| |
| |
| |
Recruten
ZINDELIJK EN VUIL, VERZORGD EN HAVELOOS is de kazerne. De aandacht van tientallen gaat er over.... en niemands hart wijlt er. De chambreés, de wachtlokalen, de onderofficierskamers, de magazijnen onder het dak.... scherpe lucht van leergoed, schoenen, traan, wapens. Stampen van ijzer beslagen schoenen op de gangen.... kamerwachts die spuwbakken brengen.... Eerbewijzen. Alleen op het compagnies-bureau een zweem van huislijkheid.... en in de cantine.... daar is een koperen koffiekan.
Ze staan, de recruten, in de schaduw van een rij lindeboomen, en het komt hun vreemd voor op deze zonnige zomermiddag niet achter een stapel boeken te zitten, maar op z'n beurt een paar keer aan de brug te zwaaien; en dan, de ruime werkbroek slobbert ruim om de beenen, z'n plaats in de rij weer in te nemen. En wat komt er na het werken aan de brug op het program? Verspringen achter barak F. En dan? Discuswerpen, kogelstooten op het voorterrein. En theorie wapenvoorschrift in het theorielokaal.... De luitenant komt; de klasse-oudste presenteert de klas.... Orde staat!.... de ijzer beslagen soldatenschoenen slaan een korte, gedrongen roffel op de houten vloer.... Dank u. Gaat zitten asjeblieft.... dezelfde roffel in decrescendo.... Na afloop van de les komt de sergeant terug, die de klas weer overneemt. Dan volgt R.I. 1, met koppel, bajonet en geweer op de binnenplaats. Dat is: drie kwartier lang ingeschoven in de gesloten rij die tusschen de beide guides heen en weer marcheert, op de stoep voor de kazerne op en neer wandelen.... Het is prettig daar te staan en zijn lichaam te bewegen; de sergeant
| |
| |
commandeert; men volbrengt de bevelen niet àl te traag, zoodat men niet te zeer in het oog valt; nu en dan komt de troupier en doet een beweging voor.... Wat een geduld, en overgave legt deze mensch ten koste aan een eenvoudige: kwart draai-rechts.... Soms maakt hij zich driftig, voelt intuïtief dat de manier waarop men gehoorzaamt een kunstig gecamoufleerde vorm van insubordinatie is.... Och tenslotte is het toch een bezigheid die wel voldoening geeft, daar wat op en neer te loopen, de leden te bewegen, wat met het geweer zwaaien, te ademen en zich zonder gedachten te laten gaan.
Om vijf uur commandeert de sergeant - Ingerukt.... marsj....
De voeten maken gedwee en achteloos de krijgstuchtelijkingebeten walsfiguur, die de groet aan den meerdere moet voorstellen.... en dan is men vrij. Het geweer wordt in het rek gezet; en er wordt gewasschen. Het water stroomt uit alle kranen in de hardsteenen bakken van het waschlokaal.... De aanstaande vice-president van de N.O.T. staat naakt op het aanrecht.... en wascht zich zoo. Waschblikken worden nooit meer gebruikt.
‘Geeft acht! Rechts richten!’
De kazerne dreunt van de rhytmische stappen der aantredende secties. De vier gebouwen die over het leege plein elkaar in de ruiten staren, hebben elk vier vleugels, die recht achter het hoofdgebouw liggen. Elke vleugel bestaat uit vier chambreés, welke ieder voor zich een sectie herbergen.
De ‘biggen’ in hun olijfgroene werkgoed, zoeken zich de uitrusting bij elkaar, waarin ze moeten aantreden. Koppel, bajonet, geweer.... ze scharrelen in de door hun adem bedorven atmosfeer naar hun kleeren, hun uitrusting. De instructeurs komen de trap af, loopen met een lijst rond.
Aantreden voor de bedden. Sergeant Bierma, met malende
| |
| |
kaken, loopt voor de rijen langs. Geschuifel van voeten.... de vierde sectie die naar de appèlplaats gaat.... ‘Een, twee,’ dwingt de verknepen stem van den onderofficier de voeten tot één gelijke, dreunende pas.... Dan volgt de derde sectie, de ledematen onwennig geschikt in de kleeren en in de gedwongen geste der commando's.
Met een overdreven en stijf, zot, beenheffen loopen de recruten.... een, twee.... beerachtig bewegen ze zich op de dwingende kijfstem van den drilmeester.... een, twee.... ‘Met rotten rechts!’.... de waarschuwing dreigt al bij voorbaat ieder die zou weigeren.... ‘Marresch’ praalt het uitvoeringsbevel.... en de colonne zwenkt.... telkens wanneer een rot bij de deurpost komt, maakt die een bocht.... op gaan de vuisten.... als bij poppen.... ‘Links uit de flank’, waarschuwt de sergeant - een met een bedreiging geladen fleemen is de toon waarop de oude troupier z'n bevelen geeft.... ‘Hààlt!’ hakt hij dan, onverwacht....
De kapitein praat met den luitenant. In het helle morgenlicht staan de vier secties nu - in frontcolonne. De zon klimt hoog over het leege excercitieterrein de hemel in, de dauw glinstert aan het gras. Met onbedorven morgenlucht pompen de recruten zich de longen vol....
De kapitein op het balcon boven het compagniesbureau.... gereed om de gymnastische oefeningen te leiden. Waarvoor is dat balcon daar aangebracht.... voor versiering? Zeker niet voor dit doel; de officier lijkt te groot voor dat kleine bouwseltje, dat daar als het ware opgehangen is aan de tweede verdieping van de infanterie-kazerne.
De compagnie is op vier passen verspreid.... En de kapitein commandeert: ‘Op mijn fluitsignaal armen buigen naast de schouders.... eeeen.... arme voorwaarts.... Romp hèffe.... rrrrrt....’
Voor elke sectie staat een cadet uit Breda die voorwerkt....
En de barbier gaat rond en zoekt elke dag vijf recruten uit, die hij kaalknipt....
| |
| |
Sergeant Bierma geeft instructie over het verrichten der eerbewijzen. Bierma dan, heeft alle mogelijke situaties bedacht, in welke een recruut een meerdere kan ontmoeten. Ieder lid van het peleton heeft een opdracht gekregen.... Wehmeyer staat bij een gefingeerd schilderhuisje op wacht. Anton Homan moet met een ransel in z'n eene, en z'n geweer in de andere hand, die koffers verbeelden, onder de linden op en neer loopen.... Bierma heeft Dekker op een stoel voor de barak gezet, aldus het terras van een café in scène gezet.... En, wat er, na elk van deze baantjes nog van het peleton was overgebleven, heeft hij aan een reservist gegeven, om hem een excerceerende sectie te laten voorstellen.
En dan zeilt het logge schip, dat Bierma is, onder elke mogelijke en onmogelijke vlag, die zijn dienstijverige hersenen kunnen bedenken, voorbij de wachtende posten.
‘Kapitein ter Zee!’ roept Bierma met een megafoon-stem.
En met breede borst, die hij mogelijk vol ordeteekens waant, stapt, in pralende pauwengang, de dikke Bierma onder het loof van de linden langs. En werkelijk, ieder weet zoo ongeveer, welke eerbewijzen hij dezen machtige schuldig is. Wehmeyer loopt naar zijn schilderhuis, hangt met een geste die in onderdeelen is te ontleden, het geweer aan de schouder....
Dekker, die op het terras van het gefingeerde restaurant zit, gaat in de houding staan. Een ander, die met z'n verloofde aan de arm liep, laat voor een oogenblik zijn meisje los, en salueert.
Alleen Homan, die z'n citybags heeft neergezet, en, besluiteloos staan blijft, waarna hij schutterig salueert, blijkt zich te vergissen. Hij had kunnen volstaan met het hoofd naar links te wenden, zooals zijn collega het zijn gefingeerde sectie heeft laten doen.
Daarna is Bierma achtereenvolgens korporaal, ‘hoowerste’, schout bij nacht, totdat hij met stentorstem aankondigt, dat hij op deze ronde de opperbevelhebber van land- en zeemacht
| |
| |
in eigen persoon is. Wehmeyer schoudert 't geweer, presenteert 't geweer, Homan maakt halt en front naar dat de vermeende graad van Bierma dat vereischen. Dan, plotseling, roept Bierma: ‘Militaire begraffenis!’ Het is de allerlaatste instantie die hij bedenken kan. En het is zóó tragi-komisch, Bierma met een gezicht verheerlijkt over deze laatste vondst, die hem de meest eervolle plaats onder alle instructeurs wel moet verschaffen, daar naast de wonderlijke optocht te zien voortschrijden, dat de ernst, die bij Bierma's lessen nooit meer dan een oppervlakkig vernis is, plotseling verder dan ooit wijkt, en men amper in staat blijkt, op de voorgeschreven wijze front te maken. Nu gaat ook de deur van het opleidingsbureau open.... Kapitein Colff, de compagnies-commandant, komt uit de barak; hoewel zijn komst het gedrag van Bierma op het oog heeft, gaat hij naar den argeloozen Wehmeyer, die weer in gemoedelijke wandelpas voor z'n gefingeerde schilderhuisje op en neer loopt.
‘Een schildwacht slentert zoo niet,’ waarschuwt hij.
Wehmeyer die zich nog moeilijk kan verplaatsen in de rol, die hem opdraagt een schilderhuisje te bewaken, dat niet bestaat, is zoo onvoorzichtig een opmerking in die geest te maken, waarvoor hij ‘verstoken van gunsten’ krijgt voor de eerstkomende Zondag, wat beteekent, dat hij geen avondpermissie zal kunnen krijgen, van welke gunst hij overigens geen gebruik dacht te maken.
Niet meer dan een enkel woord wisselt Colff met Bierma. Maar de oefeningen in het brengen van de eerbewijzen worden door andere vervangen.
Werkelijk, men gehoorzaamt. - ‘Attakeeren! looppas!’ commandeert de instructeur; vet en vol rollen de klinkers van z'n dikke lippen, en werkelijk, het eerste peleton van de reservistenschool, depôt negen, gehoorzaamt. De sergeant,
| |
| |
die met een onverhoedsch kriegel aanloopje de klas is voorgekomen, het geweer als een jachtbuks in de beide vuisten, rent voorop.... en ze rennen alle twintig achter hem aan; Bol, de indoloog op z'n varkenvangersbeenen met de eeuwig afzakkende puttees; Coorman, de ‘boterplank’, die al meer porties boter en meer diploma's in zijn wacht gesleept heeft dan hij noodig heeft.... en Ten Baak, de zoon van den bekenden professor, die in drie dagen niet meer dan twee woorden pleegt te spreken.... en de zoon van den vice-president van de Raad van State met zijn meisjesstem.... en Homan, en Wehmeyer en Dekker, ze loopen allemaal achter de glanzende chevrons van den onderofficier aan, op de waschlijn aan, die onder de linden voor de 3e Infanteriekazerne is gespannen en waaraan de poppen hangen: tunieken en pantalons, volgepropt met lappen en stroo.... achter hun eigen chevrons loopen ze aan.... de reservisten; op de gebombeerde vaandrigsknoopjes aan, de sterren en de strepen, die opgeprikt zitten aan de militaire hiërarchieke lijn.
Het is goed, dat die poppen daar hangen; er is een zeker élan voor noodig, zelfs voor zulk een oefen-attak; en op het élan moet een of andere daad volgen.... die het sluit als de kurk de kruik. En men voelt zich bekocht, als er na het hoera niet meer is dan lucht om de opgewekte energie aan te koelen.... Men staat toch even stil, als om zich te bedenken.... voor men toestoot....
De meesten doen het ook niet. Men staat dwaas, verwonderd over de eigen stem, die hoera geroepen heeft, en over de stilte die erop volgde, stil.... Alleen Wehmeyer, de manufacturier en erfgenaam van één van de beste damesmodemagazijnen in zijn provincie, slaat toe.... volgens de regelen van die sinistere kunst doet hij het.
De zwaarte van het geweer drijft de bajonet dwars door de kapotjas.... hij stoot heftig toe; de pop schiet los.... en ligt als een geknield man op de grond. En dan kan hij ook de laatste truc toepassen, die de instructeur heeft geleerd....
| |
| |
hij trapt met z'n zware dienstschoen die met stroo opgevulde borst los van de bajonet.... de pop, die z'n steun heeft verloren, zakt voorover.... en Wehmeyer, met vreemd vertrokken gezicht, schopt die van zich.
‘We attakeeren nooit op meer dan vijftig meter,’ doceert de sergeant....
Excerceeren. De ijzeren hakken van de soldatenschoenen slaan luid neer op het klinkerstraatje voor de kazerne. ‘Links, reks, links-links-links,’ suggereert de uiteengereten keel van den sectiecommandant de voeten tot die tweetact. Soms, bij het keertmaken, of het onverwacht overstag gaan, klepperen de voeten na van den kleinen Coorman, die bij elke pas z'n beenen en z'n hals hanig rekken moet.
En soms ook slaat die pas, bij een onverwacht commando, uiteen tot een roffel, blijken de figuren van een in lang niet geoefende manoeuvre vergeten.
Dan knalt een salvo van verwenschingen los bij den troupier.
De klas, goedig, laat die dikdoenerij hoog over zich heen trekken; het is nog zoo heel lang niet geleden, dat ze een leeraar, een instructeur uit de maatschappij, op de krukken van zijn kunstmatige verontwaardiging zagen ronddansen.... Ze gunt het den troupier, zich, bij afwisseling, in zijn meerderwaardigheids-gevoel te oefenen, zooals ze het den civielen troupier achter de catheder in het leslokaal zagen doen.
Zooals het stof op de plaats door de wind wordt verwaaid, zoo verstuift het ongeduld van den troupier.... De vergeten pas wordt gerepeteerd: ‘Links uit de flank, haàlt....’ Ze tourbillonneert boven de hoofden, de oneindig grappige grocstem van den recruten-leeraar....
‘Bol je mond dicht, je staat in de houding, man.... Is u klaar....’ En opnieuw, vervuld van een of andere verrukkelijke zegepraal, zwaait de stem van den drilmeester de syl- | |
| |
laben van het attentie-sein, als een toreador de plooien van z'n roode mantel....
‘Me-e-e-t vierrren rechts uit de flank....’
Alle straffen.... kogel, cachot en provoost étaleeren hun dreigementen in die met een vreemde triumf vervulde stem; die dat ‘vieeerrren’ vasthoudt.... er mee speelt.... dan met het uitvoeringscommando de teugel vrijgeeft: ‘Màrrresj....’
De commandant van de tweede school voor verlofsofficieren.... de kapitein - Jonkheer Van Colff. Hij lóópt niet over het exercitieterrein, hij koorddanst. Hij balanceert z'n magere rechte boddie op de twee lange, doorzwiepende beenen. Steeds hangt hem de te lange broek in kronkels op de hielen.
Hij kijkt iemand aan - een kille aggressie, die zich toch weet te doen accepteeren. Waar mag hij gestruikeld zijn - over de Hoogere Krijgsschool - over zijn sabel?
De sergeant onderwijst het Reglement Infanterie.
‘Sectie halt. Voorwaarts - marsj. Looppas. Ge-e-ewone pas!’ De stem richt de veertig menschen op, legt ze neer; als halmen voor de zeis vallen ze neer.... Daar weifelt een tergend ritardando op een onverschillig afgestooten syllabe.... Snel roffelen andere woorden er achteraan. Werkelijk, er komt fatsoen in de sectie.... Opeens schiet de stem van den instructeur uit, ze slaat over.... een gil lijkt het geluid..... ‘Knièle!’.... En als één blok ligt de klas in de knie.... ‘Op....stààn!’ klinkt, verveeld opeens, de stem van den sergeant.... ‘Voorwaarts, looppas.... Gewòne pas....’, zegt hij dan met de bravoure van een treinconducteur die het station afroept.... ‘Lìgge!....’
De sjeu, waarmee de sergeant speelt met z'n nauwkeurig geformuleerde bevelen, met de klas en met zichzelf, heeft toch een zekere invloed.... Er wordt niet slecht geëxerceerd deze middag.... Al is er niemand, die zich heelemaal geeft; Wehmeyer ligt krom op z'n knieën, alsof hij op een mes lag; Coorman, die niet knielen kan, hurkt....
| |
| |
Maar er is toch een zeker verband ontstaan; een troepgeest; de klas is een eenheid geworden; men zal nu gauw in verspreid verband buiten de kazerne kunnen oefenen. Er is niemand die er bezwaar tegen heeft zijn lichaam te trainen.... En Bol, de Indoloog, die elke opdracht met dezelfde beminnelijke nonchalante ernst volbrengt, loopt aan de spits.... er zit mogelijk evenveel van den langen guide in de geest van de klas als van den onderofficier.
De kapitein Van Colff kijkt toe, en sergeant Bierma beoefent nu het in de aanslag brengen van het geweer. De te maken bewegingen zijn onderverdeeld in zes deelen.
Het waarschuwingssein klinkt telkens wanneer de serie afgewerkt is. ‘Me-e-e-t standvizier! Een.... rechterbeen schuinsrechts achterwaarts.... Herstelt. Homan, je valt achterover zoo.... Lichaamsgewicht drukt op de voorvoet.... Met standvizier. Aan! Ze-e-t.... aff!’
Zoo vaak wordt de manoeuvre herhaald, tot de ledematen de beweging mechanisch verrichten. Nu en dan, op het commando ‘Vuren’, klikken de grendels. ‘Aan!’ De sectie, voorover, houdt het geweer aan de wang. ‘Zet af! Aan!’ De sergeant loopt achter de rij langs. Soms duwt hij tegen de kolf.... ‘Hou vast je geweer!’
De kapitein staat nu bij deze, dan bij gene stil. Soms neemt hij iemand het geweer af, drukt de veer in en neemt de grendel af, om in de loop te zien. Hij kijkt langs de trekken en velden in de loop naar de lucht.... maar hij vindt niet veel.... hier, in het dépôt, worden nauwkeurig de loopen doorgehaald.
Bij Wehmeyer blijft hij staan. ‘Recht je lijf....’
‘Wat ben je van je vak?’ ‘Manufacturier,’ zegt Wehmeyer, bij de loop langs. ‘Hm. Stilstaan, man.’ ‘Dat doe ik,’ zegt Wehmeyer. Maar nu heeft hij vergeten het geweer tegen zijn wang te duwen.... De kapitein heeft er een duw tegen
| |
| |
gegeven en het valt Wehmeyer uit de hand.... het slaat neer op de steenen. ‘Ik zie het,’ zegt Colff droog.
Bierma heeft de klas gepresenteerd aan den kapitein. ‘Geeft acht’!
Hij loopt met een jongensachtig braveerende pas naar den kapitein....
‘Commandant tweede sectie meldt zich....’ ‘Dank je. Ga je gang maar....’
De klas, die defileert voorbij den ouden Colff. De kapitein staat alleen; kijkt kwasi naar de leeuwen, die links en rechts van de poort liggen; hier nog even te zien zijn. Maar hij houdt toch de troep in het oog.... En bij iedere zwenk, die de reservisten maken, glijdt de blik over den commandant van de school....
Opeens keert deze zich om, exerceert mee.... chargeert z'n geste.
‘Opsluiten, vierde gelid.’ Hij spartelt naast het vierde dubbelrot.... Zwaait stakerig z'n magere dorre vuist naast de korte zeehonden-vinnen van den reservist Homan; elke keer zet hij met vieze nadruk z'n voet als op ongedierte. Z'n geste: een fijn mêlée van de manieren van den klerk: Jonkheer Colff en die van den jongen Homan. Dan, na een rust, laat hij halt houden, zet de klas in front, neemt Homan uit het gelid, en laat hem op en neer loopen. Homan zwemt voor de klas op en neer; hij slikt, knipoogt tegen de anderen, heeft z'n hoofd zoo ver in de nek geworpen, dat z'n kin een bef maakt tegen z'n korte krop.... Wat gebeurt er.... de ouwe helpt een big.... verder niets.... nee werkelijk niet.... wat zou dit meer beteekenen dan dat de ouwe een nummer R.I. 1 weggeeft....
Enfin, Homan, als een oud model tank, schommelt voorbij den ouwe.... en ineens schiet die uit, grijpt een geweer; marcheert achter Homan mee....
Zóó dicht gaat hij achter Homan, dat z'n blauwe tuniek de zelfs op de rug vette werkkiel van zijn voorman raakt....
| |
| |
Als Homan verstolen en gespeeld-schichtig naast z'n wild schuddende dijen omlaag kijkt, ziet hij de geweerkolf van den ouwe.... zoo dicht zit die achter hem. En vlak naast zijn getraande soldatenschoen schimt telkens, bij ieder een, twee, links, rechts, de voet van den kapitein.
De klas leunt op het geweer; kijkt toe; die kàn nu: opsluiten.
Ook Homan is nu weer op zijn plaats. Colff staat naast den sergeant; hij spreekt niet. Bierma wacht tot de kapitein zegt, dat hij z'n gang kan gaan.
‘Reservist Homan!’ Dus Colff kent de namen.
En Homan verlaat opnieuw het gelid; tjoempt voor den jonkheer neer in de houding. Deze buigt het bovenlijf voorover.... zijn gezicht staat vies en met onwillige, als door een beroerte geslagen tong, de oogleden, omkranst van rimpels, als kleine schelpjes voor de spleten van z'n oogen langs.... de mond pal op het oor van Homan, fluistert hij: ‘Je mot....’ En hij debiteert een soldatengrap, die op die manier een nieuwe, zeldzaam-komische zin krijgt.... Heeft de ouwe gefluisterd, heeft hij hard geroepen?.... De klas heeft hem de woorden van de lippen gelezen.... Ze is ‘ingemaakt’ door de krijgskunde van den ouwe.... die heeft haar op eenmaal met z'n tics vertrouwd gemaakt.... haar die doen accepteeren....
‘Ga je gang maar -.’
De sergeant commandeert reeds weer, als Colff over het plein naar de barak toegaat. De ouwe heeft dus een nummer R.I. 1 weggegeven. Colff heet hij. Hij is toch niet dezelfde Colff, wiens zoon het vorig jaar in de Rijn reed.... en verdronk? Ja, juist, het is dezelfde.
Een kleine zwarte, bewegende vlek midden op het kazerneplein.... een kleine zwarte vlek in de zon....
Ver weg rommelt het trommelvuur van het front. Soms worden de verloven een dag lang ingehouden. Geruchten
| |
| |
over een naderende vrede duiken op en sterven. Er is geen einde aan de diensttijd. Anderen wisten, dat ze na een jaar, na negen maanden weer naar hun werk konden terugkeeren, toen ze de grijze tuniek aantrokken. Maar ieder, die thans dient, is het, alsof hij zijn leven lang deze uniform zal blijven dragen. Er is geen eind aan deze soldaterij.
Soms komt de vraag: ‘Wat nu,’ die den reservist Homan plaagt.
Er zijn anderen, die om een klein gebrek zijn afgekeurd, en die thuis mochten blijven. Nu en dan komt er bericht. De een is rustig afgestudeerd, de tweede schrijft over de studie voor het begeerde diploma, dat het bestaan in de maatschappij verzekeren moet.
En hier worden de weken nutteloos verdaan met het aanleeren van vaardigheden, die een twijfelachtig, in elk geval negatief nut hebben. De kennis, die met eindeloos geduld is vergaard, verbleekt; men beoefent het schuinsrechts achterwaarts plaatsen van het rechterbeen; men bestudeert de onderdeelen van het geweer.
Een studie-genoot, de kleine Jannink, is vergeten door de ambtenaarderij. Hij is opgeroepen voor de keuringsraad; hij heeft onder de meetlat gestaan; heeft zich door den arts onder de voetzolen laten zien, zich de borstwijdte laten meten, heeft op de rug van z'n hand geblazen.... goedgekeurd is hij. Maar een oproep tot de werkelijke dienst blijft uit. De anderen laten hun studie in de steek.... hij wacht af. Het zal nu niet lang meer duren, of ook voor hem zal er een bevelschrift komen.... De lichting gaat voor de eerste keer met verlof.... hij is nog steeds thuis; heeft de studie, die hij, in afwachting van de komende dingen al neergelegd had, weer opgevat.... Hij neemt lessen bij den geschiedenisleeraar van het stadje.... loopt 's avonds over de wallen, waar de linden de laatste tooi van hun loof uitstallen, naar z'n kamer....
‘....Ze zullen je nu ook gauw weghalen, vader....’ Jan
| |
| |
grinnikt, kijkt met oogen waar een listige blik in geschoten is, naar z'n boeken. ‘....Je moet niet denken, dat ze je hier zullen laten zitten.... Daarbij.... je hebt het goed, in de soldaterij. Je eet er beter brood dan in de burgermaatschappij....’ En allerlei verhalen doen opgeld, die met iedere keer, dat ze opnieuw verteld worden, scherper accent krijgen.
Over Bierma wordt verteld, die het brengen van het militaire saluut onderwijst.... Hij komt in z'n uniform daar op de ‘kast’, hij bukt zich om onder de schuine wand van de dakkamer door te komen, die maar half door stapels ingebonden Nieuwe Gidsen en Tweemaandelijksche Tijdschriften is gemaskeerd.... Rond de klinkers van het pleintje staat de dijk van lindenloof; de tjalken en pramen, die van zee komen, glijden met gereefd zeil en minderende vaart af op de victualie-winkeltjes, die het goud van de ondergaande zon in de ruiten hebben....
Wat is het rustig in het stadje. Een rare kerel is die Bierma, en de sfeer, die hij meevoert, brengt er iemand toe cigaretten te rooken, en in het praten naar een mannelijke, wereldwijze toon te zoeken.... En terwijl ze met verlof bij kameraden thuis over Colff praten, lijkt het bijna, of ze weer leerlingen zijn van de Middelbare School, die ze daar in het stadje bezochten.... Ja, met meer waardeering praten ze over den commandant, dan ze het ooit over een leeraar van hun school hebben gedaan.
Ze zoeken in hun daden op een verholen wijze hun eigen mannelijk inzicht en moed te etaleeren. En terwijl ze zoo spreken, is het aanzicht van het pleintje veranderd. Het is of het een doek is, waar een sterke hand hun een andere verdeeling van de plans aanwijst, dan ze er zelf ooit in gezien hebben. Ze zien de victualie-, de touwwinkeltjes, de oude werf met z'n zwarte scheepsrompen, de scheepssmederij, de kamertjes die over de breede stadsmuur van weleer heenbuiken; ze zien de stoombootjes, de pramen aan de kaden, zooals de schipper die ziet, welke, de laatste
| |
| |
ademteug die de dag geeft, in het zware bruine zeil, (een stille zwarte droomvogel) op de kade toeglijdt. Wie na een verre tocht de zeilen strijkt in deze grachten, wie zijn plaats heeft in een van deze kleine huizen, die een starre dans verrichten op de ring van de oude stadsmuur.... Die is in een goede haven geland.
En de verhalen die over Wehmeyer in omloop zijn, worden verteld.
Wanneer, om vijf uur, de dienst geëindigd is, verlaten sommigen haastig de kazerne om in de stad te gaan eten. De meesten maken gebruik van de kazernevoeding, waar men recht op heeft. Maar niet zoodra is de maaltijd beëindigd, of men ziet de reservisten in kleiner en grooter troepen, het terrein verlaten.
Wehmeyer is een van de eersten, die weggaan. Hij heeft zich het lakensch buitenmodel costuum aangetrokken, en heeft haast, de auto te bereiken, waarin hij nog diezelfde avond naar Utrecht rijdt.
Soms is hij vergezeld door een dame die tegelijk schuchter en brutaal de gebouwen en de voorbijgaande mannen beziet. Het schijnt, dat hij door die auto en mogelijk door die dame, bij een bepaalde groep van de opleiding in aanzien staat. Bij bepaalde officieren evenzoo. Men vraagt hem naar de motorwagen, met belangstelling, en naar zijn gezelschap met een glimlach.... Er komt een sfeer van gewicht met Wehmeyer mee de chambreé in, telkens wanneer hij binnenkomt. Men zegt, dat luitenant Hegge hem wel vergezelt. In elk geval praat Wehmeyer anders over sommige officieren, dan de anderen. Wanneer hij de klasse naar het exercitieterrein brengt, geeft Hegge hem een gunstig cijfer voor velddienst, wat voor een van de zware vakken doorgaat. En wanneer hij z'n muts recht zet, bezorgt hem dat een voldoende voor z'n inwendige dienst, zooals Dekker beweert. Ja, het is werkelijk een vreemde geschiedenis met Wehmeyer.
| |
| |
Er worden ook andere verhalen verteld.
Verhalen, waarmee jongens zich breed maken. Over intimiteiten van het leven die ze zelf niet begrijpen. De sergeant Van Ginneken is plotseling van het kazerneterrein verdwenen. Hij was met verlof, naar het heette. Maar Albertus Dekker, die op ziekenrapport is geweest, heeft hem in het hospitaal gezien.
Luitenant Meel, een reserve-officier, de eenige, die er de slag van had, zonder krijgstuchtelijke allures, les te geven; de eenige, die er in slaagde, de militaire vaardigheden, de soldaterij te introduceeren als een karwei, die onverbiddelijk volbracht moet worden, in aller belang.... Die daar een hooge plicht in ziet.... Het was prettig werken onder hem; hij deed zijn werk met burgerlijke nuchterheid.... En hij was plotseling verdwenen, overgeplaatst naar het veldleger. Hij was begonnen zich behoorlijk voor te stellen: ‘U moet niet schrikken, als U m'n naam hoort.... M'n naam is Meel....’ Toen had ie z'n groote schoen gemoedelijk geplant op een dwarsbalk van de richtbok en had rustig, met een zekere levende belangstelling, zoowel voor het instrument als voor de klasse, de werking van het ding uitgelegd; men nam de wetenschap van hem aan, zooals men de trucs van het zwemmen, het voetballen van een ouderen kameraad leerde. Hij was de eenige, die een gezag suggereerde, dat op begrijpen berustte. Daarna was hij gaan marga-schieten op de popschijven achter de vliegloods van Kazerne Twee. Was zich rustig zelf mee gaan oefenen met de klas mee; had het kunnen verdragen, dat een ander, die thuis dikwijls schoot, meer treffers had. En op een morgen had hij meegedeeld, dat hij deze keer voor het laatst les gaf. Over de reden van deze verplaatsing had hij zich niet uitgelaten. Hegge had hem vervangen.
De luitenant Hegge is het, die bewerkt dat de order afkomt, over het knippen van het haar. Hij schijnt in de scheiding, die sommigen dragen, iets van persoonlijkheid, een aanranding van de discipline te zien. Iets burgerlijks....
| |
| |
En het is de burger, dien hij, de officier, vreest. Hij duwt hem neer, houdt hem klein in zijn gedachten; hij smaalt op hem, in de officierscantine; hij grinnikt, telkens wanneer hij hem de handen ziet vuil maken in zijn bedrijf. En tegelijk voelt hij zich onzeker.... mist hij het gevoel vrij te zijn; hij benijdt den burger zijn zorgen niet.... maar voelt toch dat die met scherper oogen de maatschappij inkijkt, waar deze deel van uitmaakt; en waar hij als ambtenaar, buiten staat. Hij benijdt hem z'n auto, zijn risico; zijn instinct waarschuwt hem. Hij voelt dat hij er niet buiten kan, buiten die zorg, die risico; dat een mensch, en hij, de officier, de krijgsman vooral, het gevaar, de risico noodig heeft, zoo goed als z'n brood. Ook hij moet zich wel verweren; tegen zijn chef, zijn collega's, maar hij weet toch, dat bij laatste instantie de plaatsen bij afspraak worden toegewezen. Zijn eigen sabel klaagt hem aan. Bij de recruten moet het laatste spoor, dat de maatschappij hun gelaten heeft, dus verdwijnen. Ze zijn nog allen in het bezit van hun nauwkeurig verzorgde haar. Met lange, geplakte lokken komen ze 's morgens op het appèl. En de officier valt er hen op aan. De reservisten verzetten zich. Niet tegen het feit, dat ze hun haar zullen verliezen; maar tegen de nadruk, waarmee de peletonscommandant het van hen vraagt. Instinctmatig voelen ze, dat hun gedwongen wordt, iets van zichzelf op te geven.
Dekker is de eerste, die ten offer valt. En iedere morgen komt de barbier van het bataillon en kiest zijn slachtoffers.
Men heeft nu lang genoeg geoefend, om de proef te kunnen afleggen voor korporaal. De meesten hebben zich de moeite gegeven, nu en dan de reglementen te bestudeeren. Bertes Dekker niet. Toch slaagt hij, al heeft hij dan z'n reglementen geen uur lang ingekeken. Hij heeft n.l. aan de vooravond van de examendag, van het opleidingsbureau het plan weten te smokkelen, van de oefening. Hij rijdt daar nu met z'n fiets de poort uit, de weg naar de Koperen Waard op, waar de
| |
| |
velddienst zal worden gehouden. Hij rijdt twee reservisten voorbij. ‘Waar moet dat zoo vlug naar toe?’ ‘Bonjour.’
Hij verzorgt zijn dagen, die Dekker; hij heeft veel weg van een kruidenier, die op een bestelling uitgaat, hij scharrelt driftig als een mier naar strootjes voor zijn nest. De anderen loopen verder, naar de kamers, die ze gehuurd hebben, of naar het tehuis. Er wordt druk geboomd over allerlei diepzinnige onderwerpen; en men vervolgt het gesprek. ‘Wanneer ik morgen in de gracht loop,’ zegt Wehmeyer, ‘kun je twee dingen van me gelooven: Eerst dat het uit is met me; en verder dat er geen Voorzienigheid de hand in gehad heeft....’ Homan gaat tegen die beweringen in.... De vlugge kuiten van Bertes prikken naar de trappers, hij rijdt de weg af, die tusschen de dennebosschen als tusschen muren ligt.... hij rijdt de poort voorbij die er in het donkere dennegroen is uitgespaard....
En toen de volgende dag de oefening dus aanving, wist Bertes van het uitgekozen terrein precies de ligging. Karresporen, brandgangen, greppels, grintwegen, hij had ze alle in z'n hoofd.
Hij kreeg een patrouille mee, die met een paar blokjes pricrinezuur de spoorweg moest opblazen bij H. Hij moest de weg naar de Koperen Waard op met zijn troep, en bij het pompstation de zandverstuiving ingaan. Er liep daar een karrespoor, de Hessenweg heette dat.
‘Met tweeën!’ kommandeert Bertes, zooals dat de gewoonte is; ‘linker gelid links, 't andere rechts van de weg. Looppas.’
‘Wat,’ zeggen de anderen, ‘ga je nou al looppassen?’
‘Kerel, ik moet vandaag minstens negentig hebben voor velddienst. Ik moet met dit looppasje m'n strepen verdienen,’ zegt Bertes überlegen. ‘Trouwens, jullie moet toch naar de Koperen Waard. Daar geef ik een rondje. Zoo ben je er alleen wat gauwer....’
| |
| |
Hij liep zelf voortdurend bij de voelhorens; patrouilles zond hij verder niet uit. Hij vermeed elk stuk open terrein.... Hij had elken landstormer van de depôtcompagnie een glas bier beloofd.... en hij liep in één run door.... boven op het detachement liep hij, dat met de bewaking van de spoorweg belast was. Wehmeyer, die daar het commando had, kwam met gedérangeerd toilet achter een kolenbranders hut vandaan. Bertes liet hen allen de grendel uit het geweer doen. Er waren niet meer dan vijf schoten gelost.
En Dekker had geluk.
De overste had aan de rand van het open terrein gestaan; hij haalde een boekje voor de dag. ‘Hoe is de naam van dezen korporaal,’ vroeg hij den luitenant Hegge. Dekker had zijn negen voor velddienst. En voor geen enkel theoretisch vak had hij voldoende....
|
|