| |
| |
| |
Zeven
De begrafenis van Walter Mankowiecz trok veel belangstelling. Er waren familieleden en buren, vrienden en bekenden; er waren ondergronders, die hem goed of minder goed gekend hadden; er was een afvaardiging van de directie van de mijn en er waren persfotografen - mijnongelukken kwamen nu eenmaal niet zo vaak voor en waren daarom nieuws, vooral nu de mijnen binnen afzienbare tijd gesloten zouden worden. Op het kerkhof werden gevoelige woorden gesproken en als een steeds terugkerend refrein klonk de vraag (uit de mond van broers, vrienden, directievertegenwoordigers): ‘Waarom moest dit juist nu gebeuren? Waarom moest het juist hem treffen? Over een half jaar zou hij de mijn vaarwel hebben gezegd en naar Canada zijn gegaan waar hem een nieuwe toekomst wachtte! Waarom moest dit juist nu gebeuren?’ De pastoor, die de plechtigheid leidde, sprak een laatste woord. Hij wees erop, dat Gods raadsbesluiten ondoorgrondelijk waren en dat niet de mens, maar God beschikt. Erg overtuigend klonk dat niet - Pierre herinnerde zich bij minstens drie andere begrafenissen woorden van gelijke strekking te hebben gehoord, maar wat moesten ze de nabestaanden in godsnaam anders vertellen? - en na afloop van de teraardebestelling werden er in een café bij het kerkhof de nodige wrange opmerkingen gemaakt. Het was een grauwe, regenachtige dag en terwijl de natte jassen over de stoelruggen hingen te drogen, bogen de mannen zich over de tafeltjes, dronken hun bier en bespraken de toestand.
Pierre luisterde. In de kring van de ondergronders zei hij nooit veel. Hij kon zich, zoals veel anderen, onmogelijk opwinden over manoeuvres van vakbonden of over het eeuwige touwtrekken tussen werkgevers en werknemers. Loonpolitiek en werkgelegenheid waren nu eenmaal zaken, die uitgevochten en geregeld werden zonder dat de kleine man, die er het dichtst bij betrokken was, eraan te pas kwam. Vroeger had hij dat wel eens naar voren gebracht, maar omdat iedereen het veel te druk
| |
| |
had met zijn eigen ideeën en er niemand echt naar hem luisterde (dachten ze nu werkelijk dat ze ook maar enige invloed op de gang van zaken konden uitoefenen?!) hield hij voortaan zijn mond en liet alle argumenten en tegenargumenten onbewogen over zich heengaan. Zo lang iemand maar aanpakte en goed werk afleverde, zou er altijd werk voor hem zijn en zou er voor hem gezorgd worden. Dat was het enige waar hij van overtuigd was en het was ook tijdens alle onzekerheid van de laatste tijd, het enige waarmee hij zich troostte.
‘Hee, Pierke...’ De dikke Muyens stootte hem aan. ‘Ga jij vrijdag naar de voorlichtingsavond van de autofabriek?’ Ze hadden nu allemaal bericht gekregen, dat het verstandig was op korte termijn naar ander werk uit te zien. In de brief van de mijn hadden datums gestaan waarop groepen boven- en ondergronders naar huis zouden worden gestuurd en een paar van die datums waren heel dichtbij.
Hij knikte. ‘Jazeker. Jij ook?’
‘Reken maar.’ Muyens hapte in zijn pils. ‘Ik heb me laten vertellen dat je, als je er gaat werken, voor de kostprijs 'n wagen kunt kopen. Als 'n soort tegemoetkoming omdat ze slechter betalen.’
‘De lonen van de mijn vind je toch nergens terug.’
Daar waren ze het allemaal over eens. In de jaren, die achter hen lagen was er onder de grond veel geld verdiend - ook al had niemand er veel van overgehouden. De meesten hadden grote gezinnen waarin veel geld nodig was en er waren bandrecorders, wasautomaten, auto's, nieuwe televisietoestellen en slagroomkloppers gekocht. Van sparen was nooit veel gekomen.
‘Maar we zullen in ieder geval ook niet meer naar begrafenissen hoeven!’ zei de dikke Muyens lachend. ‘En het werk zal ook niet meer zo zwaar zijn!’
Pierre knikte. De autofabriek leek hem wel. Hij had er al eens eerder aan gedacht. Hij was zesenveertig en op die leeftijd was het niet zo gemakkelijk wat nieuws te vinden; dan mocht je blij zijn met wat je krijgen kon. De autofabriek was niet zo gek. Geregelde werktijden, goede sociale voorzieningen, betaalde vakanties, geen nachtploegen... Hij knikte tevreden. Het werd tijd er eens met Mia over te praten. Zij zou er
| |
| |
wel precies hetzelfde over denken... Misschien was het toch beter daarmee te wachten tot hij naar die voorlichtingsavond was geweest, dan kon hij haar wat meer vertellen... De autofabriek bood zekerheid... Als je daar werkte zat je safer dan in een of ander klein zeemlappenfabriekje van twintig man. Die verdwenen altijd het eerst als de klappen vielen...
‘Heb jij nog gehoord hoe het nu met Olivier is?’ vroeg Muyens, die een paar huizen van de kruidenierswinkel vandaan woonde. ‘Ze zeggen, dat hij ruzie heeft gehad met iemand van die nieuwe supermart en dat-ie toen 'n hartaanval kreeg... M'n vrouw heeft die vent nog uit de winkel zien komen. Hij reed in zo'n hele grote slee, zei ze.’
Pierre haalde zijn schouders op. ‘Ik weet alleen, dat hij 'n hele tijd in bed moet liggen... Hij heeft nog geluk, dat ze 'm niet naar het ziekenhuis hebben gebracht.’
Iemand begon weer over dreigende werkeloosheid en Pierre stond op en rekende af. Hij kende dat soort zinloze gesprekken en ze hingen hem ver de keel uit. Wat had het voor nut tot in het oneindige door te blijven praten - een paar dingen steeds herhalend en ook die herhalingen eindeloos herhalend - als tevoren al vaststond, dat er niets aan te veranderen was en dat niemand het fijne van de zaken afwist?
Op de voorlichtingsavond van de autofabriek zag hij alleen maar bekende gezichten. De dikke Muyens was er en Staretz, de schüttelbaas met zijn neef, die toezicht op de losvloer had en Martens, die wel zei de hoek van het sanitair in te zullen gaan, maar toch scheen te willen weten of ergens anders betere kansen lagen. Ze werden ontvangen met gratis koffie en op de tafeltjes stonden glaasjes met sigaretten en een of twee sigaren en er was een heer in een grijs pak, die hen hartelijk welkom heette en zei bijzonder verheugd te zijn over de grote opkomst, waaruit bleek, dat de kompel, zoals je zo vaak in de krant moest lezen, zijn hart helemaal niet zo grondig aan de mijn verpand had.
‘Kunst,’ zei Staretz. ‘Als de mijnen dichtgaan!’
Er werd een overzicht gegeven van de geschiedenis en de produktie van de fabriek en voor er nu nadere inlichtingen
| |
| |
werden verstrekt over de open arbeidsplaatsen, moesten ze eerst maar eens naar een film kijken, die een indruk zou geven van de fabriek en van het werk, dat er werd verricht.
Het was een film in prachtige kleuren, met veel rood en blauw en groen er in en met pittige muziek. Je zag hoe er op de lopende band langzaam maar zeker een auto ontstond, die dan ergens midden in de fabriek van de band afreed, gelakt en getest werd en ten slotte als een glanzend, nog helemaal nieuw stuk speelgoed de fabriek verliet. Er waren close-ups van mannen, die de motor monteerden en voor de elektrische bedrading zorgden; van mannen, die met een rubber hamer de ruiten in de sponningen sloegen en van anderen, die de stuurinrichting aanbrachten of tank na tank met benzine vulden.
Toen het licht aanging, heerste er een peinzende stilte. Het was wel heel wat anders dan het werk in de mijn. Voor zover ze dat nog niet wisten, was dat nu wel duidelijk geworden. Iemand wilde weten of ze, als ze in de fabriek gingen werken, ook aan de lopende band zouden komen te staan. De heer in het grijze pak maakte een afwerend gebaar. Natuurlijk niet. Iedereen begreep toch wel, dat mannen, die jarenlang zelfstandig onder de grond hadden gewerkt, nu niet aan een corveeër gezet konden worden. Misschien was hen trouwens wel opgevallen, dat de mensen, die aan de vloercorveeër stonden, nog heel jong waren. Voor ouderen en vooral voor degenen, die zelfstandig werk gewend waren, was er - bij voorbeeld - de afdeling waar de motor werd voorgemonteerd; daar was het werktempo minder straf en kon men meer op zich zelf werken.
‘Hoe zit het met de sociale voorzieningen?’ vroeg Muyens.
‘Op die vraag heb ik gewacht,’ zei de heer in het grijze pak. ‘Na afloop van de bijeenkomst ontvangt u een map waarin u alle mogelijke inlichtingen kunt vinden. Ook op het punt van sociale voorzieningen, periodieke loonsverhogingen, toeslagen en dergelijke. Ik weet, dat de mensen van de mijn gewend zijn goed te verdienen en zoals u wel zult hebben gehoord, liggen de lonen bij ons - zoals in alle andere industrieën - lager dan bij de mijnen. Speciaal daarvoor is echter een overbruggingsregeling in het leven geroepen. Zijn er nog meer vragen?’
Die waren er. Iemand wilde weten hoe het met het transport
| |
| |
van en naar het werk stond (‘Dat vindt met eigen bussen plaats.’) en een ander vroeg of het waar was, dat ze goedkoper een wagentje konden kopen als ze bij de fabriek werkten (‘Op dat punt is inderdaad met de werknemers een regeling getroffen.’). Konden ze de fabriek niet eerst eens bezichtigen? Daar moest de heer in het grijze pak smakelijk om lachen. Hij hield van een grapje, zei hij, maar ze moesten natuurlijk wel begrijpen, dat ze daar niet aan konden beginnen. Ze hoefden echter niet bang te zijn, dat het zou tegenvallen. De fabriek was modern, groot en ruim en de film had hun een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het werk verricht werd.
‘Heb ik goed gezien, dat de toiletten boven tegen het plafond van de... eh... montagehal zijn gebouwd?’ vroeg Staretz. Even was er wat hilariteit, maar direct daarop keken ze gespannen naar de heer in het grijze pak. Ze hadden allemaal gezien hoe in de film iemand een trapje opliep naar een soort hokje, dat hoog boven de grond hing.
‘Ja, dat hebt u goed gezien. De toiletten zijn met opzet hoog aangebracht, zodat we eronder auto's kunnen produceren,’ zei de heer. ‘Op die manier is iedere vierkante centimeter van het fabriekscomplex produktief gemaakt.’
‘Dat is dan zeker speciaal voor mensen met hoge nood?’ vroeg Martens en op een toon, die duidelijk maakte dat, wat hem betrof, de beslissing al gevallen was - in het voordeel van het sanitair. Opnieuw hilariteit. Ze werden weer ernstig toen iemand informeerde hoe groot de snelheid van de lopende band was.
‘De snelheid van de corveeër bedraagt zes meter per minuut,’ zei de heer in het grijze pak. ‘U begrijpt wel, dat die snelheid met de grootste zorg is uitgekiend. Een grotere snelheid zou het aantal fouten en vergissingen in de hand werken. Een lagere zou de produktie schaden.’
Er werd nog geïnformeerd naar vakantieregelingen (‘Dat kunt u straks allemaal vinden in de map met gegevens, die u zo dadelijk ter hand wordt gesteld.’), naar de kansen om vooruit te komen (‘Die zijn zonder meer bijzonder gunstig te noemen.’) en naar de conjunctuurgevoeligheid van het bedrijf (‘Daar zou ik mij, als ik u was, maar geen zorgen over maken!’). Voor de
| |
| |
bijeenkomst werd gesloten kregen ze allemaal een fraaie map van hoogglanzend papier vol inlichtingen en de heer in het grijze pak deed hen persoonlijk tot aan de deur uitgeleide.
De voorlichtingsavond was eerder afgelopen dan Pierre had verwacht en hij bedacht, dat Mia er niet op rekende, dat hij voor een uur of elf zou thuis komen. Daarom stapte hij eerst voor een café af om een paar glazen pils te drinken en naar een plaat van de Heikrekels te luisteren, die hij met zorg op de jukebox koos. Onderweg naar huis stopte hij daarna nog een keer om in een automatiek een paar croquetten te trekken, die hij thuis wilde opeten. Mia hield ervan als hij onverwacht met iets thuis kwam. Ze zouden samen nog een kop koffie drinken, de croquetten eten en wat naar de radio luisteren en hij zou haar precies vertellen wat hij deze avond te horen had gekregen. Zij zou dan ook inzien, dat zijn toekomst en daardoor ook de toekomst van het gezin in de autofabriek lag.
Toen hij de hoek van de straat omkwam, zag hij de auto van dokter Tijsen voor de deur staan. Pierre kreeg een schok. Wat kon dat betekenen? Razend snel flitsten de gezichten van de kinderen voorbij: Toke - Frans - Greet - Ria - Nico - Bonnie. Wat was er gebeurd? Was iemand ziek geworden? Was er een ongeluk gebeurd? Of had het iets met Mia te maken? mia! Het moest iets ernstigs zijn - anders zou de dokter niet zo laat nog zijn gekomen... toke? Zij was vanmorgen gewoon naar haar werk gegaan... greet? ria? nico? Was er met een van hen een ongeluk gebeurd, toen zij uit school naar huis kwamen? Maar als het iets ernstigs was, zou hij het toch hebben gehoord? Ze wisten toch waar ze hem konden vinden? bonnie? Was ze vanavond ziek geworden? Hij herinnerde zich, dat zij een paar jaar geleden ook eens van die koortsaanvallen had gehad. Toen had ze zelfs een paar weken in het ziekenhuis gelegen... frans? Had die jongen iets uitgehaald? Een vechtpartij met de politie?
Toen hij voor het huis afstapte, zag hij Mia en de dokter als vage schaduwen achter het matglas van de schuifdeuren in de verlichte huiskamer zitten. Haastig liep hij met zijn brommer aan de hand het paadje af en ging het schuurtje binnen. In de keuken nam hij niet eens de tijd om zijn jekker uit te trekken.
| |
| |
Met een paar stappen was hij in de huiskamer.
‘Pierre! Wat ben jij vroeg!’ Mia keek hem verwonderd aan. ‘Ik dacht, dat je veel later zou komen!’
‘Het was vroeg afgelopen...’ Hij gaf de dokter een hand. ‘Dag dokter... Wat doet u hier zo laat?’ Hij keek Mia aan. ‘Er is toch niets gebeurd? Wie is er ziek?’
‘Doe je jas uit, Pierre en kom er dan bij zitten...’ Mia's stem klonk ongewoon kalm, alsof zij haar uiterste best deed zich te beheersen. ‘De dokter wilde eens praten...’
‘Praten?’ Hij keek van de een naar de ander. ‘Waarover?’
‘Hang nou eerst je jas maar eens weg...’
Toen hij weer in de kamer kwam, stond er een kop koffie voor hem klaar. Hij legde het zakje met de croquetten op tafel. ‘Hier... Ik heb wat voor je meegebracht.’
‘Lekker zeg!’ Zij deed haar best geestdriftig te zijn, maar van harte ging het niet.
‘Als ik geweten had, dat we bezoek hadden...’ Hij keek weifelend naar de twee croquetten, die midden op tafel lagen.
‘O, maak je over mij geen zorgen, Pierre!’ zei dokter Tijsen vriendelijk. ‘Ik heb vanavond laat gegeten en ik zou werkelijk niets meer lusten...’
Mia bracht twee bordjes met een snee brood, een mes, wat boter en de mosterd.
‘Als ik geweten had, dat u vanavond zou komen, was ik thuis gebleven,’ zei Pierre met volle mond. Hij keek Mia aan. ‘Wist jij dat de dokter...’
‘Nee... nee...’ Dokter Tijsen leunde achterover in zijn stoel en maakte wegwuivende gebaren. ‘Je hoeft je vrouw er niet van te verdenken, dat zij met mij heeft samengespannen, Pierre. Toen ik opeens voor de deur stond, was zij even verbaasd als jij dat nu bent. Waar of niet, Mia?’
Mia knikte en scheen al haar aandacht bij haar croquet te hebben.
‘Hoe was het op de voorlichtingsavond?’ vroeg de dokter, terwijl hij met zorg een sigaar opstak.
‘Ik heb dokter Tijsen verteld, dat je daarheen was gegaan,’ zei Mia haastig.
Pierre keek haar even wantrouwend aan. De dokter mocht
| |
| |
dan zeggen, dat er niet samengespannen was, hij kreeg toch verdomd sterk de indruk, dat dit bezoek niet onverwacht was gekomen en dat ze er geen van beiden op gerekend hadden hem zo vroeg terug te zien. Bovendien was het vreemd, dat geen van de kinderen er was. De kleintjes lagen in bed, maar waar waren Greet, Toke en Frans?
‘Toke is al naar bed,’ zei Mia, die zijn gedachten scheen te raden. ‘Ze was wat verkouden. Frans en Greet zijn naar de film.’ Dat was nieuw. Frans en Greet samen naar de film. Dat was nog nooit gebeurd. Het vermoeden, dat er iets aan de hand was, werd sterker. Er klopte iets niet en Mia en de dokter wisten daar meer van. Hij schoof zijn bord van zich af, dronk zijn koffie op en keek de dokter afwachtend aan. Als hij hierheen was gekomen om iets te bespreken, zou hij er nu mee voor de dag moeten komen.
‘De dokter en ik hebben wat zitten praten,’ zei Mia. Het gesprek was dus al achter de rug. Straks zou hij dan wel van haar te horen krijgen waar het over gegaan was. Alles bij elkaar vond Pierre het een vreemde gang van zaken. Wat was het, dat ze voor hem verborgen hadden willen houden? Ging het over Frans? Had die jongen iets gedaan, dat niet deugde? Of - de gedachte drukte opeens als een loodzware last op zijn borst - was er iets met Mia? Leed zij aan een of andere kwaal waar zij met hem niet over durfde te praten? Zo'n sluipende ziekte, die van het begin af aan ongeneeslijk was en waarvan de mensen de naam niet durfden noemen?
‘Tja...’ zei dokter Tijsen, terwijl hij aandachtig naar de opkringelende rook van zijn sigaar keek. ‘Tja... Misschien is het beter als wij samen ook eens praten, Pierre...’
De angst groeide en woelde als een kille poliep in zijn borst. Mia. Dus toch. Hij keek naar haar. Ze zag bleek. Waarom had hij dat niet eerder gezien? Ze leek ook magerder geworden. Hij knikte zwijgend.
‘Het betreft Toke,’ zei dokter Tijsen. ‘Ze is groot geworden, Pierre... Als ik er aan denk, dat ik haar indertijd nog op de wereld heb geholpen...’
Hij staarde de dokter verbaasd aan. Waar wilde hij heen? Waar ging het gesprek nu over? Het had niets met Mia te ma- | |
| |
ken, dat was duidelijk en hij voelde opeens een grenzeloze opluchting. Meteen maakte die echter plaats voor nieuwe ongerustheid. Waarom wilde de dokter over Toke praten? Het kon alleen maar ernstig zijn - anders was hij op dit late uur niet hierheen gekomen...
‘Kijk,’ zei dokter Tijsen, terwijl hij hen beiden beurtelings aankeek. ‘Er gebeuren in het leven van ieder mens wel eens dingen, die van zo'n verschrikkelijk groot belang zijn, dat iemand ze alleen niet kan verwerken... In zo'n geval moeten anderen klaar staan om hem of haar op te vangen en te helpen. En de eersten, die in dat geval hulp moeten bieden, zijn natuurlijk de ouders...’
Pierre knikte onwillekeurig, dat hij het daar mee eens was. Hij begreep echter nog steeds niet waar de dokter heen wilde. Mia legde haar hand op de zijne. Hij keek naar haar en zag, dat zij strak naar het tafelkleed staarde. Het was duidelijk, dat zij er meer van afwist. Hij haalde zijn schouders op.
‘Ik... ik weet niet wat u daarmee zeggen wilt...’
‘Ik bedoel,’ zei de dokter ernstig, ‘dat Toke nu in een situatie is waarin zij verschrikkelijk veel behoefte heeft aan jullie hulp... Ik heb het Mia al verteld, Pierre en ik wil er voor jou ook geen doekjes om winden... Er... er is iets met Toke gebeurd... Iets, dat je misschien een grote schok zal bezorgen... Toke zelf dacht, dat die schok zo hard zou aankomen, dat zij het jullie niet eens zelf durfde te vertellen... Daarom heeft zij mij gevraagd met jullie te praten... Ik ben daarom vanavond hierheen gekomen en trof het toevallig, dat jij er niet was... Mia heeft me toen gezegd, dat zij er wel met jou over zal praten...’
‘Waar gaat het over, dokter?’
‘Nu je er bent,’ zei dokter Tijsen, zonder op zijn vraag te letten, ‘kan ik er het beste met jou ook over beginnen, Pierre. Ik zal je eerlijk zeggen wat er aan de hand is en ik hoop, dat je zult reageren zoals ik van iemand als jij verwacht...’
‘Maar...’
‘Probeer niet direct met een antwoord klaar te staan op wat ik je nu ga vertellen. Het is helemaal niet erg als je niet weet wat je moet zeggen. Pierre... jullie dochter krijgt een baby.’
| |
| |
‘Een...’ Het woord bleef in zijn keel steken. Met open mond staarde hij de dokter aan. Alle gedachten, alle verlangens, angsten, zorgen, schenen opeens verdwenen. Zijn hoofd was leeg. Vergeefs probeerde hij een reactie op te roepen. De schok was zo zwaar, dat hij het niet meteen verwerken kon.
‘Een paar dagen geleden is zij bij de dokter geweest,’ zei Mia zacht en nog steeds zonder op te kijken. Een traan gleed over haar wang, viel op het tafelkleed.
‘Ze was ten einde raad,’ zei de dokter. ‘Ik heb met haar gepraat en gezegd, dat ik het jullie wel zou vertellen. Later, toen de uitslag van de kikkerproef positief was en er geen twijfel meer mogelijk was, heb ik opnieuw met haar gepraat...’ Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Zij was de wanhoop nabij... Ik... ik heb haar op het hart gedrukt geen domme dingen te doen...’
‘Maar waarom is zij niet bij ons gekomen?’ Mia veegde met een zakdoek langs haar ogen. ‘Ze weet toch, dat zij altijd bij ons terecht kan...’
‘Soms is het gemakkelijker je hart uit te storten bij een buitenstaander,’ zei dokter Tijsen. ‘Ik kan me voorstellen, dat dit voor jullie een harde slag moet zijn... Toke is jullie oudste... Maar misschien beseffen jullie, dat het voor haar nog veel erger is. Haar hele leven zal er door veranderd worden... Allerlei dromen, die zij voor de toekomst had, gaan nu in rook op... Ik hoop, dat jullie daar aan zullen denken...’ De dokter schudde zijn hoofd. ‘Ik weet, dat zij zelf verantwoordelijk is voor wat er is gebeurd en ik weet ook, dat het voor jullie een zware slag zal zijn. Maar denk in dit geval nu niet alleen aan je zelf... Denk ook eens aan Toke... Help haar door de komende maanden heen. Het zal niet gemakkelijk zijn, maar belangrijke zaken in het leven zijn nooit gemakkelijk.’
Pierre sloeg met zijn vlakke hand op tafel. ‘Maar wat dacht u van ons? Ziet u helemaal niet, dat het voor ons net zo erg is en misschien nog wel erger...?’
‘Dat zei de dokter toch al?’ viel Mia hem haastig in de rede.
Dokter Tijsen schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat zie ik niet. Ik zie niet in waarom het voor jullie erger zou zijn dan voor haar... Vergeet niet dat zij...’
| |
| |
‘Waarom denkt u, dat wij haar al die jaren hebben opgevoed?’ vroeg Pierre fel. ‘Om nu zo iets te laten gebeuren? Mia en ik hebben onze uiterste best gedaan een degelijk, fatsoenlijk meisje van haar te maken en nu komt...’ Hij zweeg even, keek de dokter toen recht in de ogen. ‘Van wie is het kind? Wie is de vader? Ik wil, dat u me dat zegt... Van wie is dat kind?’
De dokter haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ze wilde het me niet vertellen... Ik heb het haar een paar keer gevraagd.’
‘Toch niet van die slungel van Olivier?’ Hij keek Mia aan.
‘Dat geloof ik niet.’ Mia schudde haar hoofd. ‘Ze gaan al lang niet meer samen... Ze zijn eens een keertje naar de bioscoop geweest, maar dat was alles.’
‘Als het die slungel van Olivier is, sla ik... sla ik hem tot moes,’ zei Pierre schor.
‘Pierre!’ Mia legde haastig haar hand op zijn arm. ‘Je hoort toch, dat ze het niet wil vertellen? Hoe weet je dan...’
‘Negentien jaar lang doe je je best om er een goed mens van te maken... Dag en nacht zwoeg je om ze te geven wat ze nodig hebben... Je spaart kosten noch moeite en dan komt er opeens 'n dag, dat ze denken dat ze het verder zelf wel kunnen... En dan worden er brokken gemaakt...’ Hij lachte bitter. ‘Wat denkt u dat een vader op zo'n moment voelt, dokter?’
‘Zelfmedelijden,’ zei dokter Tijsen rustig. ‘Dat is wel duidelijk, Pierre en ik moet je zeggen, dat het me van je tegen valt. Ik had gedacht dat je sterker zou zijn... Voor de eerste keer in haar leven gaat je dochter nu een beroep op je doen... Al die jaren, die achter je liggen heb je het gemakkelijk gehad. Toen heeft zij geen echte eisen aan je gesteld. Dat je gewerkt hebt om je gezin te onderhouden, is niet bijzonders... Dat je haar zo goed mogelijk hebt willen opvoeden evenmin... Tot nu toe heb je het gemakkelijk gehad en heb je niet meer gedaan dan je plicht. Maar nu is Toke niet langer een kind en komen de echte moeilijkheden... en bij de eerste de beste gelegenheid laat je het afweten...’
‘Dat is niet waar...’ begon Pierre verontwaardigd.
‘Dat is wel waar,’ zei de dokter kalm, ‘en als je eerlijk bent,
| |
| |
weet je, dat ik gelijk heb. Toke heeft je voor het eerst van haar leven werkelijk nodig - die kleren en dat zakgeld en die opvoeding zou ieder ander haar ook hebben kunnen geven - en jij bent nu niet thuis. Jij zwelgt in zelfbeklag... Je vindt, dat het voor jou nog erger is dan voor haar...’
‘Ik zei alleen maar...’
‘De dokter heeft gelijk, Pierre,’ zei Mia zacht. Pierre keek haar aan en zag in haar ogen die vreemde, schuwe blik, die er altijd in lag als zij hem niet begreep. ‘We moeten nu al onze eigen... onze eigen zorgen vergeten en achter haar staan.’
‘Jij hebt makkelijk praten!’ Hij sloeg weer met zijn hand op tafel. ‘Jij hebt verdomme makkelijk praten! Wat denk je, dat ze hier in de buurt zullen zeggen wanneer ze horen wat er aan de hand is? Wat denk je, dat de kinderen te horen zullen krijgen?’
‘Ja, wat denk je, dat ze te horen zullen krijgen?’ vroeg de dokter. Hij staarde Pierre even zwijgend aan en schudde toen zijn hoofd. ‘Wat val jij me tegen, man! Ben jij iemand, die zijn gezin in deze moeilijke tijd zekerheid en veiligheid moet geven? Wat denk je te gaan doen wanneer er straks geen werk meer voor je is?’
‘Daar is voor gezorgd,’ zei Pierre kort. ‘Ik laat me omscholen voor de autofabriek... Ik had er vanavond met Mia over willen praten als... als dit er niet tussen was gekomen...’
‘Maar dit is er wel tussen gekomen. Lijkt het je daarom niet logischer dat je nu met Mia over Toke praat? Dat is op het ogenblik belangrijker dan die omscholing.’
‘Het gaat om Tokes geluk, Pierre,’ zei Mia zacht. Zij keek naar de dokter. Haar ogen zochten steun. ‘We... we moeten haar niets verwijten...’
‘Godallemachtig! Je doet alsof het zo maar een kleinigheid is! Je dochter krijgt een kind van de eerste de beste straatvlegel en je krijgt te horen, dat je haar niets mag verwijten! Zoiets godsonmogelijks heb ik nog nooit gehoord!’
‘Toch heeft Mia gelijk.’ Dokter Tijsen stond op. ‘Als je met alle geweld over verwijten en straf wilt spreken, denk er dan aan, dat zij zich zelf meer dan genoeg zal verwijten en dat zij al meer dan genoeg gestraft is...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je
| |
| |
dochter krijgt een kind, Pierre en jij krijgt een kleinkind! Is dat ook niet iets om blij om te zijn? Natuurlijk is het heel erg, dat zij dat kind misschien helemaal alleen zal moeten opvoeden, maar de baby heeft zo'n bittere ontvangst niet verdiend... Die komt helemaal onschuldig ter wereld...’ Hij stak Mia zijn hand toe. ‘Ik laat jullie nu alleen. Praat er samen over, maar ga in vredesnaam geen ruzie maken. Daar is niemand mee gebaat... En als er moeilijkheden zijn, kom dan bij me...’
‘U gaat toch niet weg?’ Mia gaf hem automatisch een hand. ‘Kunt u nog niet even blijven?’ Zij keek hem smekend aan, beet even op haar lippen. ‘Misschien zoudt u nog even met Pierre kunnen praten...’
Dokter Tijsen schudde zijn hoofd. ‘Jullie kunnen het nu samen wel alleen af...’ Hij gaf Pierre een hand. ‘Probeer het van de andere kant te bekijken, Pierre... Denk je eens in Tokes plaats in... Vergeet nu even je eigen problemen en denk aan die van haar en probeer morgen eens gewoon met haar te praten, als een vader tot zijn dochter... Ze snakt naar een beetje liefde en begrip en alleen Mia en jij kunnen dat geven...’
Toen hij weg was, bleef Pierre zwijgend aan tafel zitten.
| |
| |
Mia ruimde op. Toen ze zijn kopje wegnam, vroeg ze: ‘Wil je nog een kopje koffie?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Er is nog net genoeg voor een kopje. Wil jij dat hebben?’
Weer schudde hij zijn hoofd.
‘Echt niet?’
Dit keer kwam er helemaal geen antwoord. Zij wachtte nog even, ging toen schouderophalend naar de keuken. Hij bleef alleen in de kamer achter, staarde naar de weerspiegeling van het licht in het matglas van de schuifdeuren en zuchtte. In gedachten zag hij Toke geboren worden en opgroeien. Hij zag haar voor het eerst naar school gaan, met vriendinnen spelen, op sinterklaasmorgen de huiskamer binnenkomen en met grote ogen naar een nieuwe pop kijken. Dat alles was voorbij; dat waren enkel herinneringen... Boven zijn hoofd liep Mia door de slaapkamer. Hij hoorde een stoel verschuiven. De gordijnen werden gesloten. Even later kraakte het bed. Hij dacht na over wat de dokter had gezegd. Zelfbeklag! Zo'n man had gemakkelijk praten! Eens kijken wat hij zou doen als hij in zijn schoenen zou staan! Hij stond op, draaide het licht uit en ging naar boven. Toen hij boven aan de trap was, hoorde hij de torenklok twaalf uur slaan. Voor de deur van Tokes kamer aarzelde hij. Vroeger - toen zij nog klein was, toen zij voor het eerst naar school ging, toen zij met haar poppen speelde - had hij soms aan de rand van haar bed gestaan om te kijken of zij goed onder de dekens lag. Even legde hij zijn hand op de deurklink, alsof hij naar binnen wilde gaan. Toen trok hij hem langzaam terug. Dat zou in deze omstandigheden helemaal mooi zijn! Hij ging de slaapkamer binnen. Mia sliep al. Pierre kleedde zich uit en ging naast haar liggen. Hij knipte het bedlampje uit en sloot zijn ogen en - alsof zij op dat ogenblik gewacht hadden - meteen werd hij door een stortvloed van gedachten en gevoelens overvallen. Bezorgdheid, angst, onzekerheid, zelfmedelijden en woede wisselden elkaar af. In gedachten ging hij na wie voor het vaderschap in aanmerking kon komen... Als hij die kerel ooit in zijn vingers kreeg...
‘Pierre...’ Mia's stem deed hem opschrikken.
Hij draaide zijn hoofd opzij. ‘Ik dacht dat je sliep?’
| |
| |
‘Ik lag te denken... Ben je nog kwaad?’
Hij bromde wat.
‘Ben je echt niet meer kwaad?’
‘Ik ben niet kwaad geweest.’ Het klonk scherper dan de bedoeling was. ‘Echt niet,’ zei hij wat zachter.
Haar vingers streken even langs zijn gezicht, tastten toen naar zijn handen. Beneden werd de voordeur geopend en gesloten. Frans en Greet kwamen thuis. Lichte voetstappen op de trap. Stemmen, die welterusten wensten. Kamerdeuren, die werden gesloten.
‘Ik... ik moet je wat zeggen, Pierre... De dokter en ik zaten op je te wachten. Ik bedoel... hij wist, dat je er vanavond niet zou zijn en daarom kwam hij het eerst mij vertelten en toen...’
‘... toen hebben jullie op me zitten wachten. Dat dacht ik wel.’
‘Ben je daar kwaad over? Ik bedoel - ik zei, dat we je nog niet thuis hadden verwacht en zo... Maar dat was niet waar, zie je.’
‘Dat dacht ik wel,’ zei hij weer.
Haar vingers sloten zich om de zijne. ‘Ik hou van je, Pierre. Samen kunnen we het wel aan... We moeten achter Toke staan, haar helpen. Ze krijgt een heel moeilijke tijd. Maar op ons kan ze rekenen, he?’
Hij antwoordde niet.
‘He?’ zei ze weer.
Hij moest zich zelf overwinnen. ‘Ja,’ zei hij.
|
|