looze, grauwe waterspiegel....) zoo een doet niets dan uitzien.
Ver in zee loopt de vaargeul. In de verre haven liggen de torpedo-booten. Soms, bij nacht, ziet men de lichten van de uitvarende schepen.
Ze schuiven door die Hades; zwakke dwaallichten in de nevel; soms is het licht gedoofd. Wie daar naar kijkt, dien kan het een oogenblik gebeuren, dat hij zijn eigen licht in de nevel ziet.... Die ziet zich zelf door het donker varen.... Het is ook zulk een kaal vergeten stuk grond daar.... Wat kan men daar anders dan uitzien.... Veel grauwer en strenger lijkt Homan de zee, dan zijn geboortegrond.
Tot op een paar honderd meter onder de kust loopt de vaargeul. Tot zoolang voeren de booten het licht.
Dan, juist daar waar de mijnenvelden liggen, verdwijnt plotseling het licht, begint de tocht in de nacht. Wie dat eens heeft gezien.... het verdwijnen van die kleine vonk daar in het donker, die blijft dat gezicht altijd bij. Ieder heeft immers zelf uren waarop hij met gedoofd licht vaart, en ieder van ons weet, dat hij op het oogenblik, dat het gevaar dreigt, de lichten dooft.
Het was op een dag in Maart, dat de uitkijk, die met een lange zeekijker tot in de naburige haven kon zien, negen grijze strepen in de Hollandsche richting zag schuiven. Ze zijn maar een streep donkerder grijs dan de hemel....
De uitkijk waarschuwt den telegrafist.... A-K-I.... seint hij.... Alle kuststations. Hij heeft het bericht opgesteld.... Negen zeppelins.... zes vliegtuigen.... Langs alle posten van de Hollandsche kust ijlt het bericht
De zon is doorgebroken, de kant van de luchtschepen die naar de zon is gewend, is nu als zilver. Tot dicht over de kust zeilen de luchtschepen tot boven Holland.... De marinier, die het revolver-geweer bedient, vuurt.... Tik-tik-tik.... het korte snoer van geknal roffelt....
De kogels bereiken het luchtschip niet, voor ze de dunne