagenet lag en uitsluitend over voetballen scheen te gaan. In Sittard stapte hij over en toen de trein begon te rijden, leunde hij tegen het raampje en keek naar de dorpen en heidevelden, de bossen en akkers, de weilanden en heuvels, die voorbij schoven. Roermond. Weert. Eindhoven. Den Bosch. Utrecht. Op alle stations stonden mensen met koffers en onhandige, in bruin pakpapier gewikkelde pakketten. Vrouwen droegen te warm geklede baby's en bleke kinderen in zondagse pakjes zaten tegenover hem en lazen de Donald Duck. Overal schenen mensen op reis te gaan. Alleen thuis, in Heerlen, was hij de enige geweest.
|
|