| |
| |
| |
Zes
‘Wacht... Loopt u maar even mee naar achter, naar het kantoortje...’ Sie Olivier ging de bezoeker bedrijvig voor. ‘Vader zat al op u te wachten... Eergisteren hebben we uw brief gekregen... of was het ééreergisteren? Deze kant maar op...’ Zij liet hem in het kamertje achter de winkel waar Giel Olivier in zijn kaki stofjas achter een ouderwets rolbureau zat en zich een houding probeerde te geven. ‘Alstublieft... Vader wacht al op u, ziet u wel? Ik zal een stoel voor u halen...’ Zij verdween, keerde even later met een stoel terug.
De bezoeker zette behoedzaam een glanzend leren diplomatentas op de grond, gaf Giel een hand, trok de knieën van zijn broekspijpen op en ging zitten.
‘Meneer Rienstra,’ zei Giel. ‘Wat kan ik voor u doen?’ Hij keek naar de brief, die voor hem lag en die hij een paar dagen geleden had ontvangen. Coöperatie De Ster zei het briefhoofd. Honderd vijftig filialen in Nederland en België. Sie leunde met over elkaar geslagen armen tegen de deurpost en glimlachte de bezoeker toe. ‘Blijf jij nu niet hier, moeder... Iemand moet op de winkel letten.’ Sie verdween en sloot voorzichtig de deur.
‘Meneer Olivier,’ zei de bezoeker. ‘U zult wel begrepen hebben waarom wij eens met u willen praten...’ Hij was een jonge man met een rond, wat nietszeggend gezicht waarin een bril met hoornen randen het enige was, dat opviel. Zijn kostuum was van het goedgesneden, antracietkleurige soort waarin knappe jongemannen in de advertenties van grote herenmodezaken zich altijd pijlsnel van de ene succesvolle zakelijke transactie naar de andere begeven.
‘Wat bedoelt u?’ Giel Olivier keek hem verwonderd aan, streek met een hand over zijn glimmende kale schedel, veegde die hand aan zijn stofjas af en pakte de brief op. ‘U schrijft hier, dat het over een zakelijke aangelegenheid gaat...’ Hij keek weer naar het briefhoofd. ‘Ik weet niet of u een bepaald artikel vertegenwoordigt, maar...’
| |
| |
‘Ho, ho, meneer Olivier!’ Meneer Rienstra lachte even. ‘Nu geloof ik toch, dat we elkaar verkeerd begrijpen! U denkt, geloof ik, dat ik hier ben gekomen om zaken met u te doen en dat is ook wel zo, maar dan toch op een heel andere basis dan u misschien vermoedt...’
Giel Olivier staarde hem nietbegrijpend aan. Die vlugge redeneringen kon hij nooit zo goed volgen; vooral niet als het er op leek alsof er eigenlijk helemaal niks gezegd was.
‘Ik bedoel,’ zei meneer Rienstra, terwijl hij zich wat voorover boog en op een toon alsof hij op zijn hurken tegen een kleuter praatte, ‘ik wil wel graag zaken met u doen, maar ik kom u geen artikel verkopen. Integendeel. Ik wil iets van u kopen.’
‘Dat kan!’ Giel schoot opgelucht in de lach. Het gesprek was nu tenminste weer te volgen. ‘U zegt maar wat u hebben wilt!’
‘Zo eenvoudig is het niet, meneer Olivier...’ De bezoeker haalde een pakje sigaretten te voorschijn. ‘'n Sigaret?’ Giel schudde zijn hoofd. Uit een van de zijzakken van het maatkostuum kwam een plat blikken doosje. ‘Dan 'n sigaartje?’ Giel schudde zijn hoofd. 'n Beweging in de richting van de diplomatentas. ‘'n Sigaar dan?’
‘Ik rook alleen maar 'n pijp,’ zei Giel. ‘En maar 'n heel enkele keer. Dank u wel.’
Meneer Rienstra kon daar inkomen. Hij vroeg eerst of het gepermitteerd was en stak toen zelf een sigaret op, inhaleerde diep, blies de rook door zijn neus uit en opende toen de diplomatentas en haalde een groene map te voorschijn.
‘U sleept heel wat papieren met u mee!’ zei Giel. ‘Ik heb het nooit zo op al dat papier... Als je het mij vraagt...’
‘Meneer Olivier,’ zei de bezoeker, die na enig bladeren het vel papier had gevonden waar het om scheen te gaan. ‘Ik ben hier gekomen omdat ik... dat wil zeggen, De Ster... zich wat ongerust maakt over uw toekomst... In het bijzonder de toekomst van uw bedrijf, mag ik wel zeggen.’ Hij keek op, zette zijn bril af, nam een van de poten even tussen zijn tanden, staarde Giel aan en tikte toen met zijn bril op het vel papier. ‘Het betreft de nieuwe supermart, die hier vlak bij u in de
| |
| |
buurt gebouwd gaat worden...’ Een onderzoekende blik naar Olivier. ‘Daar bent u toch van op de hoogte? U weet toch, dat hier een supermart komt?’
Giel Olivier knikte.
‘Juist... Het betreft hier een nieuw filiaal van ons... van De Ster en daarom...’ de bril ging weer op, ‘... daarom voelen wij ons min of meer verantwoordelijk voor uw welzijn... uw zakelijk en financieel welzijn wel te verstaan...’
Het winkelbelletje boven het bureau rinkelde een keer, twee keer. Stemmen in de winkel. Het tingelen van de kassa. Weer het rinkelen van het belletje. Een keer, twee keer.
‘Als ik het begrijp, bent u... bent u dus bezorgd?’ vroeg Giel onzeker.
‘Juist. Precies,’ zei meneer Rienstra dankbaar. ‘Wij zijn bezorgd... Zo kunt u het wel noemen, meneer Olivier... De Ster maakt zich zorgen over u...’
‘Maar waarom... Ik begrijp niet...’
‘Ik geloof niet, dat de ernst van de toestand voldoende tot u is doorgedrongen,’ zei meneer Rienstra ernstig. Hij wierp een blik op zijn papier. ‘Ik heb hier een rapport, dat onze mensen over deze buurt... de Berenkuil heet hij, geloof ik... hebben uitgebracht. Er wonen hier een tweeduizend mensen, verdeeld over driehonderd tachtig gezinnen... Van deze driehonderd tachtig gezinnen zijn er driehonderd achtenvijftig waarvan het gezinshoofd bij de mijnen werkzaam is. Dat betekent, dat deze gezinshoofden in de nabije toekomst naar ander werk zullen moeten uitzien - werk, dat aanzienlijk minder zal opleveren, waardoor het mes in de uitgaven zal worden gezet...’
Giel Olivier knikte. ‘Er werken hier veel mensen bij de mijn. Dat klopt, ja...’
‘Uit de aard der zaak werken supermarts met concurrerende prijzen... Wij... zij kunnen aanbiedingen doen, die voor u onmogelijk zijn. Dat betekent, dat al deze huisvrouwen, die straks over minder huishoudgeld gaan beschikken hun inkopen niet langer bij u, maar in de supermart zullen doen, omdat zij daar aanzienlijk voordeliger uit zijn.’
Giel Olivier haalde zijn schouders op. ‘Misschien...’
| |
| |
‘Daar komt nog bij, dat dergelijke filialen over een corps van specialisten beschikken, dat de clientèle met raad en daad terzijde kan staan bij hun inkopen... Ik neem aan, dat u de zaak samen met uw vrouw drijft...’ Weer een blik op het papier. ‘Ik zie, dat u een volwassen zoon hebt... Zit die ook bij u in de zaak?’
Giel schudde zijn hoofd. ‘Nee... Pie zit niet in de zaak.’ De deur ging open en Sie kwam weer binnen. ‘De jam van zesennegentig cent is bijna op, vader...’ Zij keek naar de bezoeker. ‘Wilt u een kopje thee?’
‘Doet u geen moeite, mevrouw Olivier,’ zei meneer Rienstra haastig.
‘Hij staat onder de muts...’ Zij verdween en kwam terug met een theepot en kopjes. ‘Neemt u zelf suiker en melk?’ Zij schonk bedrijvig de kopjes vol. ‘Weet je wie daarnet in de winkel was, vader? Die van Mostard... Je weet wel, waarvan de man...’ Ze keek schichtig naar de bezoeker. Toen fluisterend: ‘Waarvan de man wat aan de hand heeft. Ze weet d'r zelf nog niks van, geloof ik.’
‘Laat ons nu maar alleen, moeder,’ zei Olivier toen de thee was ingeschonken. ‘Meneer hier komt over zaken praten. Hij weet allerlei dingen over de buurt. Hoeveel mensen er wonen en zo.’
‘O.’ Sie keek de bezoeker bewonderend aan en verdween.
Meneer Rienstra roerde in zijn thee, nam een slokje, nam nog wat suiker, roerde weer. ‘Het lijkt me, dat ik nu het beste maar terzake kan komen, meneer Olivier.’ Het kopje werd weer met gestrekte pink naar de mond gebracht. Hij nam twee slokjes en zette het terug op het schoteltje. ‘Heerlijke thee. Een compliment voor uw vrouw... De zaak is deze. De Ster is genegen uw bedrijf over te nemen .. De overname zou dan plaats vinden direct nadat de supermart voor het publiek is geopend... Voor die tijd zullen wij het echter samen eens moeten zien te worden... over de voorwaarden en de koopsom en zo...’ Hij glimlachte, dronk weer van de thee. ‘U kunt dit het beste als een eerste, oriënterend bezoek beschouwen... Als een eerste aftasten van de mogelijkheden...’
Giel Olivier streek weer met zijn hand over zijn hoofd. Hij
| |
| |
wist niet zeker of hij het wel goed had begrepen. Waar ging het die man nou precies om?
‘Bedoelt u,’ begon hij voorzichtig, ‘dat u... dat u de winkel wilt kopen?’ Het klonk verschrikkelijk onwaarschijnlijk en hij hoopte maar dat de bezoeker hem niet zou uitlachen.
‘Ik geloof, dat wij elkaar beginnen te begrijpen,’ zei meneer Rienstra voldaan en hij glimlachte heel minzaam. ‘Een goed zakenman als u ziet natuurlijk direct waar zijn kansen liggen. Met een beetje kapitaal zijn in deze tijd wonderen te verrichten en voor dat kapitaal kunnen wij zorgen...’
‘Dus u bedoelt, dat u de winkel wilt kopen?’ vroeg Giel Olivier weer en zijn stem klonk ongelovig.
‘Ja en ik kan u wel zeggen, dat we niet kinderachtig zullen zijn wat de prijs betreft! Mijn directie heeft mij min of meer carte blanche gegeven en ik zou daarom willen vragen uw gedachten eens over het bedrag te laten gaan...’ Hij maakte een haastig gebaar. ‘Natuurlijk hoeft u niet op stel en sprong te beslissen... U hebt alle tijd... Wanneer wij over een week of wat van u iets mogen horen, kan de hele affaire in alle rust worden afgewikkeld... Misschien is het verstandig als u eerst eens met uw accountant praat. Hij zou ook bij ons volgende onderhoud aanwezig kunnen zijn... Drie weten nu eenmaal meer dan twee, nietwaar?’
Giel Olivier antwoordde niet. Het viel hem moeilijk te geloven dat hij toch goed had gehoord. De winkel verkopen! De middagzon viel door het hoge raam naast hem en verlichtte het donkere, ouderwetse behang en de vergeelde foto's van zijn vader en zijn grootvader, die boven het bureau in hun ovale donkere lijsten hingen. Grootvader was met de winkel begonnen - lang geleden, toen de Berenkuil nog gewoon een dorp was, dat niets met de stad te maken had. Lange tijd was het de enige winkel in de omgeving geweest. De meest uiteenlopende dingen hadden ze verkocht: koloniale waren, speelgoed, kruiden, fietsen. Toen was de stadsuitbreiding gekomen. De oude winkel was afgebroken en zijn vader had er een nieuwe voor in de plaats gezet. Van toen af aan waren er alleen maar levensmiddelen verkocht. De zaak paste nu precies in de vooroorlogse bouwstijl van de bloemenbuurt.
| |
| |
‘Als het u gelegen komt, zouden we nu misschien al een afspraak kunnen maken voor onze volgende bespreking,’ zei meneer Rienstra. ‘Ik zei u al, dat ik blanco volmacht heb van mijn directie...’
Giel Olivier keek hem aan. Hij zag het ronde, weldoorvoede en gladgeschoren gezicht met de hoornen bril en opeens voelde hij een felle, onbeheerste woede in zich opkomen. Plotseling werd hem duidelijk wat er achter de bezorgdheid van meneer Rienstra en de zijnen school. Ze wilden hem uitschakelen. De nieuwe supermart kon geen concurrenten, hoe klein en onbeduidend ze ook waren, gebruiken. Er moest immers veel te veel geld verdiend worden met speciale kortingen en unieke aanbiedingen; geld, dat ze nodig hadden om de bouw van de zaak en de salarissen van de gespecialiseerde verkopers (‘Verse vleeswaren? Nee, dan moet u daar bij mijn collega zijn, mevrouw’) en de cassières en de kosten van de zachte, welluidende muziek, die de hele dag - kwistig doorspekt met reclames - uit de luidsprekers zou klinken en van de speciale aanbiedingen te betalen. Hij, Giel Olivier, was een sta-in-de-weg, een obstakel, een hindernis, die zo snel mogelijk moest worden opgeruimd, zodat de Berenkuil dan helemaal alleen van De Ster zou zijn; een vruchtbare, braakliggende akker waar ze naar hartelust hun reclame-aanbiedingen zouden kunnen zaaien om aan het eind van het jaar gunstige dividenden te oogsten.
‘Wat mij betreft, zou het in de loop van de volgende week al kunnen,’ zei meneer Rienstra, na uitvoerig zijn Succes-agenda te hebben geraadpleegd. ‘Wat had u gedacht van woensdag? Zo rond een uur of vier?’
Olivier schudde zijn hoofd. Hij stond op, schoof zijn stoel achteruit en opende de deur van het kantoortje.
‘Eruit...’ zei hij schor.
‘Meneer Olivier!’ De bezoeker staarde hem vanuit zijn stoel verbaasd aan. ‘Ik hoop niet, dat er een misverstand omtrent onze bedoelingen is ontstaan! Wij...’
‘Eruit!’ zei Giel Olivier weer. Nog nooit in zijn leven was hij zo razend geweest. ‘Er wordt niets verkocht... Nu niet en nooit!’
| |
| |
‘Meneer Olivier,’ zei de bezoeker gewond. ‘Ik geloof niet, dat u zich de draagwijdte van uw handelwijze realiseert... De aanwezigheid van onze nieuwe zaak zou uw leven wel eens bijzonder onaangenaam kunnen maken!’
‘Kan me niets schelen... Eruit!’ Giel wees met machteloos gebaar naar de deur. Hij hijgde. Zijn oren suisden. Het enige waar het nu om ging, was die kerel zo snel mogelijk het huis uit te krijgen. Hij graaide de brief van zijn bureau, verfrommelde hem tot een prop en smeet die in de prullenmand. ‘Maak dat je wegkomt voor ik... voor ik...’
‘Meneer Olivier!’ Op het tot dusver blanco gebleven gezicht van meneer Rienstra verscheen een bezorgde trek. ‘Windt u zich niet zo op... Ik ga al... Blijft u alstublieft kalm... Misschien kunnen we nog eens contact opnemen als u zich...’
‘Maak dat je wegkomt, man...’ zei Olivier met verstikte stem. Hij voelde zich duizelig worden, wankelde terug naar zijn stoel en liet zich erin vallen.
‘Zoals u wilt...’ Meneer Rienstra keek hem ongerust aan, schudde zijn hoofd, pakte zijn diplomatentas, stopte er haastig zijn map met papieren in. Bij de deur bleef hij staan, aarzelde even en zei toen: ‘Ik wil wel graag, dat u weet, dat ik altijd tot uw beschikking sta...’
Giel Olivier schudde zijn hoofd. Zijn ogen waren gesloten. Rode mist scheen hem aan alle kanten te omgeven. Ademhalen werd steeds moeilijker en tegelijk met een verstikkende benauwdheid voelde hij panische angst in zich opkomen. Een stekende pijn in zijn borst scheen zich naar alle kanten te verbreiden. Hij kreundeen drukte zijn hand tegen de pijnlijke plek.
In de winkel zei meneer Rienstra tegen Sie, dat ze maar eens naar de oude baas moest gaan kijken omdat er misschien iets met hem aan de hand was. Toen trok hij de deur achter zich dicht, stapte in zijn wagen en reed weg.
Giel hing achterover in zijn stoel en kreunde. Zijn gezicht was vertrokken en hij drukte uit alle macht zijn hand tegen zijn borst alsof hij zijn op hol geslagen hart zo tot kalmte wilde dwingen. Benauwdheid deed zijn ogen uit zijn donkerrood aangelopen gezicht puilen en Sie zag de ontzetting, de doodsangst, die erin lagen.
| |
| |
| |
| |
‘Vader... Wat is er?’ Hulpeloos liep zij om hem heen, haastte zich naar de telefoon om dokter Tijsen te bellen. Met een glas water in haar handen bleef zij naast hem wachten tot de dokter kwam.
‘Een lichte attaque,’ zei de dokter toen hij een kwartier later naast het bed zat. Hij stopte het injectiespuitje en de lege morfine-ampul weer in zijn tas. ‘Dit neemt de pijn weg, Giel.’ Uit een flesje haalde hij een paar tabletten, die hij hem in zijn mond stopte. ‘Vlug doorslikken...’ Hij krabbelde een recept neer en gaf het Sie. ‘Dit meteen even in de apotheek laten halen. Zeg, dat er haast bij is.’
‘Hoe is het met hem, dokter?’ Zij beet zenuwachtig op haar onderlip.
‘Laten we zeggen, dat het ergste voorbij is.’ Dokter Tijsen stond op. ‘Hij heeft geluk gehad...’ Hij keek Sie aan. ‘Wat is er eigenlijk precies gebeurd?’
‘Hij had bezoek... Iemand, die 'm zakelijk wilde spreken.’
Giel probeerde zich op te richten, iets te zeggen.
‘Stil nu maar...’ Dokter Tijsen duwde hem zacht terug in de kussens en glimlachte. ‘Later hoor ik wel precies hoe het allemaal gegaan is...’ Hij keerde zich weer naar Sie. ‘Hij mag zes weken absoluut zijn bed niet uit... Rust is het enige, dat helpt. Volstrekte rust. Dat wil zeggen: geen getob en gepieker. Kunnen Pie en jij de winkel zo lang waarnemen?’
‘Dat zal wel moeten, dokter... Hoeft hij niet naar het ziekenhuis?’
‘Daar zouden ze hem ook alleen maar rust laten houden.’ Hij nam afscheid van Giel en liep naar de deur. ‘Nu moet ik als de bliksem terug naar m'n spreekuur... Ik heb al m'n patiënten in de steek gelaten!’ Sie liep met hem mee naar de winkeldeur en beloofde daar nog eens ervoor te zorgen, dat Giel zes weken lang zijn bed niet uit zou komen. ‘Morgen kom ik weer even kijken,’ zei de dokter. ‘En als er iets mocht gebeuren, bel me dan direct!’
Terwijl Sie vergeefs probeerde te ontdekken waar Pie nu weer uithing en toen zelf maar haastig naar de apotheek liep (niemand thuis om op vader te passen! niemand thuis om op de winkel te letten!), reed dokter Tijsen naar huis, ging weer
| |
| |
achter zijn schrijftafel in zijn spreekkamer zitten en duwde op het belletje voor zijn volgende patiënt.
De deur van de spreekkamer ging open en Toke Vasterman stapte wat onzeker binnen.
‘Dag dokter...’ Naast de stoel voor zijn bureau bleef zij staan.
‘Dag Toke! Ga zitten!’ Hij keek haar glimlachend aan. ‘Hoe is het ermee?’
‘Gaat wel, dokter.’
‘En thuis? En hoe maakt de kanarie het?’
‘O, dat weet u natuurlijk nog niet...’ Zij glimlachte flauwtjes. ‘We hebben er nu twee... Vader bracht er dezelfde dag ook een mee!’
‘Zo zie je maar weer, dat goede dingen nooit alleen komen!’ Hij keek op het klokje, dat op zijn schrijftafel stond. ‘Zijn ze erg ontevreden in de wachtkamer? Ik moest halsoverkop weg voor een spoedgeval... Hoeveel zitten er nu nog?’
‘Na mij nog drie, dokter.’
‘Mmmmm.’ Hij knikte, keek haar toen aan. ‘En wat is er met jou aan de hand, Toke? Vertel het me eens...’
Toke vertelde het - hortend en stotend en met veel en lange stiltes - en toen ze was uitgepraat, streek dokter Tijsen met zijn hand langs zijn kin en zijn kaken, zodat zijn huid langs zijn baardharen raspte en zei toen: ‘Vertel eens eerlijk, Toke... Ben je er eerst mee naar een andere dokter gegaan?’
Zij kreeg een kleur, sloeg haar ogen neer en knikte.
‘En wat zei die?’
‘Hij zei dat... dat ik maar naar mijn eigen huisdokter moest gaan... Dat... dat was beter, zei hij.’
‘Juist...’ Dokter Tijsen speelde wat met een briefopener, die voor hem lag en keek haar toen aan. ‘Misschien is het goed als wij eens eerlijk met elkaar praten, Toke... Denk je, dat je dat zou kunnen? Gewoon eerlijk antwoord geven, bedoel ik.’
‘Jawel, dokter.’
‘Vertel me dan eens...’ Zij wist wat er nu komen zou en staarde naar de briefopener, die hij om en om draaide. ‘Heb je een vriend? Een jongen waar je regelmatig of misschien alleen maar zo af en toe eens mee uitgaat?’
| |
| |
Geen antwoord.
‘Of heb je misschien een vriend gehad?’
Bijna onhoorbaar: ‘Ja, dokter.’
‘Kan het zijn dat je... dat hij wel eens bij je is geweest? Begrijp je wat ik bedoel?’
Zij knikte, zonder hem aan te kijken.
‘Is hij wel eens bij je geweest?’
Weer knikte zij.
‘Hoe lang geleden is dat gebeurd? Of is het meer keren gebeurd?’
‘Eén keer, dokter... Vier, vijf weken geleden.’
‘Vier, vijf weken geleden,’ herhaalde de dokter. Hij dacht na. ‘Dan moet je er toch ernstig rekening mee houden, dat je zwanger bent, Toke.’
‘Nee!’ Met een ruk keek zij op en op haar gezicht en in haar ogen las hij al de angst en onzekerheid, al de zorg en ongerustheid van de laatste weken. ‘Dat... dat kan niet, dokter!’
Hij knikte zuchtend. ‘Ik ben bang, dat het toch zo is, Toke.’
‘Maar helemaal zeker bent u niet?’
‘Dat kunnen we over een paar dagen pas zijn. Breng me morgenochtend een flesje met wat urine.’
Zij was doodsbleek en beet nerveus op haar lip. Haar handen lagen in haar schoot en de vingers omknelden elkaar. Haar stem trilde. ‘Dokter...’
‘Ja, Toke...?’
‘Dokter...’ Zij sloot haar ogen, maar de tranen lieten zich niet meer weerhouden en ontsnapten tussen haar wimpers en rolden over haar wangen. ‘Dokter... kunt u er helemaal... helemaal niets aan doen?’
Dokter Tijsen zuchtte weer en schudde zijn hoofd. Het was de vraag, die altijd gesteld werd en hij moest er altijd hetzelfde antwoord op geven. ‘Nee, Toke... Ik kan er helemaal niets aan doen.’
‘Maar dokter...’ Plotseling was haar zelfbeheersing verdwenen. Ze boog zich voorover, legde haar armen op zijn bureau en boog haar hoofd. Haar sluike, donkere haren vielen voor haar gezicht en terwijl haar schouders schokten van het snikken, zei ze wanhopig: ‘Maar begrijpt u dan niet, dokter...
| |
| |
Het... het kan niet... Ik kan niet... niet zwanger zijn... Als ze het thuis merken...’
Hij legde zijn hand op haar arm.
‘Wie is het, Toke?’ vroeg hij zacht. ‘Wie is de vader?’
Zij wierp haar haren naar achter en keek op. Met de rug van haar hand veegde zij langs haar ogen. Even aarzelde zij. Toen zei ze: ‘Dat kan ik u niet zeggen, dokter.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Zoals je wilt...’
Er viel een stilte. Dokter Tijsen stond op en begon door de kamer te lopen. Toke snoot haar neus, leunde achterover in haar stoel en snikte zachtjes.
| |
| |
‘Ik weet, dat dit niet het juiste ogenblik is om het te zeggen,’ zei hij, ‘maar je kunt je het beste maar in het gebeurde schikken. Met opstandigheid bereik je niets. Toke... De natuur gaat rustig zijn gang en over een maand of acht...’ Hij zuchtte. ‘Laten we eerst de uitslag van de kikkerproef maar eens afwachten...’ En meteen daar achteraan: ‘Maar maak je in vredesnaam geen illusies... Die is alleen maar om absolute zekerheid te krijgen over iets, dat we al weten.’
Zij knikte zwijgend.
‘Tja, Toke...’ Dokter Tijsen kwam naast haar staan en legde zijn hand op haar schouder. ‘Wat doen we nu? Als de kikkerproef positief uitvalt, zul je toch je ouders op de hoogte moeten stellen...’
‘Dat... dat kan ik niet...’
‘Waarom niet? Je bent toch niet bang voor ze? Je moeder lijkt me iemand met wie te praten valt... Zeg het tegen haar. Wacht een goed moment af en zeg het dan tegen haar. Zij zal het wel aan je vader vertellen.’
Zij schudde haar hoofd. ‘Ik... ik kan het niet, dokter.’ Zij keek naar hem op. Tranen glinsterden in haar donkere ogen. ‘Kunt... kunt u het haar niet vertellen?’
‘Ik?’ Dokter Tijsen keek haar even zwijgend aan en opeens, bliksemsnel, gingen zijn gedachten terug, ver terug naar die dag, nu zo lang geleden, dat hij tegenover Mia Vasterman had gezeten en met haar over het kind had gepraat, dat zij zou krijgen. En nu, bijna twintig jaar later, zat dat kind tegenover hem en vroeg hem met haar moeder te praten - maar nu over het kleinkind, dat Mia Vasterman zou krijgen en waarvan zij het bestaan nog niet vermoedde.
‘Kunt u het haar niet vertellen, dokter?’ Zij greep hem bij zijn mouw. ‘U kunt het haar zeggen... Als u het doet zal zij er zich... zich gemakkelijker bij neerleggen dan...’
Hij knikte en glimlachte even. ‘Goed... Ik zal met haar praten, Toke. Maar dan moet jij me nu iets beloven. Wil je dat doen?’
‘Ja, dokter.’ - Vol vertrouwen.
‘Je moet me beloven niet tegen de komst van de baby op te zien... Beloof me, dat je blij zult zijn... dat je je zelf en hem
| |
| |
alle kansen zult geven...’ Hij zag, dat zij niet begreep wat hij bedoelde. ‘Vergeet niet, dat hij geen schuld heeft. Hem kun je niets verwijten... Dit is een zaak van jou en van... van zijn vader - als je het met alle geweld over schuld wilt hebben... Dat kind heeft er niet om gevraagd op de wereld te worden gezet en het zou niet eerlijk zijn nog voor zijn geboorte al wrok tegen hem te koesteren... Wie weet - misschien wordt het later wel iemand waar je heel erg trots op zult zijn. Dan zul je het fijn vinden zijn moeder te zijn... En ook al zou dat niet zo zijn; ook al zou hij maar een heel doodgewone jongen of een heel doodgewoon meisje worden, dan nog moet je de zekerheid hebben, dat je hem of haar van het begin af aan alle kansen hebt gegeven...’ De dokter ging weer achter zijn schrijftafel zitten. Hij boog zich naar haar toe en keek haar aan. Hij had grijze, wat diepliggende ogen, die altijd door je heen schenen te kijken en Toke kreeg het gevoel, dat hij nu helemaal tot op de bodem van haar hart tuurde om te zien of zij alles, wat zij hem beloofde, ook eerlijk meende.
‘Ik... ik zal eraan moeten wennen,’ zei ze zacht.
‘Natuurlijk.’ Hij glimlachte. ‘En misschien zal het wel weken of maanden duren voor je er helemaal aan gewend bent. Dat is niet erg. Dat geeft niets... Als je maar eerlijk tegenover je zelf en tegenover de baby staat. Vergeet niet, dat hij helemaal onschuldig is. Hij komt hier met een schone lei en hij kan van zijn leven alles maken. En jij bent zijn moeder... Jij moet hem daarbij helpen.’
‘Het zal niet gemakkelijk zijn, dokter.’
Dokter Tijsen knikte. ‘Dat weet ik. Maar al de dingen waar je later veel voldoening van hebt, zijn nu eenmaal niet gemakkelijk... En we zijn hier niet om het ons zelf zo gemakkelijk mogelijk te maken... We zijn hier om anderen gelukkig te maken... om hen te helpen... van hen te houden.’ Hij glimlachte. ‘Ook al zijn die anderen soms nog niet eens geboren... Wacht eens even...’ Hij stond op en liep naar de grote boekenkast, die aan de andere kant van de spreekkamer stond, ‘Heb je wel eens gezien hoe z'n verschrikkelijk klein dingetje, dat nu daar binnen in je leeft en groeit, er uitziet?’
Zij keek niet om en schudde haar hoofd.
| |
| |
‘Dan zal ik je dat eens laten zien...’ Hij liet zijn hand langs de rijen boeken glijden, trok er een boek uit, bladerde er even in en kwam toen naar haar toe. ‘Wil je het eens zien?’
Even een aarzeling. Toen knikte zij.
‘Hier...’ Hij schoof een pagina met een kleurenfoto van een drie weken oud embryo onder haar neus. ‘Daar hebben we hem... Het lijkt zo nog niet zo veel, he? Maar wacht maar eens af... Eer we een half jaartje verder zijn...’
Zij bekeek de foto en hij sloot het boek en zette het weer op zijn plaats. Toen keek hij op zijn horloge. ‘Ga nu rustig naar huis, Toke... Loop desnoods een straatje om en probeer alle problemen eens van je af te zetten... Maak je geen zorgen, je zult zien, dat alles lang niet zo erg is als jij wel denkt... En wat je ouders betreft, die neem ik voor mijn rekening. Maar je weet wat ik dan van jou verwacht, he? Je weet wat je mij hebt beloofd!’
Zij glimlachte. ‘Ja, dokter.’
‘Ik houd je aan je belofte! En breng morgen een flesje urine. Je kunt het gewoon aan de deur afgeven - en kom dan overmorgen even terug. Dan praten we verder. Afgesproken?’
‘Afgesproken,’ zei ze zacht.
|
|