| |
| |
| |
Vijf
Het zien van Pie Olivier bracht Pierre ertoe zelf met Toke te praten. En de brief van Dompvloed maakte een gesprek met Frans noodzakelijk. Diezelfde dag nog, na het avondeten, verdween eerst Toke in de voorkamer. Frans zat bij de kleintjes in de huiskamer aan tafel en keek naar de televisie en wachtte op zijn beurt.
‘Ik weet niet of je moeder er al met je over gepraat heeft,’ zei Pierre, ‘maar ik wil niet meer hebben, dat je die jongen van Olivier nog ziet.’
‘Mamma zei dat al.’
‘En? Heb je het toen uitgemaakt met hem?’ Pierre zat in zijn fauteuil en keek naar zijn dochter, die op de bank was gaan zitten. De kinderen kwamen zelden of nooit in de goede kamer - alleen bij speciale gelegenheden, om rapporten te laten zien, zondagsgeld in ontvangst te nemen of voor een ernstig gesprek - en Toke zat er een beetje onwennig tussen de glanzend geboende meubelen, het glimmende linoleum en de van zwaar vergulde lijsten voorziene heide- en bosgezichten aan de muren.
‘Uitgemaakt?’ Ze lachte zenuwachtig. ‘Er viel niets uit te maken. Er is nooit iets tussen ons geweest!’
‘Ben je met hem uitgegaan of niet?!’
‘O, dat...’ Zij haalde haar schouders op. ‘'n Paar keer. Maar we zien elkaar al 'n hele tijd niet meer.’
‘'n Hele tijd? Langer dan 'n week of drie kan dat niet zijn!’
‘Dat is het ook niet, maar we waren toen net 'n paar keer samen uit geweest.’
‘Het is geen jongen voor jou...’ begon Pierre.
‘We zien elkaar niet meer, papa.’ zei ze sussend. ‘Er zijn nog andere jongens dan Pie Olivier!’
‘O, nou...’ zei hij opgelucht, maar toch ook met iets van spijt omdat het zo serieus en zwaarwichtig begonnen onderhoud als een nachtkaars uitging. ‘... zorg er dan in ieder geval
| |
| |
voor, dat het zo blijft. En stuur nu Frans bij me.’ Die kon er zeker van zijn, dat hij er niet zo gemakkelijk afkwam.
Frans ging schuw in de aangewezen fauteuil zitten. Er was iets opstandigs aan die jongen, vond Pierre. Iets, dat zeker te maken had met al die gewichtige flauwekul rond dat provogedoe. De jongen moest nu maar eens gaan begrijpen, dat het leven geen lolletje was. Hij scheen te denken, dat hij er met lanterfanten kon komen. Het werd tijd, dat hem duidelijk werd gemaakt, dat daar nu voorgoed een einde aan moest komen. De brief van de firma Dompvloed werd weer met een klap op tafel gelegd, toen tergend langzaam open gevouwen en naar hem toe geschoven.
‘Er is vandaag bericht gekomen van Dompvloed. Lees maar eens...’ Pierre stak, terwijl hij zijn zoon onafgebroken van onder zijn wenkbrauwen bleef aanstaren, een pijp op en leunde toen, onder het uitblazen van zware rookwolken, achterover in zijn stoel.
‘Maar goed, dat ze me niet willen,’ zei Frans toen hij de brief had gelezen. ‘Ik was daar niet gaan werken. 'n Stelletje botte loonslaven aan schrijftafeltjes. Ze hadden allemaal...’
‘Zo! En maak jij uit of je daar gaat werken of niet?’ vroeg Pierre dreigend.
‘Ik dacht, dat zij al een beslissing hadden genomen,’ zei Frans, terwijl hij een blik op de brief wierp.
‘Hou je brutale mond dicht!’ Pierre stond op en begon met zijn pijp in zijn hand en driftig gebarend door de kamer te lopen. ‘Van nu af aan gaan we jou eens anders aanpakken, meneer! Er moet maar eens een einde komen aan dat nietsdoen... Je zorgt er voor, dat je binnen een maand aan het werk bent of anders...’ Hij zweeg even, begreep dat hij de eenmaal begonnen zin moest afmaken en dat er maatregelen in het vooruitzicht moesten worden gesteld en zei toen: ‘... of anders kun je je benen onder een andere tafel gaan steken...’
Frans keek hem ongelovig aan. ‘Bedoelt u...’ Hij maakte de zin niet af.
‘Ik bedoel, dat je dan ergens anders onderdak kunt zoeken. Je moeder en ik zijn het moe 'n nietsnut te eten te geven...’
Er viel weer een stilte. In de huiskamer klonk de stem van
| |
| |
Pipo de Clown: ‘... dag kindertjes... dag vogeltjes... dag bloemetjes...’
Mia kwam uit de keuken en vroeg wie er aan de beurt was om af te wassen. Greet en Ria probeerden duidelijk te maken, dat ze nog lang niet klaar waren met hun huiswerk. Toke en Nico verdwenen met haar naar de keuken.
‘Maar ik... ik wil zeker zijn, dat ik iets ga doen, dat ik graag doe,’ zei Frans. ‘En dan duurt het even voor je werk hebt gevonden...’
‘Welja! Meneer wil alleen maar werk doen, dat-ie graag doet! Meneer hoeft 't maar te zeggen!’ Pierres stem klonk grimmig. ‘Dacht je, dat ze je vader ooit gevraagd hebben of hij het leuk vond ondergronds te werken...?’
‘Dan zou u het juist met me eens moeten zijn! Dan weet u hoe afschuwelijk het is werk te moeten doen waar je 'n hekel aan hebt!’
‘Mij hebben ze nooit gevraagd of ik het graag deed!’ riep Pierre. De herinnering aan die eerste jaren ondergronds. De duisternis en de eenzaamheid, daar honderden meters onder de grond en de angst en het gevoel opgesloten en vergeten te zijn. Later was dat minder geworden en ten slotte helemaal verdwenen en bleef er alleen het werk over, dat gedaan moest worden: je iedere schicht zes meter verder in het kolenveld werken. Wie had hem ooit gevraagd of hij dat prettig vond?
‘Ik ben nog jong, pappa... Ik kan m'n leven niet op 'n kantoorkruk of in 'n magazijn slijten...’
‘Natuurlijk! Je vertelt maar precies hoe je het hebben wilt! Dacht je, dat je vader altijd met evenveel plezier naar zijn werk is gegaan?’ Pierre's stem trilde.
‘Maar dan weet u ook beter dan wie ook, dat je alleen werk moet doen, dat je ligt...’
‘Werk dat je ligt?! Dacht je, dat het mij lag dag in, dag uit onder de grond te zitten?!’
Frans keek zijn vader verwonderd aan. ‘Het gaat niet over u, pappa... Het gaat over mij... Uw... leven is bijna voorbij...’
‘Wat zeg je?!’ Pierre kwam dreigend op hem toe, haalde een hand uit, alsof hij hem een draai om zijn oren wilde geven,
| |
| |
maar bedwong zich. ‘Wie denk jij wel, dat je bent? Ben je zo fijn gebouwd, dat je werk met zoveel zorg voor je uitgezocht moet worden?’
‘Ik... ik wil alleen maar plezier in mijn werk hebben...’ Hij keek zijn vader wanhopig aan. ‘Begrijpt u dat dan niet?’
‘Ik begrijp, dat jij 'n luie vlegel bent... Ons leven lang hebben je moeder en ik voor jullie gewerkt en is dit nu de dank? Ben je te lui om ons te helpen onze zorgen wat te verlichten?’
‘Ik ben helemaal niet te lui! Ik...’
‘Hou je mond! Jullie denken maar, dat je in het leven alles precies zo krijgt als je het leuk vindt! Jullie zien niet in, dat er alleen maar gewerkt moet worden... Hard gewerkt om een gezin te kunnen stichten en je kinderen te kleden...’
Frans zuchtte. Hij kon deze gesprekken - als je het tenminste gesprekken kon noemen; meestal waren het monologen van zijn vader - nu langzamerhand wel dromen. Kon hij hem dan onmogelijk duidelijk maken wat hij bedoelde? Werk, dat hij met plezier zou doen, waar hij helemaal in op kon gaan en waar hij zijn hart aan zou kunnen geven - was dat werkelijk te veel gevraagd? Bestond het leven dan alleen maar uit een opeenstapeling van doffe ellende - thuis, op het werk, in de rest van de wereld - en in hard werken om anderen, die het toevallig beter hadden getroffen, nog rijker te maken?
‘... dan vraagt het leven om offers. Offers, die gebracht moeten worden om je vrouw en kinderen een dak boven hun hoofd te geven! De wereld is hard en er is alleen maar plaats voor kerels, die niet te beroerd zijn om aan te pakken...’ Pierre was goed op dreef. ‘Dacht je nu werkelijk, dat ze op jou staan te wachten? Je mag blij zijn als je een baantje vindt, vooral in deze tijd... Ik wil alleen maar werk doen, waar ik plezier in heb... Zo iets heb ik nog nooit gehoord!’
‘Vindt u dat nu echt zo onredelijk, pappa?’ vroeg Frans zacht.
‘Onredelijk? Belachelijk is het!’ Pierre bleef naast zijn zoon staan en tikte hem nadrukkelijk op zijn schouder. ‘Dacht je dat wij ons daar beneden zo vermaakten?’
‘Dat heeft er niets mee te maken...’
‘Dat heeft er wel degelijk mee te maken! Vraag dat maar
| |
| |
eens aan... aan Walter Mankowiecz, die vandaag verongelukt is...’ Hij keerde zich om en zweeg.
‘Wat zegt u?! Frans staarde hem ongelovig aan. ‘Is hij...’
‘Ja...’ Pierres stem klonk bars. Hij ging weer tegenover zijn zoon zitten. Vanmiddag is er een instorting geweest... Ze hebben hem dood naar boven gebracht...’ Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Dacht je, dat hij iets... iets aan zijn leven heeft gehad?’
‘Maar...’ Frans zweeg. Het had geen zin nog iets te zeggen; geen zin zijn vader duidelijk te maken, dat hij er nu juist voor bedankte, net als Walter Mankowiecz een slavenbestaan te leiden, waar alleen anderen profijt van hadden getrokken. Het had geen zin hem duidelijk te maken, dat de tijden aan het veranderen waren... Het had zelfs geen zin er tegen te protesteren, dat zijn moeder de brief van Dompvloed had open gemaakt - een brief, die aan hem gericht was en die hij nu pas voor het eerst onder ogen kreeg!
‘Goed...’ Zijn vader wreef vermoeid met zijn hand over zijn ogen. ‘Je weet in ieder geval wat er voor je in het vat zit als je niet gauw een baantje vindt... Dat gelanterfant ben ik moe.’ Hij keek hem aan. ‘Wat voer je eigenlijk de hele dag uit?’
Frans haalde zijn schouders op.
‘Ik... ik ga wat de stad in... We hebben bijeenkomsten in Maastricht...’
‘Happenings zeker?’ Het klonk verachtend.
Frans knikte. ‘En we hebben vaak 'n redactievergadering... En we moeten de krant stencillen en vouwen en...’
Pierre herinnerde zich het provoblaadje een paar keer in huis te zijn tegengekomen. Weerwolf heette het - of zo iets. Als die jongen evenveel tijd besteedde aan het zoeken naar een behoorlijke baan als aan die flauwekul, dan waren ze een heel eind verder.
‘Daar ben je toch niet iedere dag mee bezig?’ vroeg hij. ‘We zien je bijna nooit thuis!’
‘Er... er gaat veel tijd in zitten,’ zei Frans aarzelend. Hij wilde nog meer zeggen - over de werkverdeling, over acties, die ze aan het voorbereiden waren, maar besloot het niet te doen. Ze begrepen er toch niets van.
| |
| |
Pierre voelde, dat er van beide kanten niets meer te zeggen viel.
‘Maak nu maar dat je wegkomt,’ zei hij. ‘En denk om wat ik heb gezegd...’
‘Ja, pappa...’ Frans stond op, aarzelde even bij de schuifdeuren. ‘Wat erg van meneer Mankowiecz...’
‘Ga nu maar...’ Pierre bleef in zijn stoel zitten en stak opnieuw een pijp op. Frans had naar hem geluisterd, maar hadden zijn woorden ook indruk gemaakt? Natuurlijk zou hij de jongen niet het huis uitzetten, maar er moest nu iets gebeuren. Frans moest eindelijk werk vinden; het kon zo onmogelijk doorgaan... Hoe kwamen die jongens op die idiote ideeën? Natuurlijk lazen ze al die dingen in die rotblaadjes. Daarin werd doorlopend op de ouderen afgegeven. Alsof het niet aan die ouderen te danken was, dat de jongeren nu waren waar ze waren! Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. Waar moest het naar toe? Hij probeerde zich te herinneren of hij vroeger zo opstandig, zo dwars was geweest... Hij had altijd precies gedaan wat anderen hem gezegd hadden te doen en hij was niet de enige geweest. Vroeger hadden ze eerbied gehad voor mensen met ervaring; vroeger begrepen ze, dat ze op de wereld waren om hun plicht te doen. Maar kwam daar nu eens om...
Frans bleef in een hoek van de kamer even naar het journaal voorgehoorgestoorden kijken en ging toen naar de keuken waar Mia met Toke en Nico het afgewassen serviesgoed wegzette.
‘Heeft pappa u al verteld van meneer Mankowiecz?’
Zij knikte en vertelde Nico intussen waar hij de schone vaatdoeken kon vinden.
‘Ik wist niet...’ Frans zweeg even. Toen: ‘Pappa was zeker wel in de war? Meneer Mankowiecz en hij... Ze kenden elkaar toch goed?’
‘Rechts van de kussenslopen,’ riep Mia Nico na. ‘In de linnenkast. Rechts van de slopen. Maar schiet op want we staan erop te wachten.’ Zij keek Frans aan. ‘Wat zei je, jongen?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ach... niets.’ Hij treuzelde wat, zette een paar schoteltjes in de kast. ‘Ik ga nog even weg.’
‘Waarheen?’ vroeg Mia, afkeurend naar een vuile pan wijzend, die Toke over het hoofd had gezien.
| |
| |
‘Nergens heen... Zo maar een eindje lopen.’
‘Met Reineke zeker?’ vroeg Toke.
Frans keek haar woedend aan. ‘En wat dan nog?’
‘Is Bonnie lief?’ vroeg Mia met een onrustige blik op de huiskamerdeur. ‘Kun jij haar dadelijk in bed leggen, Toke?’
Frans knikte. ‘Ze zit televisie te kijken... Naar een bombardement in Vietnam voor gehoorgestoorden.’
Nico kwam met schone vaatdoeken terug, liep een bord van de tafel, dat kletterend aan scherven viel, en nam gelaten de verwijten van zijn moeder en zijn oudste zuster in ontvangst.
‘Dan ga ik nou maar,’ zei Frans.
‘Niet te laat thuis, hoor!’ riep z'n moeder hem na.
Toen hij het paadje langs het huis afliep, keek hij door de erker in de voorkamer. Zijn vader zat er nog, roerloos voor zich uitstarend en met een pijp tussen zijn lippen, die alweer was uitgegaan.
Reineke stond voor het raam toen hij voorbij liep. Zij zwaaide en hij wachtte tot zij naar buiten kwam en toen liepen ze samen verder, de straat uit, een andere straat in en een weg langs, die uit de Berenkuil en naar buiten leidde.
De dag liep af. De zon ging onder achter de heuvels en hing als een ronde, roodgouden schijf boven de einder. Boven hun hoofden gloeiden de eerste sterren op. Een lauwe wind streelde hun haren en bracht geuren aan, die bij de meimaand hoorden: de lucht van jong gras en boterbloemen en van koel, snel stromend water in smalle beekjes.
‘Wat ga je doen wanneer je van school af komt?’ vroeg hij opeens - een vraag, waarin alle gedachten over het gesprek met zijn vader uitmondden.
‘Weet ik niet.’ Reineke haalde haar schouders op.
‘Ga je studeren of zo?’
Weer haalde zij haar schouders op. ‘Ik weet het nog niet. Ik denk het niet... Als meisje heb je daar zo weinig aan... Als ik van school af ben, ga ik toch met 'n paar jaar trouwen, zegt m'n moeder.’
‘Waarom ga je nu dan naar school?’ Hij keek haar verbaasd aan.
| |
| |
Dat wist Reineke zelf niet precies. Ze vermoedde dat het gebeurde om algemene ontwikkeling op te doen.
‘Die krijg je later in je leven vanzelf.’ Hij zag daar niet veel in. ‘Als je de talen wilt leren, kun je naar het buitenland gaan. Dan leer je ze beter dan door wat stompzinnige thema's te maken.’
Ze liepen een tijdje zwijgend verder.
‘Weet je, dat m'n vader over een paar maanden bij de mijn weg gaat?’ vroeg ze opeens.
‘Heeft hij dat verteld?’
Zij knikte. ‘En de jouwe staat ook op de lijst... Vandaag of morgen krijgt die ook bericht, zei hij.’ Zij keek hem aan. ‘Wat gaat hij doen?’
‘Wie? M'n vader?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen idee.’
‘Moeder zegt, dat we maar het beste kunnen emigreren.’
‘Dat is het enige waar jouw moeder over kan praten! Alsof het aan de andere kant van de wereld zo'n lekkere boel is!’
Er viel weer een stilte. Ze waren nu buiten de stad. De grindweg voerde langs bossen en weilanden. Onder het lopen keek Frans naar Reineke. Hij zag haar glanzende blonde haren, die zij in haar nek met een blauw lint had samengebonden, de volle, rode lippen en de grijze, altijd wat verwonderd kijkende ogen. Reineke besteedde bijna al haar zakgeld aan kleren. Soms spaarde zij maandenlang tot zij genoeg had om een jurk, een pakje of een mantel te kopen, die volgens de ontelbare dames-, jongemeisjes- en tienerbladen, die zij las, de allerallerallerlaatste ontwikkeling op het gebied van de mode vormden. Zij was de eerste geweest, die in de Berenkuil in een minirok voor de dag was gekomen; ook al was dat maar van korte duur geweest. Haar moeder had in de winkel van Olivier zoveel negatieve reacties opgevangen, dat de minirok, bij gebrek aan een zoom, die kon worden uitgelegd, naar de zolder verhuisde.
‘Volgende week speelt er in Maastricht een goede beatgroep,’ zei hij opeens om iets te zeggen te hebben. ‘Heb je zin daar heen te gaan?’
‘Waar?’
‘In Fort Sint Pieter - die dancing op de Sint Pietersberg...’
| |
| |
‘Kunnen we dan de laatste trein halen?’
Daar had hij niet aan gedacht. Hij haalde zijn schouders op. ‘We kunnen altijd liften.’
‘Dat vinden m'n vader en moeder nooit goed.’
Weer een stilte. Ze sloegen een paadje in, dat langs een weiland het bos in voerde. De zon was nu helemaal ondergegaan. Tussen de bomen was het al donker.
‘Hoe laat is het?’ vroeg zij. ‘Laten we teruggaan, Frans.’
‘Dadelijk...’ Hij ging voor haar het pad af. Hun voeten veerden op het mos, zakten weg in dikke lagen dennenaalden. Sterren hingen als schitterende vruchten in de kruinen der bomen. De wind was gaan liggen. Het was heel stil.
‘Laten we teruggaan... Ik heb beloofd niet te laat thuis te zijn.’
‘We gaan zo terug... Kijk...’ Hij wees naar een lichte plek voor hen. ‘Daar houdt het bos op.’
Een weiland, aan alle zijden omgeven door bomen. Het ritselen van gras. Dauw op hun schoenen. Boven hen de met sterren bezaaide nachthemel.
‘Waar zijn we, Frans?’
‘Waar zijn we?’ Hij lachte, ging naast haar staan en sloeg zijn arm om haar schouders. ‘We zijn ver van huis...’
‘Ik mag niet te laat thuis komen.’
‘Ik ook niet.’ Met zijn arm om haar schouder liep hij naast haar door het hoge gras. In een hoek van het weiland stond een schuur. Hij morrelde aan de deur, trok hem open.
‘Wat ga je doen?’
‘Niets... Kijken wat er binnen is.’
Het was er donker en het rook er vochtig naar natte jutezakken en het was er warmer dan buiten. Hij stak een lucifer af en ze zagen een zeis en een grashark in een hoek staan en ernaast lagen wat lege kisten. Aan een haak hing een oud colbertjasje vol winkelhaken.
‘Laten we nu teruggaan, Frans.’
‘Dadelijk.’ De lucifer doofde. Opeens was het stil - heel stil; een stilte vol angstige, gespannen verwachting. Hij hoorde haar ademen, voelde haar haren tussen zijn vingers, rook de geur van haa huid.
| |
| |
‘Frans...?’
Hij antwoordde niet, te verzonken als hij was in een vloed van vreemde, nooit vermoede emoties en gevoelens, die plotseling losbrak uit het niets en hem overspoelde. Gevoelens, die uit een ver, onbegrepen land diep in hem stamden. Emoties, die te maken hadden met geluk en ongeluk, met lachen en huilen, schreeuwen en fluisteren, leven en sterven, geboorte en dood. Inademen en uitademen. Zijn vingers streken over haar haren, tastten langs haar gezicht. En onverwacht - nu! - trok hij haar naar zich toe en gleden zijn lippen langs haar wang, haar neus, naar haar lippen en drukte hij zijn mond op de hare.
Hij trok haar tegen zich aan. Zijn handen gleden over haar schouders, haar rug en hij voelde, dat zij beefde. Zij hield haar lippen gesloten. Even groeide er paniek in hem - een felle angst: wat moest hij doen? Toen voelde hij haar lippen trillen. Zij weken vaneen en probeerden de zijne te omsluiten. Hij sloot zijn ogen, drukte haar dichter tegen zich aan.
| |
| |
Opeens voelde hij haar handen tegen zijn borst. Zij duwde hem van zich af. Hij liet haar los en deed een stap achteruit. Het was zo donker in de schuur, dat hij haar gezicht niet kon zien, maar hij hoorde haar hijgen, alsof zij al die tijd haar adem had ingehouden.
‘Vind je dat niet fijn?’ Zijn stem klonk hees.
Geen antwoord. Geritsel van kleren, die werden glad gestreken. Haar hand raakte even zijn arm en werd toen snel teruggetrokken.
‘Ik wil naar huis, Frans... We moeten gaan.’ Haar stem klonk ook anders. Op de tast liep zij naar de deur. Krakend zwaaide hij open. ‘Kom nou mee... Moeder weet niet waar ik blijf...’
Hij volgde haar zwijgend. Ze liepen door het hoge gras, dat vaalwit glansde in het licht van de maan en door het bos waar het naar dennenaalden rook en waar dorre takjes onder hun voeten kraakten.
De weg naar huis - de grindweg, de hoofdweg, de straat.
| |
| |
De verlichte ramen der huizen met daarachter steeds hetzelfde trouwhartig glanzende blauwe televisieoog. Bonanza. Het Gulden Schot. Het Duitse weerbericht. Een Vlaamse quiz. Heel de wereld in de huiskamer en de familie wat weggedrongen in een donker hoekje. Er waren weinig mensen op straat. Zij liepen zwijgend naast elkaar. Het was stil; hij hoorde het onafgebroken fluisteren van zijn rubberzolen op het asfalt. Een vrouw liet haar hondje uit, wandelde van lantaarn tot lantaarn. Achter een verlicht zolderraam huilde een kind.
‘Je... je bent toch niet kwaad? Ik bedoel - omdat je zo laat thuis komt...’ Hij keek haar van opzij aan.
Zij schudde haar hoofd, maar gaf geen antwoord.
Frans zuchtte. Soms was het alsof het leven opeens stilstond, alsof er nooit meer ergens verandering in zou komen. Alsof het altijd tien voor elf op een avond in mei zou blijven en zij eeuwig zo zouden blijven lopen: naast elkaar, zwijgend, ervoor wakend elkaar niet aan te raken.
De Meidoornstraat.
Hij bracht haar tot aan de voordeur. Zij belde nog niet, maar stond heel stil en keek hem aan en zei toen: ‘Welterusten, Frans.’
‘Welterusten.’
‘En dank je wel voor een fijne avond.’
Hij hield zijn adem in en lachte toen, alsof ze hem feliciteerde met het slagen voor een examen. Hij opende zijn mond om iets te zeggen en juist op dat ogenblik werd de deur met een ruk open getrokken en stond Dries Mostard voor hen.
‘Waar kom jij zo laat vandaan?’ Met felle ogen staarde hij zijn dochter aan. ‘Had je moeder je niet gezegd, dat je vroeg thuis moest zijn? Het is verdomme elf uur en jij ligt nog langs de straat te slieren...’ Hij keerde zich naar Frans. ‘Waar hebben jullie gezeten?’
‘We... we hebben wat gelopen, meneer...’ Terwijl hij het zei, besefte hij, dat het wel als een leugen moest klinken. Het was zo voor de hand liggend, dat niemand het zou geloven.
‘Gelopen? Waarheen?’
‘Overal...’ zei Reineke. ‘We hebben gewandeld...’
‘Waar, vraag ik je.’ Hij keek hen beurtelings aan en bracht
| |
| |
zijn gezicht zo dicht bij hen, dat Frans zijn adem rook. Bier. Achter de huiskamerdeur klonken ruziënde Duitse stemmen. Televisie.
‘We hebben wat in... in het bos gelopen.’
‘Aha!’ Het klonk alsof er ongelooflijk smerige dingen gebeurd moesten zijn. ‘Als ik het niet dacht!’ Toen tegen Reineke: ‘Naar boven jij. Naar je kamer! We spreken elkaar nog wel!’
‘Dag...’ zei Reineke fluisterend en verdween in het huis. Haar vader keek Frans aan. ‘En jij... jij moest je schamen. Maar ik verzeker je, dat ik er een hartig woordje met je vader over zal spreken...’
Frans voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Even probeerde hij zich te beheersen. Toen won zijn drift het. Woedend schoot hij uit: ‘Er is helemaal niks gebeurd als u dat bedoelt! We hebben alleen gewandeld en...’
‘Je hoeft mij niks te vertellen.’ Dries staarde hem vol verachting aan. ‘Ik zal je vader eens een boekje over je opendoen!’ Hij begon de deur te sluiten.
‘Maar ik zeg u toch dat...’
‘Jij hoeft mij niks te zeggen, snotneus!’ De man staarde hem woedend aan. ‘Als jij denkt, dat je met Reineke kunt doen wat je van die kornuiten van je leert...’
‘Sex, sex, sex, sex, sex, sex!’ Frans voelde hoe hij van hoofd tot voeten trilde. En nog nooit had zijn stem zo gebeefd. ‘Dat is het enige waar jullie aan denken...! Gódverdomme!’ Hij gaf een machteloze trap tegen de voordeur, die direct daarop weer met een ruk helemaal werd geopend, draaide zich om en rende, zonder naar Dries' tieren te luisteren, naar huis.
Terwijl hij door het poortje liep, keek hij de voorkamer binnen. De schemerlampen brandden en er was bezoek. Zijn vader en moeder zaten met hun gezicht naar hem toe. De bezoeker zat met zijn rug naar het raam. Frans zag warrige grijze haren, een geruit colbertjasje, handen, die in het vuur van het gesprek bewogen. Het was meneer De Wever.
Toen hij de schuifdeuren opende om welterusten te zeggen, keken ze hem alledrie aan.
‘Zo, Frans,’ zei meneer de Wever. ‘Dat had je niet gedacht, he? Mij hier zo laat nog tegen te komen!’
| |
| |
‘Heb je het leuk gehad?’ vroeg zijn moeder, tersluiks een blik op de klok werpend.
‘Meneer De Wever is gekomen om eens over jou te praten,’ begon zijn vader zwaarwichtig. ‘Hij begreep niet waarom jij nog niet aan het werk bent en...’
‘Zo zou ik het echt niet willen stellen, meneer Vasterman,’ zei meneer De Wever. ‘Laten we zeggen, dat ik eens kom informeren hoe Frans het maakt... We hebben zo lang samen opgetrokken, dat ik hem niet zo maar in de steek kan laten.’ Hij keek Frans glimlachend aan. ‘Hoe is het nu met jou? We hebben elkaar zo'n lange tijd niet gezien!’
‘Goed,’ zei Frans. ‘Goed, meneer De Wever.’
‘Ga even zitten, jongen.’ Zijn vader wees hem een stoel aan. ‘Nu meneer De Wever er is, kunnen we misschien eens spijkers met koppen slaan... Ik heb je al gezegd, dat ik wil...’
‘Ik ben bang, dat ik nu werkelijk moet gaan,’ zei meneer De Wever, terwijl hij opstond. ‘Ik moet oppassen, dat ik de laatste bus niet mis...’
‘Zo ver woont u hier toch niet vandaan?’ zei Mia protesterend. ‘Zal ik u nog een kopje thee inschenken, meneer De Wever?’
‘Blijft u nu toch nog even zitten!’ zei Pierre wat geprikkeld. ‘De jongen is er nu ook bij en...’
‘Nee, ik moet werkelijk opstappen.’ Meneer De Wever gaf hen een hand. ‘Hartelijk bedankt voor de gezellige avond...’ Hij stak Frans zijn hand toe. ‘En jij houdt je maar taai, hoor Frans! Kom je nog eens een keertje bij me langs? Dan praten we zo maar eens wat... Je vader heeft me verteld, dat jij alles van de provo's afweet. Daar moeten we het dan eens over hebben, want alles wat ik ervan weet, heb ik uit de kranten en je weet, daar staat niet veel in.’
‘Ja, meneer,’ zei Frans.
Hij keek meneer De Wever na, terwijl die, samen met zijn ouders naar de voordeur liep en had opeens het gevoel, dat ze toch niet allemaal hetzelfde waren. Er waren er ook, die je kon vertrouwen en waar je gewoon mee kon praten.
Meneer De Wever nam bij de deur afscheid en zijn ouders liepen met hem mee tot het tuinhekje. Toen zij terugkwamen,
| |
| |
ging Frans haastig de trap op. Beneden viel de voordeur in het slot. Hij stak zijn hoofd over de leuning. ‘Ik ga naar bed, hoor! Welterusten!’
‘Welterusten!’ riep zijn moeder. ‘Slaap wel!’ Zijn vader mompelde wat. Hij hoorde hen de voorkamer binnen gaan. Daar bleef het brommen van hun stemmen nog lang hoorbaar. Liggend in zijn bed luisterde Frans ernaar. Hij glimlachte. Het was een ontsnapping op het nippertje. Als hij één minuut langer beneden was gebleven, had hij nu daar met hen in die kamer gezeten en naar al die doodgeprate argumenten van zijn vader en al die goedbedoelde verdedigingen van zijn moeder moeten luisteren. Hij sloot zijn ogen en dacht aan de wandeling door het bos.
|
|