De vijfde trede
(1960)–W.H. van Eemlandt, Hella S. Haasse–
[pagina 61]
| |
die zomer een slappe tijd. Althans bij de afdeling Centrale Recherche. Adjudant Staring, op 31 Juli weer in functie getreden na zijn vakantie schudde afkeurend het hoofd bij het zien van het magere lijstje der sedert zijn vertrek aan de orde gekomen nieuwe zaken. ‘Het is of ze het erom doen, Tjerk,’ vertrouwde hij met een verongelijkt gezicht zijn collega Dijkema toe. ‘Toen jij in het voorjaar verlof nam leek het wel of de hele penoze wereld van Amsterdam op de been was om mij te négeren. De telefoon stond niet stil van de moorden en roverijen. En nauwelijks ga ik met vakantie of ze draaien de kraan dicht. Het heeft Toos en mij een slordig bedrag gekost om in een eenvoudig pension te gaan uitrusten en dan zie ik, dat jullie hier al die tijd duimen hebben zitten draaien. Ik had even goed mijn verlof wat kunnen uitstellen en meegenieten van de komkommertijd. Wat heb je eigenlijk uitgevoerd?’ Dijkema nam door de dikke lenzen van zijn lorgnet zijn overbuurman aan de andere kant van de dubbele schrijftafel peinzend op. Hij streek zich een paar maal door het bijna spierwitte haar en haalde de stevige schouders op. ‘Om te beginnen heb ik de gevalletjes, die jij onafgedaan liet liggen toen je uit de stad ging, rond gemaakt. Verder ben ik met de baas aan het rommelen geweest in de dossiers van de oude zaken, waar we niet uit konden komen. Dan hebben we natuurlijk ook jouw aangename gezelschap gemist op het hoofdbureau. ‘Als dat allemaal waar is heb je op je lauweren gerust...’ Hij hield in, omdat de telefoon zijn zelfbeklag met haar gerinkel onderbrak. ‘Wat heb ik je gezegd? | |
[pagina 62]
| |
Nauwelijks ben ik terug of het lieve leven begint weer!’ Hij nam de hoorn op en bromde met een lijdend gezicht hallo. ‘Ja, meneer Van Houthem, ik ben weer present... Dank u, het was erg prettig. Goed weer gehad en niet te koud... Goed, ik ben dadelijk bij u. Moet Dijkema ook meekomen? Hij zit hier... Uitstekend, meneer.’ Hij stond op, grinnikte zijn vriend aan de overkant toe en zei: ‘Of je maar dadelijk mee wilt gaan naar de commissaris, Tjerk! Het is uit met het luie leventje. Zet hem op, jongen!’ |
|