| |
| |
| |
Drie
De landweg slingerde tussen boomgaarden door en voerde toen, langs weilanden en velden, naar de top van een lage heuvel. De hemel was nog strakblauw. De zon begon weg te glijden naar het westen en de schaduwen van de bomen, hekken en eenzame lage boerderijen werden langer. Ze liepen zwijgend naast elkaar en keken naar de koeien, die met gebogen koppen langzaam door het hoge gras dwaalden, naar een leeuwerik, die boven hun hoofden hing, naar veulens, die op hoge, stijve poten de wereld verkenden. De wind kwam van over de heuvels en speelde met hun haren en streelde hun handen en gezichten en haastte zich verder naar de stad, die achter een muur van mijnschachten en steenbergen verborgen lag.
‘Weet je wat we nog helemaal niet gezien hebben? Lammetjes.’
Hij glimlachte. ‘Toch zijn ze er. Vanuit de trein heb ik ze vaak genoeg gezien.’
Reineke knikte. ‘Ik zou hier best ergens willen wonen. In zo'n oude witte boerderij, met 'n mesthoop op de binnenplaats.’
‘M'n grootvader is boer geweest...’
‘Dat heb ik gehoord,’ zei ze haastig. ‘Hij kan niet wennen in de stad. Dat lijkt me ook heel moeilijk, als je eerst buiten hebt gewoond.’
Frans knikte. Hier, ver buiten de stad, met alleen gras en bomen en beesten om zich heen en de zon en de wind in zijn gezicht, leek alles waar zijn vader en Dries Mostard zich zo druk over maakten, nog veel onbelangrijker. Alleen het heimwee van zijn grootvader - het heimwee van een oude man naar de vette, donkere aarde, naar de geur van hooi, naar de geluiden van zijn dieren in de stal - kon hij opeens zo goed begrijpen.
‘Waar gaat deze weg heen?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Naar Klimmen geloof ik. Ik weet het niet.’
| |
| |
‘Wat doe jij? Waar werk je, nu je niet meer op school bent?’
‘Ik heb drie maanden op kantoor gezeten, maar dat ging niet. Ik heb 'n paar jaar h.b.s.’ Weer haalde hij zijn schouders op. ‘Je had m'n vader moeten horen toen ze me ontsloegen... Toch vond hij het nog niet zo erg als toen ze me van school trapten.’
‘Waarom deden ze dat?’
‘Weet ik veel. Ze lustten me gewoon niet, denk ik. En je kunt geen twee keer in dezelfde klas blijven zitten, natuurlijk. Jij maakt het best op school, he?’
Zij knikte. ‘Dat gaat wel.’
‘Kun je met je vader en moeder opschieten?’
‘Mmmmmm.’ Een antwoord, dat geen bevestiging en geen ontkenning was.
Ze liepen zwijgend verder. De smalle weg voerde nu langs de helling omhoog en liep verder aan de andere kant van de heuvel. Toen ze op de top waren, bleven zij staan en keken om zich heen. Overal groene weilanden. Aan de einder het donkerder groen van bossen. De geluiden van de zondag: het luiden van een verre kerkklok, vaag claxonneren van auto's op de grote weg, de wind in het hoge gras, onvermoeid zingen van vogels. Frans keek en luisterde en opeens hield hij zijn adem in. Het was er weer - de zekerheid, dat wat hij zocht, dat wat hij verlangde, dat waar hij op wachtte, nu heel dichtbij moest zijn; zo dichtbij, dat het misschien wel onder handbereik lag, of hij het zó zou kunnen pakken... Hij voelde dat het nu dichterbij moest zijn dan ooit... dichterbij... dichterbij... Hij streek zijn haren uit zijn gezicht, glimlachte en opende zijn mond om het Reineke te vertellen. Maar was dat nodig? Voelde zij niet hetzelfde als hij? Hoefde hij haar wel iets te zeggen?
‘Hoe laat zou het zijn?’
Hij schrok op, keek op zijn horloge. ‘Bij vieren.’
‘O! Dan kom ik te laat thuis!’ Zij beet op haar onderlip. ‘Laten we terug lopen. Misschien kunnen we onderweg een bus nemen...’
Hij knikte en draaide zich om en liep naast haar de heuvel af en volgde toen de smalle weg langs de weilanden en door de boomgaarden tot ze dichter en dichter bij de grote verkeersweg
| |
| |
kwamen waar de bushaltes waren. Hij dacht aan haar moeder en toen aan zijn eigen ouders en aan de gesprekken van die ochtend in de tuin en toen hij zich omdraaide om nog een keer naar de heuvel te kijken, was die al achter rijen huizen en bossen televisiemasten verdwenen.
‘Jullie hebben het wel uitgehouden,’ zei Toke toen hij thuis kwam. Reineke had voor haar huis haastig afscheid genomen en was door haar moeder met een zuur gezicht binnen gelaten. ‘Waar zijn jullie geweest?’
‘O, overal,’ zei hij vaag.
‘Haar moeder is 'n paar keer komen vragen of jij er al was.’
‘Dat zal wel, ja.’ Hij ging naar boven, naar zijn kamer. Mia, die in de keuken bezig was riep hem na: ‘We gaan zo eten, hoor! De tafel staat al gedekt.’ Hij was weer thuis.
Het mooie weer bleef aanhouden. 's Maandags kreeg Mia eindelijk kans eens met Toke te praten. Alle kapperszaken waren die dag gesloten en Toke, die een van de drie kapsters van Maison Annette was, gebruikte haar vrije dag altijd om uit te slapen, wat te winkelen en in huis rond te hangen. Toen zij tegen koffietijd beneden kwam, vond zij alleen haar moeder thuis. De kinderen waren op school en Pierre kwam pas na drieën van de mijn.
‘Koffie?’ vroeg Mia, toen haar dochter nog wat slaperig en in een Chinese ochtendjas aan tafel ging zitten.
‘Graag, mam.’
Mia schonk een kopje vol en schoof het haar toe. Toen ging ze tegenover haar zitten, roerde wat met haar lepeltje en vroeg, zonder bepaalde bedoeling: ‘Wat ga je vandaag doen?’
‘Eerst ga ik me aankleden en opmaken.’ Toke glimlachte. ‘En dan ga ik naar de stad.’
‘Boodschappen doen?’
‘Dat ook ja...’ Zij keek haar moeder aan en zei toen onverwacht: ‘U moet vanavond met eten maar niet op me rekenen, mam.’
Mia keek verrast op. ‘Nee?’
‘Ik... ik blijf in de stad eten.’ Toke glimlachte weer, maar nu minder op haar gemak. Haar moeder antwoordde niet en zij begreep, dat zij een uitleg verwachtte. ‘Pie heeft me uitge- | |
| |
nodigd met hem te gaan eten. Vanavond gaan we samen naar de bioscoop.’
‘Nou, jij doet niet minder!’ Mia schudde haar hoofd. ‘Hoe komt hij aan zoveel geld? Restaurants zijn niets voor mensen als wij. Je kunt je geld ook op een andere manier op straat smijten!’
‘Als Pie het nu leuk vindt om me mee uit te nemen, mam!’ Zij haalde ongeduldig haar schouders op. ‘Dat moet hij toch zelf weten?!’
‘Ik vind hem geen jongen voor je.’ Mia had dat graag op een andere, rustiger manier duidelijk gemaakt; minder bars en met meer omwegen en argumenten, maar nu ze vanavond weer samen uit gingen, was daar geen tijd voor.
‘Wat mankeert er dan aan?’ Tokes stem klonk opeens fel. Met een nerveus gebaar veegde zij een lok donker haar uit haar gezicht en keek haar moeder aan.
‘Hij heeft het achter de elleboog,’ zei Mia kort. ‘Het is erg genoeg voor Giel en Sie, want die kunnen het niet helpen, maar die jongen deugt niet. Je vader en ik willen niet, dat je met hem uitgaat.’
‘Hoe komt u daar nu bij?’ Tokes stem schoot uit. ‘Luistert u ook al naar de kletspraatjes, die je hier in de buurt hoort? U weet net zo goed als ik, dat de mensen altijd over elkaar praten en dat de een het nog erger maakt dan de ander...’
‘Pie heeft een paar keer dingen gedaan, die niet deugen. Iedereen weet dat. Dat zijn geen praatjes.’
‘En moet hij daar de rest van zijn leven op worden aangekeken?’ Toke stond op. ‘Volgens jullie deugt er niemand - Frans niet en ik niet en Pie niet...’
‘Ik heb geen woord over Frans en jou gezegd! Vader en ik willen alleen maar niet, dat je met die jongen uitgaat. Dat is niet om je te plagen, Toke...’
‘Nee, het is allemaal voor mijn bestwil en later zal ik inzien dat jullie gelijk hebben gehad en...’ Er werd tegen het raam van de tuindeuren getikt en Toke zweeg. Mia stond op en zag dokter Tijsen voor het raam staan. Hij was door het poortje de tuin binnengekomen en hield een vierkant, met krantenpapier omwikkeld pakje in zijn hand.
| |
| |
‘Mag ik even binnen komen, Mia?’
‘Dokter!’ Ze keerde zich haastig naar Toke. ‘Gauw, naar boven jij, ga je aankleden...’ Toen haalde zij een hand over haar haren, veegde allebei haar handen aan haar schort af en liet de dokter door de tuindeuren in de kamer.
‘Hoe is 't ermee, Mia? En met Pierre?’
‘Goed, dokter... Wacht...’ Zij schoof haastig een stoel bij. ‘Gaat u zitten... Wilt u koffie?’
‘Als je hebt.’
Dokter Tijsen ging zitten en zette het pakje naast zich op tafel. Hij was een kleine, gezette man met een vriendelijk, wat blozend gezicht. Zijn voorhoofd ging half schuil onder een dikke lok warrig grijs haar. Dokter Tijsen hield niet van hoeden en de wind had daarom vrij spel met zijn grijswit haar, dat
| |
| |
er altijd uitzag of 't hoognodig geknipt moest worden. Hij droeg ouderwetse, ijzersterke pakken, die nog brede omslagen onder aan de pijpen hadden en - zoals hij Pierre eens had verteld - alleen nog maar in een klein dorpje over de Belgische grens te krijgen waren. Dokter Tijsen was achtenvijftig, maar zag er jonger uit. Zijn vrouw was jaren geleden gestorven. Kinderen had hij niet. De mensen in de De Berenkuil hadden het gevoel, dat hij hen min of meer als zijn kinderen beschouwde. De dokter ging vaderlijk met zijn patiënten om. Zij kwamen met hun grote en kleine moeilijkheden bij hem en hij hielp zoveel hij kon. Veel huisvaders van grote gezinnen, die het financieel moeilijk hadden, ontvingen nooit een rekening. Als ze daar aarzelend over begonnen, glimlachte dokter Tijsen en zei: ‘De rekening? Ja, die zal ik eens uitschrijven... Laat dat maar aan mij over.’ Maar dat uitschrijven gebeurde nooit.
‘Zo, Mia...’ De dokter zette het pakje voor zich neer. ‘Herinner je je wat je eens hebt gevraagd?’ Zij probeerde het zich te herinneren, slaagde daar niet in en schudde haar hoofd. ‘Je weet wel, toen ik hier was omdat Bonnie van dat muurtje was gevallen... 'n Maand of drie geleden...’
‘O, toen.’ Mia knikte. ‘U zei toen, dat Sjeng Meesters nieuwe vogeltjes had en ik...’
‘... en jij vroeg me of ik eens wilde vragen of hij voor jou 'n kanarie kon missen...’
Zij knikte weer. ‘En? Kan ik er eentje komen halen?’
Hij schudde zijn hoofd, glimlachte om de teleurgestelde trek, die over haar gezicht gleed en begon het krantenpapier los te maken. ‘Ik heb er een voor je meegebracht!’
‘Dokter!’ Mia boog zich over de tafel en keek naar het kleine, vierkante houten kooitje dat te voorschijn kwam. Op het stokje zat een groengele kanarie, die even bedrijvig heen en weer hipte en haar toen de rug toekeerde.
‘Toen ik zag, dat Sjeng de meeste van zijn vogeltjes al kwijt was, heb ik er maar meteen eentje voor je meegenomen.’ Hij schoof haar het kooitje toe. ‘Hij zal alleen een ander kooitje nodig hebben, vrees ik. Dit is veel te klein... diende alleen maar om hem hier te krijgen.’
‘Ik zal vragen of Toke er een uit de stad meebrengt.’ Zij
| |
| |
stond op en stak de dokter haar hand toe. ‘Dank u wel... U... u... maakt me gewoon verlegen!’
Hij schoot in de lach. ‘Daar is anders nogal wat voor nodig! Hoe is het met Pierre en de kinderen?’
Zij ging weer zitten, zette het kooitje naast zich neer en keek naar de kanarie. ‘Ach, dat gaat wel...’
Dokter Tijsen keek haar onderzoekend aan. ‘Moeilijkheden, Mia? Dan voor de dag ermee!’
Zij haalde haar schouders op en streelde afwezig de spijltjes van het kooitje. ‘Ik denk niet, dat u me kunt helpen, dokter...’
‘Hoe kun je dat nu weten als je me niet vertelt wat je op je hart hebt?’ Hij haalde een donkerbruine sigarenkoker uit zijn binnenzak, opende hem, koos met zorg een sigaar en stak de koker toen weer weg. Mia keek hoe hij het sigarebandje lospeuterde, met een zilveren knippertje, dat uit zijn vestzak kwam, zorgvuldig het puntje afknipte en de sigaar toen in zijn mond stak. Zonder haar ogen van hem af te wenden, stond zij op, pakte op de tast een doosje lucifers, dat op het rooktafeltje lag en legde dat voor de dokter neer. Hij glimlachte, opende het doosje, streek een lucifer aan en bracht die naar de sigaar. Mia keek geboeid toe. Dokter Tijsen deed haar altijd aan haar grootvader denken, aan wie zij toch maar heel vage herinneringen had. Kwam het door de manier waarop hij een sigaar opstak?
‘Kom, kindje. Vertel eens wat er aan de hand is!’ Dokter Tijsen had de sigaar uit zijn mond genomen en bekeek aandachtig het gloeiende einde.
‘Ach, dokter...’ Mia zuchtte en haalde weer haar schouders op. ‘Ik weet niet of u er wat aan kunt doen. Het zijn zoveel dingen...’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Het... het komt allemaal zo tegelijk. Pierre, die over 'n tijdje ander werk moet hebben... Frans... En nu Toke weer. Ze gaat met die jongen van Olivier en...’ Zij maakte een berustend gebaar. ‘Dat zijn van die dingen, waar je je bij neer moet leggen, denk ik.’
De sigaar werd weer naar de mond gebracht en het uiteinde gloeide rood op toen de dokter een lange trek nam.
| |
| |
‘Het gaat niet zo goed tussen Pierre en Frans... Ze begrijpen elkaar niet.’ Ze zuchtte weer. ‘Pierre heeft weinig geduld met die jongen... En Frans is zo dwars...’
De dokter nam zijn sigaar uit zijn mond en blies langzaam de rook uit. Mia hield van de geur van een sigaar.
‘Is hij nog steeds bij de provo's?’
‘Dat weet ik niet... Daar praat hij nooit over... Zondag toen Dries en Helga hier waren, was er weer ruzie...’
‘Is er niemand, die eens met hem kan praten? Iemand waar hij iets van aanneemt?’ De dokter trok weer aan zijn sigaar.
‘Ik zou niet weten wie...’ Zij dacht na. ‘Pierre hoeft het niet te proberen, dat gaat toch mis... En naar mij luistert hij ook niet... Ik zou niet weten...’ Zij keek op. ‘Of misschien toch... Meneer De Wever.’
‘Meneer De Wever?’
Mia knikte. ‘Dat was een van z'n leraren .. Hij gaf geschiedenis, geloof ik... Frans gaat soms wel eens bij hem langs, zo maar om wat te praten... Hij is ook 'n keer hier geweest, om te zeggen, dat ze Frans niet meer op school wilden hebben.’
‘Kan Pierre niet eens z'n best doen die jongen te begrijpen? Laten ze samen 'ns 'n keer naar het voetballen gaan kijken.’ De dokter trok de asbak naar zich toe. ‘Problemen tussen ouders en kinderen kunnen alleen maar door ouders en kinderen worden opgelost... Meneer De Wever zal daar weinig aan kunnen doen, vrees ik. En wat Toke betreft...’ Hij tikte behoedzaam de as van zijn sigaar. ‘Hoe oud is ze nu?’
‘Negentien, dokter...’
‘Negentien...’ Hij staarde even voor zich uit. ‘Dat is waar... Ze was een van de eerste bevallingen, die ik in De Berenkuil had... Is dat alweer zo lang geleden?’ Hij glimlachte. ‘Ik herinner me, dat m'n vader, toen ik de praktijk van hem overnam, tegen me zei: ‘Er zijn er in de buurt 'n paar, John, die op alle dagen lopen. Mia Vasterman is er een van. Hou haar goed in de gaten...’
‘Uw vader heeft me van het begin af aan behandeld.’
Dokter Tijsen knikte. ‘Tja... Waar blijft de tijd, Mia.’ Hij keek haar aan. ‘Over Pierres werk zou ik me maar geen zorgen maken... De mijnen zullen niet dichtgaan voor er voor
| |
| |
iedereen behoorlijk werk te vinden is... Dat zijn ze wel verplicht - aan mannen als Pierre en zo. De minister heeft trouwens zoiets gezegd en je hebt pas nog in de krant kunnen lezen wat voor maatregelen ze al getroffen hebben om al die exmijnwerkers op te vangen. We moeten vertrouwen hebben, Mia. Het zal beslist zo'n vaart niet lopen.’
Zij glimlachte. ‘Dat zegt Pierre ook altijd. Maar als je dan met Dries praat...’
‘Dries is een geboren zwartkijker,’ zei de dokter. De sigaar was uitgegaan en werd met veel ceremonieel weer aangestoken. ‘En wat Toke betreft...’ (rookwolk) ‘... daar zou ik me ook geen zorgen over maken...’ (rookwolk) (rookwolk) ‘... die jonge meisjes gaan graag eens tegen de keer in en hoe minder jij er met haar over praat...’ (rookwolk) ‘... des te eerder is het afgelopen.’
‘Die jongen van Olivier deugt niet...’
‘Ach... deugt niet is zo'n groot woord. Het is 'n wat moeilijke jongen, toegegeven...’ De dokter rookte even zwijgend verder. De rook kwam in ijle, lichtblauwe sliertjes uit zijn mond. ‘'t Is 'n jongen, die eens 'n paar keer goed z'n neus moet stoten... Maar als je me nu vraagt of hij ideaal is voor Toke, dan zeg ik - nee.’ Hij glimlachte. ‘Wat dat betreft zijn we het wel eens, Mia... Maar wat kunnen we doen? Vertrouwen dat alles goed zal lopen... Dat is het enige, dat we kunnen doen. Dat gaat ook op voor het werk van Pierre...’ Hij legde heel even zijn hand op haar arm. ‘Alleen niet voor Frans.’
‘Wat bedoelt u, dokter?’
‘Ik bedoel, dat daar wel degelijk wat aan te doen valt. Pierre moet eens wat meer zijn best doen die jongen te begrijpen.’ Hij nam de sigaar uit zijn mond en bestudeerde het uiteinde. ‘Ik ken nog een paar jongens als Frans en het is overal hetzelfde. Maar die jongens zijn zo kwaad niet, Mia. Ze hebben het ook niet gemakkelijk...’ Hij glimlachte. ‘Ze hebben idealen...’
‘Dat zei ik ook tegen Pierre!’
‘... idealen, die niet zo gek zijn als wij wel denken...’ Er werd gebeld. Mia stond op om open te maken en dokter Tijsen volgde haar. ‘Ik moet weer verder, Mia. Ik hoop, dat je plezier
| |
| |
hebt aan je vogeltje. En maak je nu geen zorgen. Het komt allemaal in orde.’ Hij liep met haar mee naar de voordeur.
‘Ik heb u nog niet echt bedankt, dokter. Voor het vogeltje bedoel ik,’ zei ze toen ze bij de deur stonden. ‘U had het niet moeten doen.’
‘Onzin!’ Hij gaf haar een hand. ‘Doe de groeten aan Pierre.’
‘Dat zal ik doen, dokter.’ Zij maakte de deur voor hem open en stond oog in oog met een bijna twee meter lange jongeman. Zijn door de zon gebruind gezicht ging voor een groot deel achter een korte, donkere baard en lang, donker haar schuil. Hij had een paar helblauwe ogen, die haar recht aankeken.
‘Ik ben Charles Cleophas, mevrouw. Mag ik u een paar dingen vragen?’
Zij keek hem wat onthutst aan, zag dat dokter Tijsen in zijn wagen stapte en nam de jongeman toen aandachtig van top tot teen op. Hij droeg een spijkerbroek, die door veelvuldig wassen vaalblauw was geworden, een zwarte trui met een rolkraag en witte gymschoentjes.
‘Natuurlijk...’ zei ze onzeker en wat van haar stuk gebracht door deze vreemde verschijning. ‘Wat wilt u weten?’ Giel Olivier, die bezig was een nieuwe etalage te maken, zat met een groot pak waspoeder in zijn handen en op zijn hurken achter de grote ruit en keek gespannen toe.
‘Ik heb gehoord, dat hier in de buurt een boerderijtje leeg staat,’ zei Charles Cleophas. ‘Kunt u mij zeggen waar dat is?’
Mia schudde haar hoofd. ‘Dat weet ik niet.’
‘'n Oud boerderijtje... 't Moet al een hele tijd leeg staan.’
‘Dat zou ik echt niet weten, meneer.’
Hij zuchtte. ‘Ik heb het al aan drie mensen gevraagd en niemand schijnt het te weten...’
‘Weet u zeker, dat het in deze buurt is?’
‘Dit is toch De Berenkuil?’
Zij knikte.
‘Dan moet het hier zijn. 'n Vriend van me is er 'n tijdje geleden langs gekomen... 'n Wit boerderijtje. Er staan 'n paar bomen voor.’
‘Ik zou het werkelijk niet weten.’ Opeens schoot haar iets te binnen. ‘U had het de dokter kunnen vragen. Die had het
| |
| |
vast en zeker geweten... Hij ging net weg toen u aanbelde!’
‘Woont hij hier ver vandaan?’
‘Bij de kerk.’ Zij wees hem waar hij het huis van dokter Tijsen kon vinden en sloot de voordeur. Toke zat aan tafel en schonk zich zelf een kop koffie in. Zij had haar gezicht opgemaakt en droeg het gebloemde voorjaarsjurkje, dat haar altijd een paar jaar jonger deed schijnen. Mia staarde er even vertederd naar. Toke stak een vinger tussen de spijltjes van het kooitje.
‘Hoe komt u daar nou aan?’
‘De dokter kwam hem brengen... Vind je hem niet lief?’
Zij knikte. ‘Maar hij moet een ander kooitje hebben. Dit ding is veel te klein... Zal ik er uit de stad een meebrengen?’
‘Dat had ik je net willen vragen!’ Zij keek haar dochter aan. ‘Maar moet je dan de hele avond met dat ding sjouwen? Ik bedoel, je blijft immers in de stad en...’
‘Nee. Ik ga nu boodschappen doen en dan kom ik naar huis.’
‘En ik dacht, dat je met die jongen van Olivier in de stad zou...’
‘Ach...’ Zij haalde haar schouders op en glimlachte verlegen. ‘Ik heb er 'ns over nagedacht en u hebt gelijk. Dat is niks voor ons... Ik ga hem zeggen, dat ik vanavond wel met hem naar de bisocoop wil, maar dat hij me dan maar thuis moet komen ophalen.’
‘Dat... dat is heel verstandig.’ Meteen dat het woord over haar lippen was gekomen, had zij er spijt van. Was Toke er niet te groot voor om nog van die kinderachtige complimentjes te krijgen?
‘Ach, u...’ Toke maakte een ongeduldige beweging en lachte toen. ‘Maar u had gelijk, hoor. Toch zou het leuk zijn geweest om morgen in de zaak te vertellen! We zouden van alles hebben kunnen eten... Biefstuk met gebakken aardappelen... kip... ijs met vruchten.’
‘Vanavond eten we speklappen, dat is ook lekker,’ zei Mia. ‘En als je toch naar de stad gaat, zou je dan voor mij ook 'n paar boodschapjes willen doen? Weet je dat manufacturenwinkeltje bij het station? Je loopt er langs als je van de bus komt...’
| |
| |
Toen Toke naar de stad was gegaan, bleef Mia alleen thuis. De kinderen zouden pas om kwart over vier uit school komen en als Pierre nu een beetje vroeg kwam, konden ze samen gezellig praten. Ze maakte het asbakje leeg, dat dokter Tijsen had gebruikt, beredderde hier en daar nog wat in de kamer, haalde bij Giel Olivier een paar pakjes soep voor het eten en ging toen op Pierre zitten wachten.
Het werd drie uur, toen kwart over drie, half vier. Ze begreep niet waar hij bleef. Pierres schicht was die ochtend om zeven uur begonnen en zou om drie uur afgelopen zijn. Toen ze hem die morgen zijn pungel met brood en schone werkkleren meegaf, had hij gezegd, dat hij met een voortrek naar boven kon en dat hij vroeg thuis zou zijn. Of je een vroege of een late trek had, kon een verschil van drie kwartier uitmaken. Drie kwartier lang schoven de liften in de Willem iii dan door hun schachten op en neer om de oude schicht op te halen en de nieuwe omlaag te brengen. Soms gingen er een paar man met een voortrek mee - met een lift terug, die mannen omlaag bracht, die wat vroeger moesten beginnen - en Pierre had gedacht, dat hem dat vandaag wel zou lukken. Ze werkten nu in een veld, dat niet zo ver van de liften lag. In zes minuten was hij met het treintje van zijn pijler bij de lift.
Zeg dat hij nu om kwart voor drie boven was. Dan moest hij naar het badlokaal en zich omkleden... Ze keek op de klok. Tien voor vier. Hij had toch al lang thuis kunnen zijn? Op de brommer was je in tien minuten bij de Willem iii. Dadelijk kwamen de kinderen uit school. Waar bleef Pierre nou? Anders was hij nooit zo laat. En net vandaag zou hij wat vroeger zijn...
Vreemd, dat zij zich altijd ongerust maakte als hij niet op tijd thuis was. Kwam dat omdat hij daar diep beneden haar werkte, of zouden andere vrouwen zich ook zorgen maken als hun mannen wat later van hun werk kwamen? Vrouwen, die met boekhouders en ambtenaren waren getrouwd? Maar hoe lang was het niet geleden sinds er voor het laatst beneden iemand was verongelukt? Toch zeker 'n jaar of vier, vijf. Een van die jongens van Hauser was het geweest. Hij had, terwijl hij met z'n afbouwhamer aan het werk was, te dicht bij de ket- | |
| |
tingtransporteur gezeten. Daar lagen bundels spitzen en houten platten op om bouwen mee te zetten - een van die schotten was aan zijn riem blijven haken en hij werd meegesleurd en tegen een van de stijlen doodgedrukt. Pastoor Waterman was het zijn ouders komen vertellen.
Een bromfiets reed het paadje naast het huis op en onwillekeurig slaakte zij een zucht van verlichting. Zij zag Pierre de brommer in het schuurtje zetten en even later kwam hij binnen.
‘Wat ben je laat!’ zei ze. ‘Ik was al bang...’
‘... dat er iets gebeurd was?’
Ze knikte en lachte nu om haar eigen angst. Toen zag ze, dat hij zijn handen op zijn rug hield en nieuwsgierig vroeg ze: ‘Wat heb je daar?’
‘Iets voor jou!’
| |
| |
‘Voor mij?’ Wat was er vandaag met haar aan de hand?
‘Ja. Iets, dat je al heel lang graag hebt willen hebben!’
‘Pierre!’ zei ze geschrokken. ‘Je hebt toch niet...’
Hij schudde geruststellend zijn hoofd. ‘Ik ben niet naar die winkel geweest om dat schemerlampje te halen...’
‘Maar wat...’
‘Alsjeblieft!’ Hij bracht zijn handen te voorschijn en gaf haar een in krantepapier gepakt rechthoekig pakje, dat haar opeens heel bekend voorkwam. Ze keek hem aan, keek toen weer naar het pakje en begon er aarzelend het papier af te halen.
Het was een kooitje met een kanarie. Precies zo'n zelfde kooitje met precies zo'n zelfde kanarie als dokter Tijsen voor haar had meegebracht.
‘O, Pierre,’ zei ze en toen zei ze niets meer, want op dat moment begon de kanarie van dokter Tijsen te zingen met veel rollers en lange uithalen en de kanarie van Pierre antwoordde en even was het alsof horen en zien verging omdat ze in de huiskamer nog nooit twee kanaries hadden horen zingen. Toen zag ze het verbaasde gezicht van Pierre. Hij staarde van de ene vogel naar de andere en toen naar haar en hij keek zo verbouwereerd, dat ze in de lach schoot. Hij begon ook te lachen en omdat hij lachte, moest zij nog harder lachen en opeens voelde zij zich weer, zoals vroeger op school, toen ze veertien was en met haar vriendinnen gierend naar buiten rende, omdat ze allemaal de slappe lach hadden.
Pierre legde zijn handen op haar schouders en schudde zijn hoofd.
‘Weet je, dat het heel moeilijk is om jou te verrassen?’
‘Toch niet zo moeilijk als je denkt.’
‘Waar komt die vandaan?’
‘Dokter Tijsen kwam 'm brengen. Hij heeft 'm van...’
‘Sjeng Meesters?’
Zij knikte. ‘En die van jou? Is die ook...’
‘... ook van Sjeng Meesters, ja.’
En toen kuste zij hem en Pierre schoot weer in de lach en zij begon ook te lachen en de twee kanaries zwegen abrupt en zaten wat uit het veld geslagen in hun kooitjes.
|
|